ECLI:NL:GHARL:2025:138

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
200.343.319
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over loonvordering en uitleg arbeidsovereenkomst in het licht van cao Houthandel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Hupkes Houthandel Dieren B.V. tegen een uitspraak van de kantonrechter die Hupkes had veroordeeld tot nabetaling van achterstallig loon aan [de werknemer]. De bewindvoerder van [de werknemer] stelt dat hij jarenlang te weinig loon heeft ontvangen, terwijl Hupkes betwist dat er niet conform de cao is betaald. De kantonrechter had de vorderingen van [de werknemer] vrijwel geheel toegewezen, maar Hupkes is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld en geconcludeerd dat de arbeidsovereenkomst niet correct de gemaakte afspraken weergeeft. Het hof oordeelt dat er een 40-urige werkweek is overeengekomen, ondanks dat de arbeidsovereenkomst spreekt van 36 uur. Dit betekent dat Hupkes niet te weinig loon heeft betaald en het hoger beroep slaagt. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de bewindvoerder tot terugbetaling van het teveel betaalde loon aan Hupkes, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens worden de proceskosten aan Hupkes toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.319
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 10753274)
arrest van 14 januari 2025
in de zaak van
Hupkes Houthandel Dieren B.V.,
die is gevestigd in Dieren,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna: Hupkes,
advocaat: mr. A. Robustella,
tegen
[geïntimeerde] , in haar hoedanigheid als bewindvoerder over de goederen van [naam1],
die is gevestigd in [vestigingsplaats] ,
die bij de kantonrechter optrad als eiseres,
hierna: [de bewindvoerder] en [de werknemer] ,
advocaat: mr. E.J.M. Brocatus.

1.De kern van de zaak en de uitkomst

1.1.
[de werknemer] heeft jarenlang bij Hupkes gewerkt. Volgens [de bewindvoerder] , de bewindvoerder van [de werknemer] , heeft hij voor dat werk te weinig loon gehad gelet op wat er in de arbeidsovereenkomst staat. Hupkes betwist dat: er is steeds conform de cao betaald, en volgens haar neemt [de bewindvoerder] ten onrechte het recht op roostervrije uren niet mee.
1.2.
De kantonrechter heeft Hupkes veroordeeld tot nabetaling van achterstallig loon. Het hof is het niet eens met het oordeel van de kantonrechter. Dat wordt hierna uitgelegd.

2.Het verloop van de procedure bij het hof

2.1.
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep van 27 juni 2024,
• de conclusie van eis,
• de memorie van antwoord.
2.2.
Op 6 november 2024 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
2.3.
[de werknemer] heeft bij de kantonrechter gevorderd – kort gezegd – dat wordt vastgesteld dat de arbeidsomvang van zijn arbeidsovereenkomst met Hupkes 36 uur per week bedraagt, dat hij vanaf oktober 2023 recht heeft op betaling van een bruto maandloon van € 2.776,03 op basis van 40 uur per week (€ 15,96 bruto per uur), en dat aan hem over het verleden nog € 25.100,11 aan achterstallig loon wordt nabetaald. Ook heeft hij hiermee verband houdende nevenvorderingen ingesteld. De kantonrechter heeft de vorderingen van [de werknemer] vrijwel geheel toegewezen.
2.4.
De bedoeling van het hoger beroep van Hupkes is dat alsnog de vorderingen van [de werknemer] worden afgewezen en dat hij alles aan Hupkes terugbetaalt wat Hupkes op basis van het vonnis aan hem heeft betaald, als dat meer is dan waar [de werknemer] op grond van de cao bij een volledig dienstverband (regel 6, functiegroep 4) recht op had. Ook moet [de werknemer] worden veroordeeld in de kosten van de procedure bij de kantonrechter en bij het hof.

3.De beoordeling in hoger beroep

3.1.
Hupkes heeft bezwaren (grieven) aangevoerd tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter. De rechter selecteert de relevante feiten met het oog op de te nemen beslissing, waarbij hem grote vrijheid toekomt terwijl er geen rechtsregel is die de rechter verplicht alle tussen partijen vaststaande feiten te vermelden. Het hof stelt opnieuw de feiten vast en houdt daarbij rekening met de stellingen en bezwaren van partijen.
Wat is er aan de hand?
3.2.
[de werknemer] is op 1 november 2014 bij Hupkes in dienst getreden in de functie van machinale houtbewerker E. In de arbeidsovereenkomst staat:
“(...)5. Werktijden en plaats werkzaamhedenIn het beginsel werkt werknemer fulltime voor 36 uur per week. Rekening houdend met de persoonlijke situatie van Werknemer hebben Werkgever en Werknemer afgesproken, dat Werknemer in het begin voor een nog te bepalen tijdsbestek van dagen per week zal werken. (…)
6. Salaris en vakantietoeslag
Het salaris bedraagt € 1.689,00 (zestienhonderd negenentachtig Euro) bruto per maand voor
een werkweek van 36 uur. Gedurende het tijdsbestek waarin Werknemer minder dan 36 uur
per week werkt, zal het salaris pro rata aan de gewerkte uren worden aangepast.
(…)
7. Vakantiedagen
Werknemer heeft recht op 25 vakantiedagen (basis: fulltime voor 36 uur per week) met
behoud van salaris per jaar. (...) ”
3.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor de Houthandel (hierna: de cao) van toepassing. In de cao van 2014 is in artikel 21 een salaristabel opgenomen, op basis waarvan een werknemer in Functiegroep 1 die aanmerking komt voor een salaris dat hoort bij de Startregel, een maandsalaris heeft van minimaal € 1.689.
3.4.
In de cao van 2014, net als in opvolgende cao’s, is in artikel 29 de arbeidsduur geregeld:
“1. JAARLIJKSE ARBEIDSDUUR
De normale arbeidsduur per jaar bedraagt:
- bij een jaar met 260 werkdagen 2080 uur
- bij een jaar met 261 werkdagen 2088 uur
- bij een jaar met 262 werkdagen 2096 uur.
Na aftrek van (…) feestdagen (…), alsmede (…) van (…) vakantie- en snipperdagen, resteert een standaardarbeidsduur. Deze bedraagt in 2014 1848 uur. Daarvan zal in totaal in het kalenderjaar 2014 184 uur vrijaf worden gegeven met doorbetaling van het loon. Voor deze roostervrije tijd gelden de in lid 2 t/m 12 van dit artikel genoemde bepalingen.
2. OPBOUW ROOSTERVRIJE TIJD
Op roostervrije tijd hoeft niet te worden gewerkt, doch het overeengekomen loon wordt wel doorbetaald.(…)
5. ARBEIDSDUUR PER WEEKDe gemiddelde arbeidsduur na aftrek van roostervrije tijd is 36 uur per week. De normale arbeidsduur per week voor een werknemer met een volledig dienstverband bedraagt tussen de 36 en 40 uur, afhankelijk van de gekozen invulling van roostervrije tijd.
(…)12. ADV-TABELIndien de werkgever met zijn werknemers daartoe hebben besloten kan voor de invulling van
de in lid 1 bedoelde roostervrije tijd het volgende schema aangehouden worden:
36 uur per week 0 Roostervrije uren37 uur per week 46 Roostervrije uren37,5 uur per week 69 Roostervrije uren38 uur per week 92 Roostervrije uren39 uur per week 138 Roostervrije uren40 uur per week 184 Roostervrije uren
De omvang van de roostervrije tijd in bovengenoemd schema komt in de plaats van de
omvang van de roostervrije tijd bedoeld in lid 1 van dit artikel.”
3.5.
Vanaf de cao 2017-2019 is in artikel 1 lid 3 opgenomen:
“3. ARBEIDSDUUR
In deze cao wordt uitgegaan van een standaardarbeidsduur van 40 uur met 23 roostervrije dagen (184 roostervrije uren). De bepalingen van deze cao hebben betrekking op een voltijds
dienstverband van 40 uur per week, tenzij uit de desbetreffende bepaling blijkt dat het om
een parttime dienstverband gaat. Van een parttime dienstverband is geen sprake indien er
door toepassing van roostervrije tijd korter wordt gewerkt dan 40 uur.”
3.6.
Bij e-mail van 31 januari 2023 heeft [de bewindvoerder] als bewindvoerder aan Hupkes geschreven dat zij meent dat [de werknemer] jarenlang te weinig loon heeft ontvangen omdat hij altijd 40 uur heeft gewerkt en maar voor 36 uur betaald heeft gekregen.
3.7.
Bij e-mail van 17 februari 2023 heeft Hupkes de loonvordering weersproken en
toegelicht dat er altijd sprake is geweest van een dienstverband voor 40 uur per week en dat
op de arbeidsovereenkomst en de loonstroken per abuis staat vermeld dat sprake is van een
dienstverband voor 36 uur per week.
3.8.
Bij e-mail van 20 juli 2023 heeft Hupkes aan [de bewindvoerder] geschreven dat iedereen bij haar volgens de cao een 40-urige werkweek heeft ‘
waarbij er geloof ik ten gevolge van de ATV of zoiets 36 uur effectief gewerkt wordt, staat ook allemaal in de CAO’.
3.9.
De arbeidsovereenkomst tussen [de werknemer] en Hupkes is inmiddels geëindigd.
De beoordeling
Wel uitleg van de arbeidsovereenkomst nodig
3.10.
De centrale vraag die moet worden beantwoord is op welk loon [de werknemer] recht heeft. Daarbij is volgens Hupkes van belang hoe de bepaling in de arbeidsovereenkomst, dat het salaris € 1.689 bruto per maand bedraagt voor een werkweek van 36 uur, moet worden uitgelegd. Ook moet worden uitgelegd wat de bepalingen betekenen dat de werknemer in beginsel “fulltime voor 36 uur” werkt en dat recht bestaat “op 25 vakantiedagen (basis: fulltime voor 36 uur per week)” (3.2.).
Volgens [de bewindvoerder] hoeven deze bepalingen niet te worden uitgelegd want uit de arbeidsovereenkomst blijkt duidelijk wat partijen zijn overeengekomen. Er is geen leemte of onduidelijkheid waarvoor uitleg nodig is: er is immers een afgesproken wekelijkse arbeidsduur van 36 uur met een salaris van € 1.689 bruto per maand.
3.11.
[de werknemer] heeft tijdens de zitting bij het hof de stelling van Hupkes erkend dat hij zijn werkzaamheden (vanaf kort na het begin van de arbeidsovereenkomst) steeds gedurende 38 uur per week heeft verricht, net als zijn overige collega’s. Dat is voor partijen dus een gegeven. Ook heeft [de werknemer] erkend dat hij gedurende het dienstverband recht heeft gehad op roostervrije uren, en dat hij die uren daadwerkelijk vrij is geweest, onder doorbetaling van zijn loon. Vast staat daarmee dat de tekst in de arbeidsovereenkomst niet klopt met hoe de afspraken vrijwel vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst zijn uitgevoerd: er is jarenlang per week twee uur meer gewerkt dan de “in beginsel” 36 uur uit de arbeidsovereenkomst én [de werknemer] heeft jarenlang recht gehad op doorbetaalde roostervrije uren terwijl dat niet in de arbeidsovereenkomst stond. Partijen verschillen vervolgens van mening wat de bepalingen en de afwijkende toepassing daarvan betekenen voor het recht op loon van [de werknemer] , zodat uitleg nodig is van die bepalingen uit de arbeidsovereenkomst.
De uitleg: 40 uur per week
3.12.
Volgens Hupkes zijn bij de uitleg van de genoemde bepalingen alle omstandigheden van het geval van belang; niet alleen de letterlijke tekst van de arbeidsovereenkomst. Daarbij moet de systematiek van de toepasselijke cao worden meegewogen. Die cao-systematiek laat twee uitleggen toe: of de normale arbeidsduur per week is 36 uur, waarbij geen recht bestaat voor een werknemer op roostervrije uren, of de
gemiddeldearbeidsduur per week is 36 uur, waarbij een werknemer wél recht heeft op een aantal roostervrije uren. Hupkes bepleit in dit geval de tweede uitleg en heeft onder meer gewezen op de manier waarop feitelijk uitvoering is gegeven aan de arbeidsovereenkomst. [de werknemer] heeft steeds het maandsalaris gehad dat volgens cao bij zijn functie hoorde én daarnaast heeft hij bij een feitelijke werkweek van 38 uur per week 92 roostervrije uren per jaar toegekend gekregen en genoten. Het standpunt dat op een goed werkgever de plicht rust om duidelijker op te schrijven als iets anders wordt bedoeld dan de huidige letterlijke tekst, of om [de werknemer] beter voor te lichten, miskent volgens Hupkes de juiste toepassing van de zogeheten Haviltex-maatstaf voor uitleg van overeenkomsten. Bovendien volgt een en ander al uit de cao, die in de arbeidsovereenkomst is geïncorporeerd.
[de bewindvoerder] heeft aangevoerd dat moet worden uitgegaan van de letterlijke tekst van de arbeidsovereenkomst omdat die duidelijk is. Ook bij de verlengingen van de arbeidsovereenkomst is niets veranderd aan de overeengekomen arbeidsduur per week. Bovendien staat op de salarisspecificaties van [de werknemer] tot maart 2023 dat de arbeidsduur 156 uur per maand bedroeg, dus 36 uur per week. Bij uitleg van de arbeidsovereenkomst wordt de uitkomst niet anders. Hupkes heeft niet aan [de werknemer] de systematiek van de cao uitgelegd, terwijl die systematiek voor niet-juridisch geschoolden niet eenvoudig te volgen is. Van een werknemer kan niet worden verlangd de tekst van de arbeidsovereenkomst naast de cao te leggen om er zo achter te komen welke arbeidsomvang de werkgever voor ogen heeft. Als Hupkes echt gemiddeld 36 uur per week heeft bedoeld had zij dat bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst duidelijk moeten maken, volgens [de bewindvoerder] . Ter zitting bij het hof is daar nog aan toegevoegd dat [de werknemer] van collega’s had begrepen dat de werkweek 40 uur was, maar dat elke week twee uur roostervrij werd opgenomen en dat daarom 38 uur per week werd gewerkt.
3.13.
Bij de uitleg van overeenkomsten volgens de Haviltex-maatstaf geldt dat, ook als groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van gekozen bewoordingen, de overige omstandigheden van het geval steeds kunnen meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [1] Ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst kunnen van belang zijn voor de aan die overeenkomst te geven uitleg. [2]
3.14.
Het hof legt de arbeidsovereenkomst zo uit dat met [de werknemer] een arbeidsduur van 40 uur per week is overeengekomen. Bij die uitleg is van belang dat in de arbeidsovereenkomst is bepaald dat daarop de cao van toepassing is. Uit artikel 29 lid 12 cao volgt dat werkgever en werknemer de vrijheid hebben om te kiezen voor een aantal te werken uren per week, waar dan een recht op een vast aantal roostervrije uren aan is gekoppeld (3.4.). Hupkes heeft uitdraaien van de verlofregistratie van [de werknemer] overgelegd over de jaren 2015 tot en met 2023 (productie 9 conclusie van antwoord) die [de werknemer] ook steeds heeft gehad, zo heeft hij op de zitting bij het hof bevestigd. Op elk van die jaarlijkse verlofkaarten staat onderaan vermeld ‘
ADV 184 uur’, met daaronder een aantal uren ‘
ingedeeld’ en een aantal uren ‘
t.b.v. 38 uur’. Het aantal uren ‘
ingedeeld’per jaar komt vrijwel steeds overeen met het aantal genoten ADV-dagen (x 8 uur) in dat jaar, wat ook op de verlofkaart staat genoteerd. Zo is bijvoorbeeld op de verlofkaart van 2021 te lezen dat in dat jaar 9 werkdagen ADV zijn genoten. Van de ADV van 184 uur wordt vervolgens 72 uur als ‘ingedeeld’ aangemerkt en 92 uur als ‘t.b.v. 38 uur’, waarna 20 uur overblijven, die meegaan naar het volgende jaar. Dit is een aanwijzing dat een werkweek van 40 uur is overeengekomen omdat daar volgens de cao 184 roostervrije uren bij horen, die dan voor een deel werden ingezet om de wekelijkse arbeidstijd te verminderen van 40 naar 38 uur (‘t.b.v. 38 uur’), en voor een deel voor het opnemen van roostervrije dagen (‘ingedeeld’). Dat standpunt wordt ondersteund doordat Hupkes zelf in 2023 aan [de bewindvoerder] heeft geschreven dat het uitgangspunt een 40-urige werkweek is (3.7. en 3.8.). Bovendien heeft [de bewindvoerder] een geanonimiseerde arbeidsovereenkomst en loonstrook overgelegd van een collega van [de werknemer] , waaruit eveneens een 40-urige werkweek volgt met een recht op ‘
23 ATV dagen’ (wat gelijk staat aan 184 uur). Uit de cao blijkt vervolgens dat een 40-urige werkweek met 184 roostervrije uren gelijk is aan een gemiddelde arbeidsduur van 36 uur per week (artikel 29 lid 5).
3.15.
De stelling van [de bewindvoerder] is verder dat [de werknemer] volgens hetzelfde rooster als zijn collega’s werkte en dat die collega’s voor 40 uur uitbetaald kregen, terwijl [de werknemer] maar voor 36 uur kreeg uitbetaald. Op de overgelegde geanonimiseerde loonstrook van een collega over juni 2023 is inderdaad opgenomen dat die collega salaris ontving voor een werkweek van 40 uur, bij een aantal van 173,33 verloonde uren per maand. Op loonstroken van [de werknemer] van vóórdat de discussie over het loon begon (zoals bijvoorbeeld van november 2022) staat dat hij salaris ontving voor een werkweek van 36 uur, bij een aantal van 156 verloonde uren per maand, dus met een uurloon van € 15,76 bruto.
Hupkes heeft zich verweerd door er op te wijzen dat zij zich, doordat [de bewindvoerder] zich meldde met vragen over het salaris van [de werknemer] , bewust werd van een administratieve fout bij aanvang van het dienstverband. Over het hoofd is gezien dat het uurloon vanwege de cao-systematiek moet worden berekend door het maandsalaris te delen door 173,92 verloonde uren. Dit heeft geleid tot aanpassingen op de loonstroken van [de werknemer] .
3.16.
Het hof oordeelt dat [de bewindvoerder] onvoldoende heeft onderbouwd dat de collega’s meer uren betaald kregen dan [de werknemer] , terwijl zij volgens hetzelfde rooster werkten. Hiervoor is al vastgesteld dat [de werknemer] en zijn collega’s feitelijk 38 uur in de week werkten. Ook is vastgesteld dat tussen Hupkes en [de werknemer] een 40-urige werkweek is overeengekomen met 184 roostervrije uren/23 roostervrije dagen. Dat is exact gelijk aan de ene anonieme collega die [de bewindvoerder] ter onderbouwing van haar standpunt opvoert, zodat daaruit dus niet is af te leiden dat [de werknemer] minder betaald heeft gekregen dan collega’s. Verdere onderbouwing is niet gegeven. Dit leidt er ook toe dat niet kan worden gezegd dat [de werknemer] voor zijn eigen roostervrije uren moest betalen. Aan [de bewindvoerder] kan worden toegegeven dat de vermelding op de loonstroken verwarrend is en dat de latere aanpassingen dat niet steeds hebben verhelderd. Het hof vindt echter aannemelijk dat een administratieve fout is gemaakt met de vermelding van een werkweek van 36 uur en 156 verloonde uren per maand op de loonstrook. Er is kennelijk aangesloten bij de letterlijke tekst van de arbeidsovereenkomst terwijl hiervoor al is geconstateerd dat die niet correct de gemaakte afspraken weergeeft. Hupkes heeft terecht aangevoerd dat een administratieve fout pas kan worden hersteld vanaf het moment dat zij daarmee bekend werd, en dat is hier het geval vanaf het moment dat [de bewindvoerder] het loon ter sprake bracht.
3.17.
[de bewindvoerder] heeft ook gesteld dat een afwijking ten voordele van de cao is afgesproken. Dat gaat niet op. Allereerst geldt dat er niet uitdrukkelijk ten gunste van [de werknemer] is afgeweken van de cao. Of een stilzwijgende afspraak kan worden aangenomen om ten voordele van [de werknemer] af te wijken hangt af van de omstandigheden van het geval. Allereerst is hiervoor al geoordeeld dat de vermelding op de loonstrook berust op een administratieve fout (3.16.) en dat de vermelding van 36 uur in de arbeidsovereenkomst niet de daadwerkelijke afspraak weergeeft (3.14.). Daar komt bij dat met [de werknemer] geen uurloon is afgesproken maar een maandloon van € 1.689 bruto. Dat maandloon komt precies overeen met de toen toepasselijke cao-tabel. Het hof constateert verder dat aan [de werknemer] ook daarna gedurende het dienstverband steeds het bruto maandsalaris is betaald conform de toepasselijke salaristabel uit de cao. Dat blijkt uit de door [de bewindvoerder] overgelegde loonstroken van [de werknemer] over de jaren 2015 tot en met 2023 en de door Hupkes overgelegde salaristabellen uit de respectievelijke cao’s van die jaren, behorend bij een 40-urige werkweek met ’23 roostervrije dagen’.
Onder die omstandigheden kan geen afwijking van de cao ten voordele van [de werknemer] worden aangenomen, zelfs niet als de persoonlijke bekendheid van de bestuurder van Hupkes met de toenmalige situatie van [de werknemer] wordt meegewogen. Hupkes stelt daarover onbetwist dat haar bestuurder zijn buurjongen in een moeilijke fase heeft willen helpen en [de werknemer] heeft ook niet aangevoerd dat er met hem voorafgaand aan het dienstverband is gesproken over een gunstiger behandeling of afwijking van de cao.
3.18
Gezien alle omstandigheden van het geval, waaronder de wijze waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen jarenlang is uitgevoerd en dat die uitvoering strookt met wat binnen het bedrijf gebruikelijk was, oordeelt het hof dat [de werknemer] uit artikel 5 van de arbeidsovereenkomst redelijkerwijs niet heeft kunnen afleiden dat het daarin vermelde salaris voor een 36-urige werkweek gold, maar dat hij heeft moeten begrijpen dat een 40-urige werkweek is overeengekomen, waarvoor hij ook is betaald.
Conclusie
3.19.
Het bovenstaande betekent dat niet vast is komen te staan dat Hupkes aan [de werknemer] te weinig loon heeft betaald. Het hoger beroep van Hupkes slaagt zodat het vonnis van de kantonrechter zal worden vernietigd. Hupkes heeft haar vordering tot terugbetaling toegelicht, in die zin dat zij daarmee terug wil krijgen wat [de werknemer] teveel heeft gekregen. Niet gebleken is dat [de bewindvoerder] deze vordering anders heeft begrepen, zodat het gevorderde zal worden toegewezen.
3.20.
Omdat [de bewindvoerder] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten bij de kantonrechter en in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [3]
3.21.
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 april 2024;
4.2.
veroordeelt [de bewindvoerder] tot terugbetaling aan Hupkes van het bruto-equivalent van al hetgeen dat Hupkes op grond van het vonnis van 3 april 2024 aan [de werknemer] heeft betaald, voor zover dat meer is dan het van tijd tot tijd op grond van de cao bij een volledig dienstverband op basis van regel 6 van functiegroep 4 aan [de werknemer] verschuldigde maandsalaris, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door Hupkes tot aan de dag van terugbetaling;
4.3.
veroordeelt [de bewindvoerder] tot betaling van de volgende proceskosten van Hupkes bij de kantonrechter:
€ 1.086 aan salaris van de advocaat van Hupkes;
en de proceskosten van Hupkes in hoger beroep:
€ 112,37 aan dagvaardingskosten
€ 2.175 aan griffierecht
€ 3.142 aan salaris van de advocaat van Hupkes (2 procespunten x hogerberoepstarief III);
4.4.
verklaart de veroordelingen in deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.A. Diebels, A.E.F. Hillen en H.M.J. van den Hurk, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
14 januari 2025.

Voetnoten

1.HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 (
2.HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.