In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp) voor de appellante, die eerder door de rechtbank Gelderland was afgewezen. De rechtbank had op 9 januari 2025 de wsnp toegewezen, maar het verzoek van appellante om de ingangsdatum van de regeling te vervroegen werd afgewezen. Appellante had hoger beroep ingesteld met de bedoeling om alsnog een eerdere ingangsdatum te laten vaststellen. Het hof heeft de procedure en de ingediende stukken beoordeeld, waaronder het beroepschrift en berichten van de bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2025 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, mr. P.A. Loeff.
Het hof heeft vastgesteld dat appellante vanaf augustus 2022 aflossingen heeft gedaan op basis van loonbeslag, maar dat deze aflossingen niet zijn gedaan in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling zoals bedoeld in de Faillissementswet. De Hoge Raad had eerder prejudiciële vragen beantwoord over wat onder een buitengerechtelijke schuldregeling moet worden verstaan. Het hof concludeert dat de termijn van de wsnp kan aanvangen op de datum van de eerste aflossing die is gedaan tijdens een minnelijk traject van schuldhulpverlening. Het hof heeft uiteindelijk besloten dat de termijn van de wsnp van appellante achttien maanden bedraagt, te rekenen vanaf 13 juni 2024, en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover dit aan het oordeel van het hof was onderworpen.