ECLI:NL:GHARL:2025:154

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
23/711
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ontvankelijkheid van het beroep tegen de WOZ-beschikking en de waarde van de onroerende zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die in beroep was gekomen tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen schriftelijke machtiging was overgelegd door de gemachtigde, [naam2]. De heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden had eerder de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 299.000, en het bezwaar van belanghebbende was door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft vastgesteld dat [naam2] een door belanghebbende ondertekende volmacht had overgelegd, waardoor het hoger beroep ontvankelijk was. Echter, het Hof oordeelde dat het ontbreken van een machtiging in de eerste aanleg niet meer kon worden hersteld in hoger beroep. De rechtbank had terecht het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat [naam2] dit verzoek niet namens belanghebbende had gedaan. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 23/711
uitspraakdatum:
14 januari 2025
Uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] h.o.d.n. “ [naam1 ] ”te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 februari 2023, nummer LEE 21/3292, in het geding tussen belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 137 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2020 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 299.000. Tegelijk met deze beschikking is voorts de aanslag onroerendezaakbelasting voor zover het betreft het gebruikersgedeelte vastgesteld, alsmede de aanslag rioolheffingen bedrijf en de aanslag precariobelasting.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 8 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2024 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam2] , alsmede [naam3] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam4] . De voorzitter heeft na afloop van de mondelinge behandeling het onderzoek ter zitting gesloten.
1.6
Op 5 december 2024 is bij de griffie van het Hof nog een nader stuk binnengekomen van belanghebbende, gedateerd 29 november 2024. De inhoud van dat stuk geeft het Hof geen aanleiding de zaak te heropenen. Het desbetreffende stuk wordt in kopie bij deze uitspraak gevoegd.

2.De vaststaande feiten

2.1
[naam2] heeft een beroepschrift ingediend bij de Rechtbank. Hij heeft daarbij gesteld het beroep namens [belanghebbende] , h.o.d.n. “ [naam1 ] ”, in te stellen. [naam2] heeft geen machtiging overgelegd.
2.2
Bij brief van 2 november 2021 en bij aangetekende brieven van 11 januari 2022 en 21 februari 2022 heeft de Rechtbank [naam2] medegedeeld dat het beroepschrift niet aan de eisen voldoet, omdat een schriftelijke machtiging ontbreekt. Daarbij heeft de Rechtbank [naam2] erop gewezen dat het niet overleggen van de gevraagde volmacht kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en hem telkens een termijn gegeven om het gebrek te herstellen. Daaraan is door [naam2] geen gehoor gegeven. Wel is een e-mail overgelegd van 26 maart 2021 van [belanghebbende] gericht aan [naam2] waarin is geschreven:
“Ik kreeg via de KHN een tip om even contact op te nemen om bezwaar aan te tekenen tegen mijn WOZ beschikking. Kan je hier iets mee.”
2.3
Naar aanleiding van de nota griffierecht heeft [naam2] een beroep op betalingsonmacht gedaan namens [belanghebbende] , h.o.d.n. “ [naam1 ] ”. Daarbij heeft [naam2] de Rechtbank medegedeeld dat zijn klant niet in staat is het griffierecht te betalen. De Rechtbank heeft [naam2] vervolgens verzocht om bewijsstukken over te leggen. Dergelijke stukken heeft [naam2] niet overgelegd. Daarom heeft de Rechtbank het beroep op betalingsonmacht afgewezen en een nieuwe nota griffierecht verstuurd. Daarop heeft [naam2] het verschuldigde griffierecht voldaan.
2.4
De Rechtbank heeft getracht met [naam2] tot afstemming van zittingsdata te komen. Daartoe heeft de griffier telefonisch contact gehad met [naam2] en heeft [naam2] toegezegd om op 21 juni 2022 zijn beschikbaarheid door te geven. [naam2] heeft zijn beschikbaarheid niet doorgegeven op 21 juni 2022.
2.5
De Rechtbank heeft [naam2] op 23 juni 2022 een brief en een e-mail verstuurd en [naam2] daarbij verzocht om zijn beschikbaarheid door te geven. De Rechtbank heeft in die brief en e-mail – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:

U heeft namens uw cliënten een groot aantal beroepen aanhangig bij de rechtbank Noord-Nederland. Gelet op het belang van een doelmatige procesgang, waaronder het belang dat zaken binnen redelijke termijn worden afgehandeld, wil de rechtbank met u een aantal zittingsdagen inplannen voor de maanden september tot en met december 2022. Daartoe heeft de griffier op dinsdag 21 juni 2022 telefonisch contact met u opgenomen en u verzocht om uw beschikbare data door te geven voor de maanden september tot en met december 2022. Dit verzoek heeft de griffier bij e-mail bevestigd. In dat telefoongesprek heeft u toegezegd om diezelfde dag nog uw beschikbare data in die periode aan de rechtbank door te geven. Omdat de rechtbank van u geen opvolging aan die toezegging had ontvangen, heeft de griffier u donderdagochtend 23 juni 2022 tweemaal geprobeerd telefonisch te bereiken, helaas zonder resultaat. Om die reden zendt de rechtbank u deze brief.
Gelet op het aantal aanhangige beroepen wil de rechtbank in de periode september tot en met december vijftien (15) zittingsdagen met u inplannen. De rechtbank geeft u daarbij de volgende mogelijkheden:
September: 6, 12, 19 t/m 30;
Oktober: 3, 5, 6, 7, 10, 11, 12, 14, 15, 16, 28;
November: 1, 2, 4, 7, 8, 10, 11, 14 t/m 30;
December: 2, 5 t/m 9, 12 t/m 16.
De rechtbank verzoekt u om uit bovenstaande data 15 dagen te kiezen waarop een zitting bij de rechtbank Noord-Nederland kan plaatsvinden. (…).”.
2.6
Op dezelfde dag, 23 juni 2022, heeft de Rechtbank een e-mail van [naam2] ontvangen waarin hij onder meer het volgende heeft geschreven:

Omwille van de duidelijkheid én leesbaarheid volgt hierna een opgave van de (lees: mijn beschikbaarheids)data dat het mij -per nu, kan elk moment hierna weer muteren- nog zou lukken om de door u nog te plannen mondelinge behandelingen digitaal binnen het door u genoemde tijdsframe bij te wonen:
2 september, 19 en 21 oktober, 11, 18, 23, 29 en 30 november alsmede 21, 23, 27, 28 én 30 december. (…).”.
2.7
De Rechtbank heeft bij brief van 27 juni 2022 aan [naam2] bevestigd dat op de door hem aangedragen data zittingen zullen worden ingepland. Tevens heeft de Rechtbank verzocht om nog voor vier dagdelen beschikbare data door te geven voor de periode 2 september 2022 tot en met 19 oktober 2022, waarop [naam2] per e-mail van 28 juni 2022 als volgt heeft gereageerd:

Wie goed doet, goed ontmoet: ik ben altijd/bij voortduring gewend zoveel mogelijk zaken te schikken. Uit deze handelswijze vloeit voort dat ik nog 4 dagdelen binnen het door u nader aangegeven tijdsframe mijzelf heb kunnen vrijspelen.
Ik ben nu wederom beschikbaar digitaal de ochtenden van donderdag 8 september én die van maandag 12 september aanstaande alsmede Vrijdag 16 september aanstaande de gehele dag eventueel fysiek.
Daartegenover staat dat ik nog wel beschikbaar ben woensdag 23 november aanstaande doch uitsluitend digitaal! Acceptabele uitruil toch!?”.
2.8
De Rechtbank heeft deze zittingsdata bij brief van 1 juli 2022 bevestigd.
2.9
Op 4 augustus 2022 heeft de Rechtbank twee (aangetekend verstuurde) brieven aan [naam2] verstuurd: een uitnodigingsbrief voor de zitting van 2 september 2022 en een begeleidende brief. In de uitnodigingsbrief staan alle zaaknummers vermeld van de zaken die op 2 september 2022 behandeld zullen worden, waaronder het zaaknummer van de onderhavige zaak. Tevens heeft de Rechtbank bij deze uitnodigingsbrief een bijlage gevoegd waarop alle zaaknummers, namen van belanghebbenden en heffingsambtenaren vermeld staan die bij de verschillende procedures betrokken zijn. Verder is in de uitnodigingsbrief onder meer het volgende vermeld:

Over het beroep met boven vermelde zaaknummers deel ik u het volgende mee.
Het beroep zal door een enkelvoudige kamer worden behandeld. Dat betekent dat het beroep op een zitting kan de rechtbank door één rechter wordt behandeld. Deze zitting is op vrijdag 2 september 2022, om 11.00 uur in Groningen. Guyotplein 1. De rechter die de zaak op de zitting behandelt is mr. P.P.D. Mathey-Bal.(…)
De behandeling kan de gehele dag duren.”.
In de begeleidende brief heeft de Rechtbank onder meer geschreven:

Volmacht
Tijdens het onderzoek ter zitting gaat de Rechtbank in op de ontvankelijkheid van de beroepen, meer specifiek gaat de Rechtbank in op de vraag of u gevolmachtigd bent in elk door u ingesteld beroep. In dit kader verzoekt de Rechtbank u om in elk beroep de stukken op te sturen aan de hand waarvan zij kan vaststellen dat sprake is van een geldige volmacht, waaronder:
- een schriftelijke machtiging waaruit blijkt op welke za(a)k(en) deze betrekking heeft en waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen;
- een kopie van het identiteitsbewijs van de volmachtgever;
- indien sprake is van een beroep namens een rechtspersoon: een uittreksel uit het handelsregister (eventueel meerdere uittreksels van bovenliggende rechtspersonen) waaruit blijkt wie als (uiteindelijk) bevoegd bestuurder gerechtigd is beroep in te stellen (niet ouder dan één jaar);
- indien van toepassing: een verklaring van erfrecht.
Als u de hierboven genoemde stukken niet uiterlijk op de zitting aan de Rechtbank verstrekt, kunt u niet ontvankelijk worden verklaard in het desbetreffende beroep. Indien u de stukken digitaal aan de Rechtbank wenst toe te zenden, verzoekt de Rechtbank u het onderstaande e-mailadres te gebruiken: nnl.bestuur@rechtspraak.nl (…).”.
2.1
[naam2] heeft de Rechtbank op 22 augustus 2022, 29 augustus 2022 en wederom 29 augustus 2022 laten weten verhinderd te zijn op vrijdag 2 september 2022. Daarbij heeft [naam2] iedere keer wisselende reden aangevoerd van zijn verhindering, te weten achtereenvolgens:
- afspraken met andere rechtbanken en gerechtshoven op 2 september 2022;
- zijn vliegreis naar een ver oord;
- medische afspraken;
- miscommunicatie met de Rechtbank Noord-Nederland wat betreft het afstemmen van zittingsdata, waaronder de zitting van 2 september 2022;
- corona;
- het ontbreken van een formele zittingsuitnodiging;
- de omstandigheid dat de zitting op 2 september 2022 fysiek zal plaatsvinden.
2.11
De Rechtbank heeft de uitstelverzoeken afgewezen.
2.12
[naam2] is op 2 september 2022 ter zitting van de Rechtbank verschenen.
2.13
De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 8 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen.
2.14
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
2.15
Bij nader stuk van 22 november 2023 heeft [naam2] een e-mailbericht van belanghebbende van 30 augustus 2022 overgelegd met een kopie van diens paspoort en een ondertekende volmacht, gedateerd 31 augustus 2022.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of [naam2] terecht niet-ontvankelijk is verklaard in het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ten name van belanghebbende, en, zo dat niet het geval is of de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Daarnaast is in geschil of de Rechtbank het verzoek om immateriële schadevergoeding terecht heeft afgewezen en of de Rechtbank [naam2] op de juiste wijze heeft uitgenodigd voor de zitting.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de beschikte waarde.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid in hoger beroep
4.1
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep stelt het Hof vast dat [naam2] een door belanghebbende ondertekende volmacht, gedateerd 31 augustus 2022, heeft overgelegd met een kopie van diens paspoort. Daarmee staat vast dat [naam2] namens belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld. Er zijn geen redenen belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
Ontvankelijkheid in eerste aanleg
4.2
Ingevolge artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het – voor zover hier van belang – ten minste de naam en het adres van de indiener. Daarbij wordt met ‘indiener’ bedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt of degene namens wie beroep wordt ingesteld (zie HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO7505).
4.3
Ondertekening van het beroepschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Is het beroepschrift niet door de indiener zelf (mede)ondertekend maar slechts door degene die bij het beroepschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd, dan is daarmee dit bewijs niet geleverd indien bij dat beroepschrift geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd. In zoverre kleeft dan aan het beroepschrift een gebrek.
4.4
Op grond van artikel 6:6 Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.5
Het hiervoor - onder 4.3 - bedoelde gebrek is als een zodanig verzuim aan te merken. Dat sluit aan bij de rechtspraak van andere hoogste bestuursrechters (onder meer Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 17 mei 2006, nr. 200504755/1, ECLI:NL:RVS:2006:AX2140, en Centrale Raad van Beroep 18 juni 2013, nr. 12-5807 WWB, ECLI:NL:CRVB:2013:CA3568). Ook de memorie van toelichting wijst erop dat het ontbreken van een schriftelijke volmacht als een verzuim in de zin van artikel 6:6 Awb moet worden aangemerkt (zie Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 123). Dat het ontbreken van het bewijs van machtiging is aan te merken als een verzuim komt tevens tot uitdrukking in artikel 8:24, lid 2, Awb. Daarin is bepaald dat van de gemachtigde een schriftelijke machtiging kan worden verlangd, waarbij een uitzondering wordt gemaakt voor het geval die gemachtigde een advocaat is (vgl. HR 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2).
4.6
De Rechtbank heeft [naam2] bij brief van 2 november 2021 en bij aangetekende brieven van 11 januari 2022 en 21 februari 2022 medegedeeld dat het beroepschrift niet aan de eisen voldoet, omdat een schriftelijke machtiging ontbreekt. Daarbij heeft de Rechtbank [naam2] erop gewezen dat het niet overleggen van de gevraagde volmacht kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en hem een termijn gegeven om het verzuim te herstellen. Daaraan is door [naam2] geen gehoor gegeven. In de aangetekende brief van 4 augustus 2022 (zie 2.9) heeft de Rechtbank [naam2] medegedeeld dat tijdens de zitting op 2 september 2022 zal worden ingegaan op de vraag of hij gevolmachtigd is in de door hem ingestelde beroepen. Ook het zaaknummer van de onderhavige zaak wordt in het kenmerk van deze brief vermeld. Daarbij is [naam2] erop gewezen dat het beroep niet ontvankelijk kan worden verklaard, indien niet uiterlijk ter zitting een machtiging wordt verstrekt. Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting op 2 september 2022 is de onder 4.1 bedoelde volmacht niet ter zitting overgelegd.
4.7
Uitgaande van deze vaststellingen, kon de Rechtbank gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zonder schending van enige rechtsregel het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Anders dan [naam2] meent, rechtvaardigt het e-mailbericht van 26 maart 2021 niet de conclusie dat hij gemachtigd was om belanghebbende in beroep te vertegenwoordigen.
4.8
Het niet overleggen van een machtiging in eerste aanleg kan, naar het oordeel van het Hof, in hoger beroep niet meer worden hersteld (vgl. voor de verzetsprocedure HR 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2).
Overige beroepsgronden
4.9
Het hiervoor – onder 4.7 en 4.8 – overwogene brengt met zich mee dat voor het verzoek om vergoeding van immateriële schade in eerste aanleg ervan moet worden uitgegaan dat [naam2] het verzoek niet namens belanghebbende heeft gedaan. De Rechtbank heeft het verzoek dan ook terecht afgewezen. In hoger beroep heeft het Hof het hogerberoepschrift ontvangen op 7 maart 2023, zodat de redelijke termijn in hoger beroep nog niet is overschreden.
4.1
Naar het oordeel van het Hof, heeft de Rechtbank, gelet op de hiervoor – onder 2.4 tot en met 2.12 – vastgestelde feiten, [naam2] niet op onjuiste wijze uitgenodigd voor de zitting.
4.11
De overige beroepsgronden hoeven, gelet op het voorgaande, geen behandeling meer.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
14 januari 2025in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel)
(P. van der Wal)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.