Uitspraak
1.De kern van de zaak en de uitkomst
2.Het verloop van de procedure bij het hof
3.De beoordeling in hoger beroep
waarbij er geloof ik ten gevolge van de ATV of zoiets 36 uur effectief gewerkt wordt, staat ook allemaal in de CAO’.
Volgens [de bewindvoerder] hoeven deze bepalingen niet te worden uitgelegd want uit de arbeidsovereenkomst blijkt duidelijk wat partijen zijn overeengekomen. Er is geen leemte of onduidelijkheid waarvoor uitleg nodig is: er is immers een afgesproken wekelijkse arbeidsduur van 36 uur met een salaris van € 1.689 bruto per maand.
gemiddeldearbeidsduur per week is 36 uur, waarbij een werknemer wél recht heeft op een aantal roostervrije uren. Hupkes bepleit in dit geval de tweede uitleg en heeft onder meer gewezen op de manier waarop feitelijk uitvoering is gegeven aan de arbeidsovereenkomst. [de werknemer] heeft steeds het maandsalaris gehad dat volgens cao bij zijn functie hoorde én daarnaast heeft hij bij een feitelijke werkweek van 38 uur per week 92 roostervrije uren per jaar toegekend gekregen en genoten. Het standpunt dat op een goed werkgever de plicht rust om duidelijker op te schrijven als iets anders wordt bedoeld dan de huidige letterlijke tekst, of om [de werknemer] beter voor te lichten, miskent volgens Hupkes de juiste toepassing van de zogeheten Haviltex-maatstaf voor uitleg van overeenkomsten. Bovendien volgt een en ander al uit de cao, die in de arbeidsovereenkomst is geïncorporeerd.
ADV 184 uur’, met daaronder een aantal uren ‘
ingedeeld’ en een aantal uren ‘
t.b.v. 38 uur’. Het aantal uren ‘
ingedeeld’per jaar komt vrijwel steeds overeen met het aantal genoten ADV-dagen (x 8 uur) in dat jaar, wat ook op de verlofkaart staat genoteerd. Zo is bijvoorbeeld op de verlofkaart van 2021 te lezen dat in dat jaar 9 werkdagen ADV zijn genoten. Van de ADV van 184 uur wordt vervolgens 72 uur als ‘ingedeeld’ aangemerkt en 92 uur als ‘t.b.v. 38 uur’, waarna 20 uur overblijven, die meegaan naar het volgende jaar. Dit is een aanwijzing dat een werkweek van 40 uur is overeengekomen omdat daar volgens de cao 184 roostervrije uren bij horen, die dan voor een deel werden ingezet om de wekelijkse arbeidstijd te verminderen van 40 naar 38 uur (‘t.b.v. 38 uur’), en voor een deel voor het opnemen van roostervrije dagen (‘ingedeeld’). Dat standpunt wordt ondersteund doordat Hupkes zelf in 2023 aan [de bewindvoerder] heeft geschreven dat het uitgangspunt een 40-urige werkweek is (3.7. en 3.8.). Bovendien heeft [de bewindvoerder] een geanonimiseerde arbeidsovereenkomst en loonstrook overgelegd van een collega van [de werknemer] , waaruit eveneens een 40-urige werkweek volgt met een recht op ‘
23 ATV dagen’ (wat gelijk staat aan 184 uur). Uit de cao blijkt vervolgens dat een 40-urige werkweek met 184 roostervrije uren gelijk is aan een gemiddelde arbeidsduur van 36 uur per week (artikel 29 lid 5).
Hupkes heeft zich verweerd door er op te wijzen dat zij zich, doordat [de bewindvoerder] zich meldde met vragen over het salaris van [de werknemer] , bewust werd van een administratieve fout bij aanvang van het dienstverband. Over het hoofd is gezien dat het uurloon vanwege de cao-systematiek moet worden berekend door het maandsalaris te delen door 173,92 verloonde uren. Dit heeft geleid tot aanpassingen op de loonstroken van [de werknemer] .
4.De beslissing
€ 1.086 aan salaris van de advocaat van Hupkes;
€ 2.175 aan griffierecht