ECLI:NL:GHARL:2025:1295

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
200.289.468/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomsten en schadevergoeding door Dexia

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over twee effectenleaseovereenkomsten tussen Dexia Nederland B.V. en de eisende partijen, [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2]. Dexia had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, waarin was bepaald dat Dexia de volledige schade van de eisende partijen moest vergoeden. Het hof heeft in het tussenarrest van 30 april 2024 vastgesteld dat voor de verplichting tot schadevergoeding vereist is dat de tussenpersoon NBG Finance zonder de benodigde vergunning heeft geadviseerd en dat Dexia hiervan op de hoogte was of had moeten zijn. De eisende partijen hebben bewijs geleverd dat de adviseur van NBG Finance hen een specifiek effectenleaseproduct heeft aanbevolen, waarbij rekening is gehouden met hun persoonlijke omstandigheden. Het hof oordeelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en bevestigt de eerdere uitspraak van de kantonrechter. Dexia wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eisende partijen, inclusief wettelijke rente. De veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Dexia de kosten moet betalen binnen 14 dagen na de uitspraak, anders worden deze verhoogd met rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.289.468/01
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, 7881484
arrest van 4 maart 2025
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.,
die is gevestigd in Amsterdam,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij
hierna:
Dexia
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

2. [geïntimeerde2],
beiden wonende te [woonplaats1] ,
en bij de kantonrechter optraden als eisende partij
hierna samen:
[geïntimeerden]en ieder afzonderlijk
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2]
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 30 april 2024 (hierna: het tussenarrest) hier over. Het gaat om twee effectenleaseovereenkomsten. Wat betreft de overeenkomst met contractnummer [nummer1] (Overeenkomst I) is in rov. 5.21. van het tussenarrest beslist dat Dexia de volledige schade van [geïntimeerden] moet vergoeden. Het hof heeft aan [geïntimeerden] bewijs opgedragen ten aanzien van de effectenleaseovereenkomst ‘AEX Plus Effect’ met contractnummer [nummer2] (hierna: Overeenkomst II). [geïntimeerden] zijn in dat kader op 8 november 2024 beiden als getuige gehoord. Dexia heeft afgezien van een tegengetuigenverhoor.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 november 2024;
  • de memorie na enquête van [geïntimeerden] ;
  • de akte na bewijslevering van Dexia.
1.3.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.Het oordeel van het hof

Het juridisch kader
2.1
In het tussenarrest is vooropgesteld dat voor het aannemen van een verplichting van Dexia tot vergoeding van de volledige schade van [geïntimeerden] wegens vergunningplichtige advisering is vereist dat (i) de tussenpersoon NBG Finance het aangaan van de effectenleaseovereenkomst heeft geadviseerd zonder over de daartoe vereiste vergunning te beschikken en (ii) Dexia dat wist of behoorde te weten.
2.2.
In het tussenarrest is aan [geïntimeerden] de volgende bewijsopdracht gegeven:
“laat [geïntimeerden] toe tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat NBG Finance met betrekking tot Overeenkomst II een aanbeveling heeft gedaan dat dit product is voorgesteld als geschikt voor [geïntimeerden] dan wel die heeft berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van [geïntimeerden] ”
Bewijswaardering
2.2
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerden] zijn geslaagd in de bewijsopdracht. Het hof zal dit oordeel hierna toelichten.
2.3
[geïntimeerde2] heeft als volgt verklaard over het derde huisbezoek van de adviseur van NBG Finance, de heer [naam1] . Tijdens het huisbezoek was haar man met de adviseur in gesprek over de afwikkeling van Overeenkomst I. Op enig moment, nadat de adviseur de financiële gegevens van [geïntimeerde2] had ingezien, kwamen zij naar haar toe (zij zat in een ander vertrek) en is aan haar voorgesteld om ook een effectenleaseproduct af te sluiten. De adviseur heeft toen een voorstel gedaan voor een specifiek product (AEX Plus) om vermogen op te bouwen dat alleen met [geïntimeerde2] zou worden afgesloten. [geïntimeerde2] twijfelde om het product af te sluiten, waarna de adviseur haar heeft overgehaald en uitgelegd dat zij 150 gulden per maand aan inleg zou moeten betalen om een mooi vermogen op te bouwen. Dat maandbedrag zou zij kunnen betalen. [geïntimeerde2] heeft na die uitleg ingestemd met het sluiten van Overeenkomst II.
2.4
[geïntimeerde1] heeft verklaard dat het derde bezoek bedoeld was om Overeenkomst I af te ronden. Volgens [geïntimeerde1] zat zijn vrouw wel bij dat gesprek alhoewel hij dat niet meer zeker weet. De adviseur heeft tijdens dat gesprek gezegd dat hij [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] nog een mogelijkheid kon bieden om nog meer vermogen op te bouwen:
“… hij richtte zich vooral tot mijn vrouw omdat hij het handig vond om de overeenkomst op haar naam te zetten en het met haar inkomen te doen.”De adviseur heeft direct het plan AEX Plus voorgesteld en heeft in woorden geschetst welke vermogensgroei kon worden gerealiseerd. [geïntimeerde2] zou dan een bedrag van 150 gulden per maand betalen. Zij moest door de adviseur worden overgehaald om dit effectenleaseproduct af te sluiten omdat zij van nature al een allergie had tegen beleggingen. Zij was bang voor de risico’s.
2.5
Bij de beoordeling of [geïntimeerden] aan de bewijsopdracht hebben voldaan geldt als uitgangspunt dat vaststaat dat [geïntimeerde2] naar aanleiding van een huisbezoek van een medewerker van NBG Finance Overeenkomst II heeft afgesloten. Uit de verklaringen van [geïntimeerden] blijkt dat de medewerker van NBG Finance financiële gegevens van [geïntimeerden] heeft ingezien, het specifieke effectenleaseproduct AEX Plus heeft voorgesteld en een specifiek maandbedrag van 150 gulden heeft voorgesteld. Dit bedrag was afgestemd op het bedrag dat [geïntimeerde2] beschikbaar had om “
een mooi vermogen”op te bouwen. Uit deze verklaringen van [geïntimeerden] , in samenhang met de door de adviseur van NBG Finance ondertekende overeenkomst en het aanvraagformulier, volgt dat de adviseur een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan door een product voor te stellen als geschikt voor [geïntimeerde2] , althans een product dat berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van [geïntimeerde2] . Die handelwijze sluit ook aan bij de gebruikelijke werkwijze van NBG Finance, waar [geïntimeerden] zich op hebben beroepen. De beide verklaringen strekken ter aanvulling, in de zin van artikel 164 Rv (oud), van enerzijds de voormelde door de adviseur ondertekende overeenkomst en het door [geïntimeerde2] ondertekende aanvraagformulier en anderzijds de stukken die [geïntimeerden] hebben overgelegd over de gebruikelijke werkwijze van NBG Finance. Bij dat laatste gaat het om een afdruk van de website van NBG Finance, een brief van NBG Finance uit 2002 en een verklaring van de heer [naam2] , voormalig medewerker van NBG Finance uit 2018. Uit die stukken volgt dat NBG Finance een gebruikelijke werkwijze had die neerkwam op advisering. Dexia heeft onvoldoende toegelicht dat deze stukken de gebruikelijke werkwijze van NBG Finance niet juist zouden weergeven; ook als niet in alle gevallen is geadviseerd. Deze gebruikelijke werkwijze sluit aan bij de concrete stellingen van [geïntimeerden] over hoe de tussenpersoon in hun geval heeft gehandeld.
Dat het allemaal wel heel lang geleden is en dat het geheugen de getuigen wellicht parten heeft gespeeld maakt niet dat het hof daar anders over denkt. Anders dan Dexia aanvoert heeft het hof geen reden te denken dat de leeftijd van de getuigen (67 jaar) hen beperkt in hun geheugen. Het had op de weg van Dexia gelegen om concreet aan te voeren en toe te lichten dat en op welke wijze in onderhavig geval of door deze specifieke tussenpersoon is afgeweken van die gebruikelijke werkwijze. Dexia heeft de gelegenheid gehad een contra-enquête te houden, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Alles overziende zijn [geïntimeerden] geslaagd in het aan hen opgedragen bewijs.
Wetenschap bij Dexia
2.6
Het hof heeft in rov. 5.18 en 5.19 van het tussenarrest ten aanzien van Overeenkomst I geoordeeld dat Dexia geen beroep toekomt op de omstandigheid dat zij van de advisering door NBG Finance geen wetenschap had en dit ook niet behoorde te begrijpen. Het hof ziet geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken ten aanzien van Overeenkomst II, temeer daar Dexia ten aanzien van Overeenkomst II op dit punt geen andersluidende stellingen formuleert. Dexia komt dus met betrekking tot deze overeenkomst evenmin een beroep toe op het ontbreken van wetenschap. Wat betreft de omvang van de schade worden door Dexia voor Overeenkomst II geen andersluidende argumenten aangedragen, zodat het hof overneemt wat hierover in het tussenarrest in rov. 5.21 over Overeenkomst I is overwogen.
Orderremisier
2.7
Omdat uit het voorgaande volgt dat Dexia onrechtmatig jegens [geïntimeerden] heeft gehandeld met betrekking tot beide overeenkomsten, behoeft de stelling dat Dexia tevens in strijd met artikel 41 NR 1999 een order van een orderremisier zonder vergunning heeft aangenomen, geen behandeling en de hierover door Dexia aangevoerde grief evenmin.
De conclusie
2.8
Het hoger beroep van Dexia slaagt niet. Omdat Dexia in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Dexia tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerden] in het hoger beroep veroordelen. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
2.9
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

3.De beslissing

Het hof:
3.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle van 12 mei 2020;
3.2
veroordeelt Dexia tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerden] :
€ 338,- aan griffierecht;
€ 3.642,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (3 procespunten x appeltarief II);
3.3
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
3.4
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Aksu, A.J.J. van Rijen en G.P. Oosterhoff, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
4 maart 2025.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.