ECLI:NL:GHARL:2025:1431

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
23/309 t/m 23/312
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot overschrijding van de beroepstermijn

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die zijn beroep tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd over de jaren 2015 tot en met 2018, met bedragen die variëren van € 6.979 tot € 10.243, en zijn gebaseerd op het inkomen dat belanghebbende heeft genoten als directeur van zijn Holding BV. De Inspecteur heeft de door de Holding BV gefactureerde bedragen ter zake van 'management fee' en 'overwerk' aangemerkt als loon uit dienstbetrekking.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen, maar de Inspecteur heeft deze ongegrond verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, maar deze heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift onjuist was geadresseerd, wat aan belanghebbende kan worden toegerekend. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat de bedragen als omzet van de Holding BV moeten worden aangemerkt en niet als looninkomsten.

Het Hof heeft geoordeeld dat de overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar is, omdat belanghebbende's gemachtigde niet de nodige handelingen heeft verricht om het beroepschrift tijdig te laten ontvangen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 23/309 tot en met 23/312
uitspraakdatum: 11 maart 2025
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 6 december 2022, nummers AWB 21/3926, 21/3927, 21/3929 en 21/3930, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Rotterdam(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2015 tot en met 2018 opgelegd van € 6.979, € 7.130, € 9.677 en € 10.243. Verder zijn bedragen aan belastingrente berekend van respectievelijk € 1.116, € 855, € 774 en € 409.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 29 maart 2021 de navorderingsaanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen. De Rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2025. Namens belanghebbende is verschenen [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren in 1973, is directeur en enig aandeelhouder van [naam4] BV (hierna: Holding BV).
2.2.
Holding BV heeft in 2010 alle aandelen in [naam5] BV (hierna: de werkmaatschappij) voor € 330.000 overgedragen aan [naam6] BV, tegen schuldigerkenning van de koopsom.
2.3.
Als onderdeel van voornoemde aandelenoverdracht is belanghebbende, volgens de ingebrachte arbeidsovereenkomst, bij de werkmaatschappij in dienst getreden als statutair directeur in de functie van algemeen directeur.
2.4.
In de jaren 2012 tot en met 2018 heeft belanghebbende van de werkmaatschappij loon genoten van respectievelijk € 75.367, € 69.838, € 71.805, € 47.776, € 45.844, € 46.148 en € 45.876.
2.5.
In de jaren 2015 tot en met 2018 heeft Holding BV bedragen aan de werkmaatschappij gefactureerd en ontvangen ter zake van ‘management fee’ en ‘overwerk’.
2.6.
In de jaarrekening van de werkmaatschappij over het jaar 2017 zijn de gedeclareerde bedragen ter zake van het overwerk verantwoord als ‘salaris directie’ onder de post ‘lonen en salarissen’. De gedeclareerde bedragen ter zake van de management fee zijn in deze jaarrekening verantwoord als ‘management fee directie’ onder de post ‘managementkosten’.
2.7.
Bij het vaststellen van de onderhavige navorderingsaanslagen heeft de Inspecteur de door de Holding BV gefactureerde en ontvangen bedragen ter zake van ‘management fee’ en ‘overwerk’ bij belanghebbende aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. De navorderingsaanslagen zijn als volgt berekend:
Belastbaar inkomen (in €)
2015
2016
2017
2018
Loon werkmaatschappij
47.776
45.844
46.148
45.876
Eigen woning
-/- 7.611
-/- 11.808
-/- 11.154
-/- 11.143
Aangifte/aanslag
40.165
34.036
34.994
34.733
Correctie: Management fee
14.4
14.4
14.4
12.6
Correctie: Overwerk
5.127
8.111
Navorderingsaanslag (box 1)
54.565
48.436
54.521
55.444
Navorderingsaanslag (box 3)
565
954
2.8.
Belanghebbende heeft op 17 augustus 2020 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en beschikkingen belastingrente. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 29 maart 2021 het bezwaar ongegrond verklaard. In de rechtsmiddelverwijzing van deze uitspraak is onder meer vermeld dat beroep kan worden ingesteld bij Rechtbank Gelderland, Postbus 9030, 6800 EM te Arnhem.
2.9.
Belanghebbendes gemachtigde stelt dat hij bij brief van 30 april 2021 beroep bij de Rechtbank had ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar, en dat hij op 21 juli 2021 contact met de Rechtbank heeft opgenomen omdat hij nog geen ontvangstbevestiging van de Rechtbank had ontvangen. Na de mededeling van de griffie dat geen beroepschrift was ontvangen, heeft belanghebbendes gemachtigde diezelfde dag een afschrift van het beroepschrift van 30 april 2021 aan de griffie van de Rechtbank gemaild. Uit dit afschrift blijkt dat het beroepschrift was gericht aan de Rechtbank, Postbus 9030, 6800 AD te Arnhem.
2.10.
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Volgens de Rechtbank is deze overschrijding niet verschoonbaar, omdat de onjuiste adressering van het beroepschrift – belanghebbende heeft een onjuiste postcode gebruikt – aan belanghebbende is toe te rekenen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2.
Partijen hebben ter zitting aangegeven dat als de Rechtbank ten onrechte de niet-ontvankelijkheid van het beroep heeft uitgesproken, het Hof de zaak zonder terugwijzing inhoudelijk kan afdoen.
3.3.
In dat verband heeft belanghebbende primair aangevoerd dat de door Holding BV ontvangen bedragen ter zake van ‘management fee’ en ‘overwerk’ als omzet van Holding BV zijn aan te merken, en niet als looninkomsten die door belanghebbende zijn genoten. Subsidiair heeft belanghebbende aangevoerd dat de afwaardering van de vordering op [naam6] BV (zie 2.2) door Holding BV als negatief loon bij belanghebbende in aanmerking moet worden genomen. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvattingen toegedaan.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en die van de Inspecteur en tot vernietiging van de navorderingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Indien een beroepschrift niet voor het einde van de termijn als bedoeld in artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang gelezen met artikel 6:9 Awb, is ontvangen, kan het beroep op die grond niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2.
Volgens artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In geval van indiening van een beroepschrift is daarvan sprake indien:
(i) de belanghebbende pas na het verstrijken van de termijn een beroepschrift heeft ingediend als gevolg van een hem niet toe te rekenen omstandigheid, en tevens
(ii) de belanghebbende, nadat die omstandigheid zich niet langer voordeed, het beroepschrift binnen zes weken heeft ingediend. [1]
4.3.
Een beroepschrift kan door toezending aan de griffie van de Rechtbank worden ingediend. Van verzending per post is sprake als het geheel van handelingen is verricht dat noodzakelijk is om een poststuk door middel van de postdienst de geadresseerde te doen bereiken. [2]
4.4.
Vaststaat dat in het onderhavige geval de beroepstermijn eindigt op 10 mei 2021 en dat het beroepschrift op 21 juli 2021 door de Rechtbank is ontvangen. Evenmin is tussen partijen in geschil dat belanghebbendes gemachtigde het beroepschrift onjuist heeft geadresseerd door het gebruik van een onjuiste postcode (zie 2.9). Belanghebbendes gemachtigde heeft daarom niet het geheel van handelingen verricht dat noodzakelijk is om dit beroepschrift de Rechtbank te doen bereiken, hetgeen aan belanghebbende kan worden toegerekend. Het Hof acht de termijnoverschrijding reeds daarom niet verschoonbaar. De Rechtbank heeft terecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Verder overweegt het Hof ten overvloede dat belanghebbendes gemachtigde het risico heeft genomen om het beroepschrift niet aangetekend te verzenden, geen postboek bij te houden waaruit de verzending zou kunnen volgen en niet binnen de beroepstermijn te informeren bij de Rechtbank of het beroepschrift daadwerkelijk is ontvangen.
4.5.
Gelet op het hiervoor overwogene dient het hoger beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. T. Tanghe, in tegenwoordigheid van mr. S. Khodabaks als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2025.
De griffier, De voorzitter,
(S. Khodabaks) (A.J.H. van Suilen)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.HR 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:515, r.o. 4.2.3.
2.HR 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1609, r.o. 2.4; HR 11 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1423, r.o. 3.1.