ECLI:NL:GHARL:2025:1077

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
200.345.759
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopig getuigenverhoor in civiele zaak tussen aannemer en opdrachtgever

In deze zaak heeft [verzoekster] B.V. een verzoekschrift ingediend voor een voorlopig getuigenverhoor op basis van artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geschil met [verweerder], die een aannemingsovereenkomst met [verzoekster] had gesloten voor de aanleg van een elektrotechnische installatie in zijn woning. De rechtbank had eerder de vorderingen van [verzoekster] afgewezen en de vorderingen van [verweerder] toegewezen, waarbij werd geoordeeld dat [verzoekster] tekort was geschoten in zijn verplichtingen. [verzoekster] heeft hoger beroep ingesteld en verzoekt nu om een voorlopig getuigenverhoor om de verklaring van [naam1], de coördinerende hoofdaannemer, te horen. Het hof oordeelt dat het verzoek voldoet aan de formele eisen en dat er geen afwijzingsgronden zijn. Het hof wijst het verzoek toe en bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden onder leiding van mr. W.C. Haasnoot. Tevens wordt [verweerder] veroordeeld in de proceskosten van [verzoekster].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.345.759/02
beschikking van 25 februari 2025
in de zaak van
[verzoekster] B.V.
die is gevestigd in Nieuwegein
verzoekster
hierna: [verzoekster]
advocaat: mr. G. Bosma
tegen:
[verweerder]
die woont in [woonplaats1]
verweerder
hierna: [verweerder]
advocaat: mr. L.J. Gravendeel

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoekschrift met producties ingediend tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor op grond van het voor 1 januari 2025 geldende artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), dat op 18 november 2024 bij het hof is binnengekomen. Op 3 december 2024 heeft [verzoekster] aanvullende stukken ingediend. Op 17 januari 2025 heeft [verweerder] een verweerschrift met producties ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 29 januari 2025 plaatsgevonden. Namens [verzoekster] zijn de heren [de operationeel verzoekster] (operationeel directeur van [verzoekster] ) en [de legal counsel van verzoekster] (legal counsel voor [verzoekster] ) verschenen, bijgestaan door mr. Bosma. [verweerder] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Gravendeel en zijn kantoorgenoot mr. Beumer.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen hebben medio 2020 met elkaar een aannemingsovereenkomst gesloten, met een uiteindelijke aanneemsom van € 450.000,-, op grond waarvan [verzoekster] een elektrotechnische installatie (hierna: E-installatie) zou aanbrengen in de woning die [verweerder] liet bouwen.
2.2.
In juli 2021 heeft [verzoekster] de E-installatie aangebracht in de breedplaatvloer van de begane grond in de woning van [verweerder] . De werkbouwtuigkundige installatie (hierna: de W-installatie) was op dat moment al aangebracht door een andere aannemer ( [de nevenaannemer] ), die eveneens rechtstreeks in opdracht van [verweerder] werkte. Na de installatie van de E-installatie heeft de constructeur vastgesteld dat het geheel van de E-installatie en W-installatie niet voldeed aan de ‘Richtlijnen leidingen in breedplaatvloeren’ (hierna: de Richtlijnen). In de Richtlijnen staan verwerkingsvoorschriften voor breedplaatvloeren. Volgens de constructeur lag de vloer te vol met leidingen, kabels en ventilatiekanalen, zodat onvoldoende beton gestort kon worden voor een stevige vloerconstructie. De termijnfactuur van [verzoekster] – die zag op de werkzaamheden aan de breedplaatvloer – heeft [verweerder] daarom niet betaald. [verzoekster] heeft als reactie daarop zijn werkzaamheden gestaakt.
2.3.
Aangezien (volledige) betaling door [verweerder] uitbleef heeft [verzoekster] bij de rechtbank betalingen van de openstaande facturen en afrekening ex. artikel 7:764 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gevorderd. [verweerder] heeft in reconventie partiële ontbinding en (vervangende) schadevergoeding gevorderd wegens de tekortkomingen aan de zijde van [verzoekster] door het niet in acht nemen van de richtlijnen en de waarschuwingsplicht.
2.4.
In het eindvonnis van 6 maart 2024 heeft de rechtbank de vorderingen van [verzoekster] in conventie afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [verweerder] toegewezen en beslist dat [verzoekster] een schadevergoeding moet voldoen aan [verweerder] . De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat de aannemingsovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden en dat [verzoekster] tekort is geschoten in zijn verplichtingen tegenover [verweerder] , omdat hij [verweerder] voorafgaand aan zijn werkzaamheden niet heeft gewaarschuwd dat de door hem gewenste E-installatie, in combinatie met de al aangebrachte W-installatie, waarschijnlijk niet aan de Richtlijnen zou voldoen.
2.5.
[verzoekster] heeft hoger beroep ingesteld tegen zowel het tussenvonnis van 9 augustus 2023 als het eindvonnis. De onderliggende zaak (hierna: de hoofdzaak) is bij dit hof bekend onder zaaknummer 200.345.759/01. [verzoekster] staat in de hoofdzaak voor het nemen van een memorie van antwoord in incidenteel appel.

3.De motivering van de beslissing

3.1.
[verzoekster] verzoekt het hof in deze procedure om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Het hof zal dat verzoek toewijzen en legt hierna uit hoe het tot dat oordeel is gekomen.
Het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor van [verzoekster]
3.2.
Volgens [verweerder] is de hoofdaannemer [de hoofdaannemer] B.V. (hierna: [de hoofdaannemer] ), in de persoon van [naam1] , degene geweest die de coördinatie tussen alle bij de bouw betrokken partijen verzorgde. Dit standpunt wordt ondersteund door een schriftelijke verklaring van [naam1] die door [verweerder] in eerste aanleg in het geding is gebracht. In deze verklaring staat onder andere dat door hem bouwvergaderingen werden belegd en dat [verzoekster] daarbij aanwezig was. Bovendien volgt uit de verklaring dat [naam1] een coördinerende rol had en in dat kader heeft verzocht aan [verzoekster] en [de nevenaannemer] om hun legplannen op elkaar af te stemmen en op de vloertekeningen van het huis in te tekenen.
3.3.
De verklaring van [naam1] bevat volgens [verzoekster] onwaarheden. Zo werden volgens [verzoekster] geen bouwvergaderingen georganiseerd en is hem nooit verzocht om leidingwerk op vloertekeningen in te tekenen. Bovendien is het niet waar dat [de hoofdaannemer] zich als coördinerend hoofdaannemer heeft gedragen, aldus [verzoekster] . In de hoofzaak speelt volgens [verzoekster] een cruciale rol dat [verweerder] in praktijk zelf alle controle hield over het bouwproces en dat hij de communicatie tussen de verschillende aannemers “gesloten hield”. De gebreken aan de E-installatie zijn het gevolg van het falen en amateurisme van [verweerder] in het begeleiden van het bouwproces, aldus [verzoekster] . [verweerder] heeft vele wijzigingen doorgevoerd waardoor de omvang en inhoud van de opdracht aan [verzoekster] maar niet vast kwam te staan. Volgens [verzoekster] werd hij van de voortgang van de andere werkzaamheden (die in de tussentijd doorliepen) onvoldoende op de hoogte gesteld en bovendien zag [verweerder] af van afstemming tussen alle betrokken aannemers onderling.
3.4.
[verzoekster] wenst als enige getuige [naam1] te horen aangezien hem is gebleken dat hij niet (meer) achter zijn schriftelijke verklaring staat. Om bepaalde stellingen van [verweerder] alsnog te kunnen ontkrachten, is het volgens [verzoekster] van belang om [naam1] onder ede te horen. Hij kan volgens [verzoekster] onder andere verklaren over de omvang van de opdracht die [verweerder] aan hem heeft verstrekt, zijn rol en die van [verweerder] in het bouwproces en de ervaringen van [naam1] met [verweerder] . Verder kan hij verklaren over de gang van zaken omtrent de uitnodigingen en het houden van bouwvergaderingen en de verslaglegging daarvan, de inhoud van de verzoeken aan [verzoekster] ten aanzien van het E-leidingwerk en de breedplaatvloer en zijn kennis en ervaring ten aanzien van richtlijnen die van toepassing zouden zijn op breedplaatvloeren. Met het horen van [naam1] als getuige komt vast te staan dat [verweerder] cruciale fouten heeft gemaakt die [verzoekster] vrij pleiten van het schenden van de waarschuwingsplicht, waardoor het hof anders dan de rechtbank zal oordelen, aldus [verzoekster] .
Formele eisen
3.5.
Door de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht is artikel 186 Rv op 1 januari 2025 vervallen. Op basis van het overgangsrecht bij die wet blijft dat artikel echter van toepassing in een procedure die vóór deze datum is gestart, totdat de procedure bij die instantie is geëindigd. Deze procedure is gestart vóór 1 januari 2025 wat betekent dat het hof de vordering van [verzoekster] zal beoordelen aan de hand van artikel 186 Rv.
3.6.
Volgens artikel 186 Rv kan de rechter in gevallen waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten, op verzoek van de belanghebbende een voorlopig getuigenverhoor bevelen. Daarbij moet wel aan bepaalde formele eisen zijn voldaan. Deze eisen staan in artikel 187 lid 3 Rv. Dit artikel bepaalt dat de verzoeker in het verzoekschrift duidelijk moet vermelden waar de zaak globaal over gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen en wie de getuigen zijn. Het moet daarbij voor de betrokken rechter(s) en de wederpartij voldoende duidelijk zijn wat hij wil bewijzen. [1] Ook moet duidelijk genoeg zijn wat de getuigen daarover kunnen verklaren. Heel gedetailleerd hoeft de verzoeker niet te zijn, omdat een voorlopig getuigenverhoor nu juist dient om onduidelijkheden op te helderen en om degene die om zo’n verhoor verzoekt in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen. [2]
Het verzoekschrift voldoet aan de formele eisen
3.7.
Het door [verzoekster] ingediende verzoekschrift voldoet aan de formele eisen. [verzoekster] heeft voldoende duidelijk omschreven op welke feiten en omstandigheden het verhoor betrekking moet hebben. [verzoekster] heeft bovendien voldoende duidelijk gemaakt op welke manier [naam1] bij de uitvoering van de werkzaamheden betrokken was en waarover hij als getuige kan verklaren. [verweerder] heeft op dat punt ook geen verweer gevoerd.
Afwijzingsgronden
3.8.
Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan, ook als het aan de formele eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen als van de bevoegdheid daartoe misbruik wordt gemaakt (artikel 3:13 BW), op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde en op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Verder wordt het verzoek afgewezen als de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (artikel 3:303 BW). [3]
Er is geen sprake van een afwijzingsgrond
3.9.
[verweerder] voert allereerst aan dat het voorlopig getuigenverhoor niet meer gebruikt kan worden om de rechtspositie van [verzoekster] te bepalen. Het hoger beroep is eerder ingediend en inmiddels is ook de memorie van grieven al ingediend. [verweerder] meent dat hierdoor sprake is van misbruik van bevoegdheid dan wel onvoldoende belang. Ten tweede meent [verweerder] dat sprake is van misbruik van bevoegdheid dan wel onvoldoende belang en/of strijdigheid met de goede procesorde, omdat volgens hem de te bewijzen feiten noch feitelijk noch juridisch relevant zijn voor de beoordeling in de hoofdzaak. Volgens [verweerder] gaat het in de hoofdzaak om het niet in acht nemen van de waarschuwingsplicht, zoals de rechtbank heeft overwogen. De verklaring van [naam1] staat daar volgens hem geheel los van en speelt geen rol van betekenis bij het beantwoorden van de onderliggende rechtsvragen. De rechtbank heeft aan zijn verklaring dan ook terecht geen aandacht besteed. Het houden van een voorlopig getuigenverhoor is dan ook niet van belang voor de uitkomst van de procedure aldus [verweerder] .
3.10.
Het hof volgt [verweerder] niet in zijn standpunten en is van oordeel dat geen sprake is van een afwijzingsgrond. De hoofdzaak bevindt zich weliswaar al in een vergevorderd stadium, maar dat maakt niet dat [verzoekster] geen belang meer heeft bij het verzoek of dat bij de indiening van het verzoek sprake is van misbruik van bevoegdheid. In de memorie van grieven gaat [verzoekster] uitgebreid in op de rol van [verweerder] en [naam1] en legt hij uit waarom diens schriftelijke verklaring niet klopt. Indien [naam1] in het voorlopig getuigenverhoor een verklaring aflegt, zal die verklaring met mogelijk ook verklaringen in een eventueel tegenverhoor op de mondelinge behandeling in de hoofdzaak aan de orde kunnen komen. En indien die verklaringen daarvoor te laat worden afgelegd, kan er zo nodig in de hoofdzaak op een andere manier voor worden gezorgd dat beide partijen daarop kunnen reageren voordat het hof een eindbeslissing geeft. De eisen van een goede procesorde worden niet geschonden door in deze stand van de procedure een voorlopig getuigenverhoor te houden. Of de vordering van [verzoekster] in de hoofdzaak zal worden toegewezen ligt nu niet ter toetsing voor, en bij de beoordeling van het verzoek zal daarop niet vooruit worden gelopen. Of de verklaring van [naam1] al dan niet invloed heeft op de vraag of sprake is van wanprestatie aan de zijde van [verzoekster] , kan ook al niet op voorhand worden beoordeeld. Het hof gaat nu dan ook voorbij aan de standpunten van [verweerder] die zien op de irrelevantie van de feiten die [verzoekster] wil bewijzen.
3.11.
Het hof zal het verzoek van [verzoekster] om een voorlopig getuigenverhoor te houden toewijzen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verweerder] in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
wijst het verzoek van [verzoekster] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toe;
4.2.
bepaalt dat een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden, in ieder geval voor het horen van de in het verzoekschrift genoemde getuige:
- de heer [naam1]
met het doel zoals onder 3.4 vermeld;
4.3.
bepaalt dat het verhoor van voornoemde getuige – en overige getuigen voor zover daarvoor toestemming wordt verleend door de raadsheer-commissaris – zal geschieden ten overstaan van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. W.C. Haasnoot die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze te bepalen datum en tijdstip;
4.4.
bepaalt dat partijen bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn zodat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
4.5.
bepaalt dat [verzoekster] de verhinderdagen van partijen, van hun advocaten en van de getuigen in de maanden
maart tot en met juni 2025 zalopgeven
uiterlijk één weekna uitspraak van deze beschikking bij de griffie van het hof, waarna datum en tijdstip van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld en in beginsel geen uitstel in verband met verhinderingen zal worden verleend;
4.6.
bepaalt dat [verzoekster] overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste
een weekvoor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
4.7.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten van [verzoekster] in dit geding, tot aan deze uitspraak vastgesteld op:
  • € 827,- aan griffierecht
  • € 2428,- aan salaris van de advocaat van [verzoekster] (2 procespunten x appeltarief II);
4.8.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door H.E. de Boer, M.H.F. van Vugt, en A.J.J. van Rijen en is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.zie onder meer HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250, rov. 4.2.2.
2.zie onder meer HR 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1433.
3.HR 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1433.