Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.Waarover gaat het geschil tussen partijen?
3.Het oordeel van het hof
“Eind 2015 deed bij mij op kantoor een MBO-studente haar eindstage. Na afloop van haar stage heeft zij een baan gezocht en is in dienst gekomen van de heer [naam15] , online makelaar in Zwijndrecht. Op 2 februari 2016 heeft deze voormalige stagiaire met mijn kantoor gebeld en een offerte gevraagd voor een testament. Die offerte is verzonden. Vervolgens heeft de voormalige stagiaire opgebeld en gevraagd of het mogelijk zou zijn de gegevens voor een eenvoudig testament door te geven. Er is toen een belafspraak gemaakt. Op 8 februari 2016 heb ik telefonisch contact opgenomen met [erflater]. Mij was doorgegeven dat het de bedoeling was dat mevrouw [geïntimeerde] zijn enige erfgename zou worden. Ik heb geprobeerd dit met [erflater] te bespreken, maar kon hem niet goed verstaan. Ik heb toen aangegeven dat hij mij maar een brief moest sturen waarin hij aan kon geven wat hij wilde regelen. Die brief heb ik op 10 februari ontvangen via mevrouw [geïntimeerde] ; [erflater] wenste mevrouw [geïntimeerde] tot enig erfgenaam te benomen. (…) Op 23 februari is het concept naar de heer [appellant] gezonden met het verzoek een afspraak te maken voor ondertekening indien akkoord. (…) Op 10 maart 2016 ben ik naar [plaats1] gereisd. Ik heb bij de receptie gevraagd naar [erflater]. [Erflater] bleek in de zaal te zitten met mevrouw [geïntimeerde] . Ik heb hen eerst geobserveerd voordat ik naar hen toe ben gegaan. Wat mij als eerste opviel was de overduidelijke genegenheid over en weer. Na kennis gemaakt te hebben heb ik mevrouw [geïntimeerde] verzocht weg te gaan omdat ik alleen met [erflater] wenste te spreken. In eerste instantie verliep dat gesprek moeizaam omdat [erflater] moeite heeft met spreken en liever ja en nee knikte dan iets te zeggen. Op enig moment heb ik dan ook tegen hem gezegd dat als hij niet met mij zou praten, ik niets voor hem zou kunnen doen. Ik heb uitgelegd dat dan het wettelijk erfrecht van toepassing is en dat zijn familie dan erfgenaam zou zijn. [Erflater] begreep deze mededeling volkomen en heeft vervolgens zijn uiterste best gedaan om zijn wil duidelijk te maken. Die wil is in zijn testament vastgelegd. Ik heb controlevragen gesteld, maar de conclusie was telkens weer dat [erflater] mevrouw [geïntimeerde] als enige erfgename in zijn testament wilde hebben. Ik ben uiteraard alert geweest vanwege de aanwezige indicatoren (verzorgingshuis, fragiele lichamelijke toestand, mantelzorgster erfgenaam), maar ik ben in het gesprek met [erflater] tot de volle overtuiging gekomen dat [erflater] wilsbekwaam was een testament te maken en dat de inhoud van het gepasseerde testament zijn uiterste wil volkomen weergeeft. Omdat ik deze volle overtuiging heb, is er geen reden geweest om het stappenplan verder te volgen. Ik heb op de terugweg naar huis overwogen of ik, gezien de voornoemde omstandigheden, het stappenplan alsnog zou volgen, maar ik heb daar bewust van afgezien, juist omdat [erflater] tijdens ons gesprek elke twijfel die er bij mij op voorhand bestond heeft weggenomen. (…).”
“… in plaats van ‘bedienaars van de godsdienst’ wordt gesproken van ‘de geestelijke verzorgers’. Aldus worden onder de bepaling ook andere geestelijke verzorgers dan bedienaars van een godsdienst gebracht, waarbij gedacht moet worden aan personen die evenals deze bedienaars van de geestelijke verzorging hun beroep maken.”Niet is komen vast te staan, en dat is ook onvoldoende gesteld of gebleken, dat [geïntimeerde] ook anderen in die hoedanigheid geestelijke hulp en bijstand verleende. Over [geïntimeerde] kan moeilijk gezegd worden dat zij beroepsmatig geestelijke bijstand ten behoeve van erflater heeft verricht nu zij als mantelzorger voor erflater zorgde (en daarnaast bewindvoerder en mentor was).