ECLI:NL:GHARL:2024:867

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
200.292.520
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wilsbekwaamheid van erflater en de geldigheid van het testament in het kader van dementie

In deze zaak gaat het om de wilsbekwaamheid van de erflater, die zijn gehele vermogen bij testament heeft nagelaten aan zijn mantelzorgster, die tevens zijn bewindvoerder was. De erflater leed aan dementie en had geen eerdere testamenten, kinderen of een echtgenote. De notaris die het testament opmaakte, volgde niet het gebruikelijke stappenplan omdat zij geen twijfels had over de wilsbekwaamheid van de erflater. Het hof hecht meer waarde aan de verklaring van de notaris en de opinies van andere medisch deskundigen dan aan het rapport van de gerechtelijk deskundige. Het hof oordeelt dat het testament niet vernietigbaar is, ook niet op grond van artikel 4:44 BW, dat betrekking heeft op de rol van de bewindvoerder en geestelijk verzorger. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de vorderingen van de appellant zijn afgewezen, en veroordeelt de appellant tot betaling van de proceskosten aan de geïntimeerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.292.520
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 436705
arrest van 6 februari 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
appellant in principaal hoger beroep
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep
vertegenwoordigd door mr. A.C. de Bakker
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
geïntimeerde in principaal hoger beroep
appellante in incidenteel hoger beroep
vertegenwoordigd door mr. J.H.J. Rijntjes.
en de belanghebbenden aan de zijde van [appellant] die zijn opgeroepen (ex artikel 118 Rv):
[naam1]
[naam2]
[naam3]
[naam4]
[naam5] (niet verschenen)
[naam6]
[naam7]
[naam8] (niet verschenen)
[naam9]
[naam10]
[naam11]
[naam12]
[naam13] (niet verschenen)
de verschenen belanghebbenden worden vertegenwoordigd door mr. A.C. de Bakker.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
In het tussenarrest van 11 oktober 2022 [1] heeft het hof onder 2.1 tot en met 2.11 al de feiten opgesomd. Onder 3.1 tot en met 3.3 heeft het hof een oordeel gegeven over het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] , die aanvoerde dat het hof [appellant] direct (“prompt”) niet ontvankelijk zou moeten verklaren in zijn principaal hoger beroep. Daarin is het hof niet meegegaan. [geïntimeerde] krijgt daarmee ongelijk in haar incidenteel hoger beroep.
1.2
Verder heeft het hof in het tussenarrest onder 3.4 tot en met 3.6 geoordeeld dat [appellant] de andere erfgenamen bij versterf in het geding moet betrekken, omdat hier sprake is van een ondeelbare rechtsverhouding. Dat heeft [appellant] gedaan op de voet van artikel 118 Rv.
[appellant] heeft nog de navolgende akten met producties hiervoor in het geding gebracht: akte van 20 december 2022, akte van 31 januari 2023 en de akte tot rectificatie van 14 februari 2023.
1.3
Tot slot heeft het hof in het tussenarrest onder 3.7 en 3.8 overwogen dat, na oproeping van de versterferfgenamen, een mondelinge behandeling zal worden gelast om vooral informatie in te winnen en vragen te stellen aan partijen en aan de notaris (mevrouw [naam14] ) die het testament heeft opgemaakt. Daarnaast wilde het hof vragen kunnen stellen aan de bij deze zaak en dit geschil betrokken deskundigen dr. Roks (neuroloog), drs. Delwel (neurochirurg) en prof. dr. Achterberg (verpleeghuisarts en hoogleraar ouderengeneeskunde). Voor de oproeping van de notaris en de drie deskundigen zouden partijen, kort gezegd, zelf zorg (moeten) dragen.
1.4
Na het opvragen van verhinderdata van alle betrokkenen heeft het hof een mondelinge behandeling bepaald op 12 december 2023 om 13.00 uur. Voorafgaand aan deze mondelinge behandeling heeft [geïntimeerde] , althans haar advocaat, het hof gewraakt omdat het hof geen uitstel wilde verlenen voor mondelinge behandeling. De wrakingszitting kon diezelfde dag plaatsvinden en de wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek van [geïntimeerde] die dag mondeling afgewezen. Daarna heeft de mondelinge behandeling in de onderhavige zaak plaatsgevonden, buiten aanwezigheid van [geïntimeerde] en haar advocaat. Tijdens die mondelinge behandeling zijn de notaris en alle drie de deskundigen digitaal gehoord; een en ander is neergelegd in het proces-verbaal dat reeds aan partijen is gezonden. [appellant] heeft arrest gevraagd.

2.Waarover gaat het geschil tussen partijen?

2.1
[appellant] en belanghebbenden zijn familie van elkaar, (achter)neven en -nichten, en versterferfgenamen van [de erflater] die overleden is [in] 2016. [appellant] is een neef van erflater. Erflater is nooit getrouwd geweest en had geen kinderen. [geïntimeerde] heeft erflater in 2013 leren kennen via een vrijwilligersorganisatie voor de mantelzorg van (alleenstaande, eenzame) ouderen. Erflater woonde toen nog in zijn eigen woning. Erflater is begin 2015 in een verzorgingshuis opgenomen. Tot aan zijn overlijden heeft [geïntimeerde] voor hem gezorgd en hem gezelschap gehouden. [geïntimeerde] is op voordracht van het verzorgingshuis bij beschikking van 19 mei 2015 van de rechtbank (kanton) tot bewindvoerder en mentor van erflater benoemd. Erflater heeft door tussenkomst van notaris [naam14] op 10 maart 2016 een testament opgesteld waarbij hij [geïntimeerde] tot zijn enige erfgename heeft benoemd. Volgens [appellant] was erflater door zijn dementie niet wilsbekwaam om een testament te laten opmaken (en [geïntimeerde] tot enig erfgenaam te benoemen). Het testament (anders gezegd: de daarin opgenomen erfstelling) moet daarom nietig worden verklaard en de nalatenschap moet aan hem (en de andere wettelijke erfgenamen) worden afgegeven.
2.2
De rechtbank heeft een onderzoek nodig geacht naar de wils(on)bekwaamheid van erflater ten tijde van het opmaken van het testament en heeft daarvoor dr. Roks als deskundige benoemd. Na het uitbrengen van zijn rapport heeft [geïntimeerde] nog de opinie van twee eigen deskundigen (drs. Delwel en prof. dr. Achterberg) ingebracht. De rechtbank heeft in het eindvonnis van 9 december 2020 de vorderingen van [appellant] afgewezen.
2.3
Het (principaal) hoger beroep van [appellant] ziet op een aantal geschilpunten, waaronder die van de wils(on)bekwaamheid van erflater. Daarnaast zijn er nog twee andere onderwerpen die het hof ook zal beoordelen.

3.Het oordeel van het hof

De wils(on)bekwaamheid van erflater?
3.1
[appellant] heeft gesteld dat erflater wilsonbekwaam was toen hij op 10 maart 2016 zijn testament liet opmaken door de notaris. Op [appellant] rust de bewijslast van zijn stelling dat op 10 maart 2016 sprake was van een stoornis van de geestvermogens van erflater en dat deze stoornis een redelijke waardering van de bij het testament betrokken belangen belette (artikel 3:34 lid 1 BW). Alleen als dit bewezen is kan het testament nietig worden verklaard.
3.2
[appellant] voert aan, samengevat, dat erflater al enige jaren aan dementie leed (in december 2014 is seniele Alzheimer geconstateerd), dat zijn geheugen steeds minder werd, dat hij woordvindingsstoornissen had, dat de gewone ADL handelingen hem steeds minder goed af gingen en dat ook sprake was van decorumverlies. Verder had erflater ook last van hallucinaties en wanen. Eind januari 2015 is erflater opgenomen in (een gesloten afdeling van) een verpleeghuis. [geïntimeerde] is kort daarna tot bewindvoerder en mentor benoemd; ook hieruit blijkt dat erflater niet in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen en zijn niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen (vgl. artikel 1:431 en 1:450 BW) – en dus ook geen testament kon laten opmaken, zo verstaat het hof. [geïntimeerde] had als bewindvoerder inzage in de bankgegevens van erflater en wist dat hij vermogend was. Via [geïntimeerde] is de notaris ingeschakeld, die het stappenplan niet heeft gevolgd en die op 10 maart 2016 het testament heeft opgemaakt na een éénmalig contact. Al deze feiten en omstandigheden leiden ertoe dat erflater op 10 maart 2016 niet zijn wil kon bepalen en zijn testament kon laten opmaken, aldus [appellant] .
Het hof ziet geen aanleiding om uit deze feiten en omstandigheden, ook niet in samenhang gelezen met het deskundigenrapport van dr. Roks, af te leiden dat [appellant] voorshands geslaagd is in het bewijs dan wel genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat erflater toentertijd wilsonbekwaam was.
3.3
Het hof stelt vast dat erflater de laatste 40-50 jaren voor zijn overlijden geen contact meer had met [appellant] en de andere familieleden. Ter zitting hebben de belanghebbenden verklaard dat zij erflater niet (of nauwelijks) persoonlijk gekend hebben (er was één belanghebbende die sprak over een paar contacten omstreeks 1986 met de ouders van belanghebbende) en dat ook [appellant] zelf erflater de laatste vijftig jaar niet meer heeft gezien of gesproken. Het contact is verwaterd omdat erflater (in 1952) verhuisde vanuit [woonplaats1] naar [woonplaats2] . Geen van de belanghebbenden wist van het overlijden van erflater en kennelijk ook [appellant] zelf niet. Door een verhaal van de koper van een eerdere woning van erflater, namelijk dat er dingen waren gebeurd die niet klopten, is [appellant] op onderzoek uitgegaan – en daaruit is deze rechtszaak voortgekomen.
3.4
[geïntimeerde] is via een hulporganisatie in 2013 in het leven gekomen van erflater. Tussen hen beiden is een relatie ontstaan als tussen een vader en een dochter, zo voert [geïntimeerde] aan. Zij heeft erflater al die jaren bijgestaan bij bezoeken aan dokters en ziekenhuizen en daarnaast deden zij ook uitstapjes. Zij bezocht erflater bijna dagelijks toen hij in het verpleeghuis woonde. Zij heeft bij erflater gewaakt, zijn begrafenis verzorgd en de bijzetting in het familiegraf in [woonplaats1] geregeld. Dit alles is niet (gemotiveerd) betwist door [appellant] .
3.5
Het hof heeft de drie bij deze zaak betrokken medisch deskundigen en de notaris op de mondelinge behandeling (digitaal) gehoord. Hun verklaringen staan opgenomen in het proces-verbaal. De drie medisch deskundigen hebben erflater niet gezien of gesproken; zij hebben op basis van het papieren (medisch) dossier een oordeel gevormd. De notaris is de enige die erflater op 10 maart 2016 heeft gezien en gesproken. Het hof zal dan ook beginnen met de bevindingen van de notaris en haar verklaring(en) daarover. Daarna zal het hof stilstaan bij de opinies van de medisch deskundigen.
De notaris
3.6
In een brief van 11 oktober 2017 van de notaris aan de advocaten van partijen heeft zij onder meer het navolgende geschreven:
“Eind 2015 deed bij mij op kantoor een MBO-studente haar eindstage. Na afloop van haar stage heeft zij een baan gezocht en is in dienst gekomen van de heer [naam15] , online makelaar in Zwijndrecht. Op 2 februari 2016 heeft deze voormalige stagiaire met mijn kantoor gebeld en een offerte gevraagd voor een testament. Die offerte is verzonden. Vervolgens heeft de voormalige stagiaire opgebeld en gevraagd of het mogelijk zou zijn de gegevens voor een eenvoudig testament door te geven. Er is toen een belafspraak gemaakt. Op 8 februari 2016 heb ik telefonisch contact opgenomen met [erflater]. Mij was doorgegeven dat het de bedoeling was dat mevrouw [geïntimeerde] zijn enige erfgename zou worden. Ik heb geprobeerd dit met [erflater] te bespreken, maar kon hem niet goed verstaan. Ik heb toen aangegeven dat hij mij maar een brief moest sturen waarin hij aan kon geven wat hij wilde regelen. Die brief heb ik op 10 februari ontvangen via mevrouw [geïntimeerde] ; [erflater] wenste mevrouw [geïntimeerde] tot enig erfgenaam te benomen. (…) Op 23 februari is het concept naar de heer [appellant] gezonden met het verzoek een afspraak te maken voor ondertekening indien akkoord. (…) Op 10 maart 2016 ben ik naar [plaats1] gereisd. Ik heb bij de receptie gevraagd naar [erflater]. [Erflater] bleek in de zaal te zitten met mevrouw [geïntimeerde] . Ik heb hen eerst geobserveerd voordat ik naar hen toe ben gegaan. Wat mij als eerste opviel was de overduidelijke genegenheid over en weer. Na kennis gemaakt te hebben heb ik mevrouw [geïntimeerde] verzocht weg te gaan omdat ik alleen met [erflater] wenste te spreken. In eerste instantie verliep dat gesprek moeizaam omdat [erflater] moeite heeft met spreken en liever ja en nee knikte dan iets te zeggen. Op enig moment heb ik dan ook tegen hem gezegd dat als hij niet met mij zou praten, ik niets voor hem zou kunnen doen. Ik heb uitgelegd dat dan het wettelijk erfrecht van toepassing is en dat zijn familie dan erfgenaam zou zijn. [Erflater] begreep deze mededeling volkomen en heeft vervolgens zijn uiterste best gedaan om zijn wil duidelijk te maken. Die wil is in zijn testament vastgelegd. Ik heb controlevragen gesteld, maar de conclusie was telkens weer dat [erflater] mevrouw [geïntimeerde] als enige erfgename in zijn testament wilde hebben. Ik ben uiteraard alert geweest vanwege de aanwezige indicatoren (verzorgingshuis, fragiele lichamelijke toestand, mantelzorgster erfgenaam), maar ik ben in het gesprek met [erflater] tot de volle overtuiging gekomen dat [erflater] wilsbekwaam was een testament te maken en dat de inhoud van het gepasseerde testament zijn uiterste wil volkomen weergeeft. Omdat ik deze volle overtuiging heb, is er geen reden geweest om het stappenplan verder te volgen. Ik heb op de terugweg naar huis overwogen of ik, gezien de voornoemde omstandigheden, het stappenplan alsnog zou volgen, maar ik heb daar bewust van afgezien, juist omdat [erflater] tijdens ons gesprek elke twijfel die er bij mij op voorhand bestond heeft weggenomen. (…).”
3.7
Op de mondelinge behandeling heeft de notaris (zakelijk weergegeven) onder meer het volgende verklaard: zij heeft haar brief van 11 oktober 2017 nog eens gelezen en heeft daar eigenlijk weinig aan toe te voegen. Zij heeft erflater en [geïntimeerde] op 10 maart 2016 eerst geobserveerd zonder dat zij dat merkten. Het viel haar op hoeveel genegenheid er tussen hen was. Zij wist dat erflater een vermogen en een eigen huis had en haar was verteld dat hij geen directe familie had. Zij heeft meer dan een gemiddelde notaris te maken gehad met demente mensen, omdat zij in 2010 in haar praktijk is begonnen met bewindvoering, curatele en mentorschap. Ze is ook vaak als mentor meegegaan naar de gesprekken met een geriater. Ze heeft (op dit terrein) ook cursussen gevolgd. Het is gebruik in de notarispraktijk dat je eerst met de persoon in kwestie gaat praten; als er daarna twijfels zijn ga je verder of stop je. Ze heeft niet overwogen om nog een tweede keer langs te gaan omdat ze overtuigd was van de wil van erflater. In algemene zin kijkt ze of ze de persoon in kwestie aan het twijfelen kan brengen en of die persoon dan de tweede keer anders antwoordt dan de eerste keer. Zij kijkt heel goed, luistert en vraagt door. Over het specifieke gesprek met erflater kan ze, in verband met haar beroepsgeheim, niet spreken. In het algemeen vraagt zij bij mensen die niet onbemiddeld zijn of er nog andere mensen die testateur iets zou willen geven of nalaten. Ze wist niet dat erflater op een gesloten afdeling zat. Zij was er niet mee bekend dat [geïntimeerde] bewindvoerder en mentor was. Ze heeft het stappenplan niet gevolgd omdat ze ervan overtuigd was dat erflater wilsbekwaam was wat betreft de inhoud en het opmaken van het testament. Erflater was er duidelijk in dat hij dit wilde ( [geïntimeerde] als enig erfgenaam, toev. hof) en niets anders. Hij heeft niet getwijfeld.
De deskundige Roks
3.8
Roks heeft als gerechtelijk deskundige in zijn rapport van 10 mei 2019 op vragen van de rechtbank onder meer het volgende geantwoord/geconcludeerd: op 16 december 2014 is erflater gediagnosticeerd met dementie, gemengd type en een MMSE score van 7/30. Dat wil volgens hem zeggen dat de dementie het meest waarschijnlijk werd veroorzaakt door een combinatie van de ziekte van Alzheimer en vasculaire afwijkingen. Er was (dus) sprake van een stoornis van de geestvermogens. Die diagnose bestond ook nog op 10 maart 2016. Bij toenemende ernst zal ook het oordeelsvermogen gestoord raken. Hoewel de MMSE score met name is bedoeld voor het stellen van de diagnose dementie en niet is bedoeld voor het bepalen van de ernst daarvan, duidt een MMSE score van 7 uit 30 wel op een ernstige dementie. Voor het bepalen van de ernst van dementie moet een CDR score worden bepaald. Op 16 maart 2015 verklaart/schrijft de specialist ouderengeneeskunde dat erflater als gevolg van zijn geestelijke toestand niet in staat is zijn materiële en/of immateriële belangen te behartigen. “Deze algemene beoordeling van wilsbekwaamheid is slechts in uitzonderingsgevallen bij ernstige dementie af te geven”, aldus Roks. Naar aanleiding van deze verklaring is erflater door de rechtbank onder bewind gesteld en is het mentorschap uitgesproken. Roks heeft nog geprobeerd informatie te verkrijgen (uit de eerste hand) van de specialist ouderengeneeskunde in het verzorgingshuis, maar dat heeft niets opgeleverd. De specialist kon zich niet veel van erflater herinneren. Ze weet alleen dat communicatie met erflater op momenten moeilijk was. Roks concludeert dat het beeld dat van erflater uit het (medisch) dossier naar voren komt er een is van een gestage algehele achteruitgang: “Gezien de ernst van dementie en progressie van het ziektebeeld wat is beschreven acht ik [erflater] op 10 maart 2016 niet in staat een redelijke waardering van de bij uiterste wilsverklaring betrokken belangen te kunnen hebben.”
3.9
Op de mondelinge behandeling heeft Roks hierover nog nader verklaard, zakelijk weergegeven: het is niet zo dat als je op een gesloten afdeling zit dat je dan per definitie geen beslissingen kan nemen. Feit is wel dat de verpleeghuisarts erflater wilsonbekwaam heeft geacht. Erflater was niet langer in staat zijn materiële en immateriële belangen te behartigen. Dit is ook overgenomen door de rechtbank. Hij vindt het best wel een complexe beslissing dat erflater zijn geld wilde nalaten aan [geïntimeerde] , als je in ogenschouw neemt wat dit in toekomst voor gevolgen kan hebben. Dat moet je als bezitter van vermogen wel in ogenschouw nemen. Het is zijns inziens ongebruikelijk als je besluit geld na te laten aan een verzorgster. Het gaat om de complexiteit die het in de toekomst kan geven. Voor erflater was het niet echt complex deze beslissing te nemen. De wilsbekwaamheid gaat meestal geleidelijk achteruit. Dementie wordt geleidelijk ernstiger (zo begrijpt het hof). Op de vraag of het aan de hand van een medisch dossier mogelijk is te reconstrueren of iemand op een bepaalde dag in staat was die handeling te verrichten, antwoordde de deskundige dat iemand pas echt goed in staat is dat te beoordelen als hij die persoon op die dag heeft gesproken. Nu moet je het met een heleboel afgeleiden (uit het dossier) doen, die er echter niet om liegen. Op het moment dat de diagnose (eind 2014) werd gesteld zat erflater minstens op een CDR score 2. Hij leidt dat af uit de zeer lage MMSE score. Erflater kon niet goed voor zichzelf zorgen, sloot zichzelf buiten, zijn huis was vuil en hij werd onderkoeld aangetroffen. Het kan wel zo zijn dat de MMSE score laag is geweest, omdat erflater ook een delier heeft gehad.
De deskundige Delwel
3.1
Naar aanleiding van het rapport van Roks heeft [geïntimeerde] een eigen deskundige gevraagd om hierop te reageren/commentaar te geven. Delwel heeft zijn bevindingen/commentaar neergelegd in een brief van 27 september 2019 aan de advocaat van [appellant] . Delwel begrijpt niet dat Roks de verklaring van de specialist ouderengeneeskunde van 16 maart 2015 interpreteert als een algemene verklaring van wilsonbekwaamheid. Immers, het doel van die verklaring was om een onderbewindstelling en mentorschap te bewerkstelligen. Er is eenmalig een MMSE test afgenomen, hetgeen een globale screeningstest is voor het vaststellen van cognitieve stoornissen in het algemeen. Voor de ernst van dementie wordt de standaard CDR test gebruikt (Clinical Dementia Rating scale). De MMSE test is afgenomen tijdens of vlak na een delier; die uitslag kan een negatieve invloed hebben op de cognitieve vaardigheden. Of Roks het delier heeft betrokken bij zijn bevindingen blijkt niet uit zijn rapport. Delwel deelt niet de conclusie van Roks dat sprake is geweest van een man (erflater) die met ernstige dementie werd opgenomen en vrijwel aan het begin van de opname als niet wilsbekwaam werd beoordeeld. Delwel meent dat de inhoud en strekking van het testament eenvoudig is. Hij hecht in dat kader ook waarde aan de verklaring van de notaris in haar brief van 11 oktober 2017.
Op het commentaar van Delwel heeft Roks, op verzoek van de rechtbank, nog gereageerd (14 februari 2020). Kort gezegd blijven de deskundigen van mening verschillen.
3.11
Delwel heeft op de mondelinge behandeling nog een nadere toelichting gegeven op vragen van het hof. Hij is het met de ter zitting gehoorde deskundige Achterberg eens dat het eigenlijk niet te doen is om zonder de patiënt gesproken te hebben een oordeel te geven over de wilsbekwaamheid. Volgens hem kan het delier zeker een rol hebben gespeeld bij de afname van de MMSE test. De MMSE test is niet herhaald en er is dus een gebrekkig beeld van de dementie. Pas in het eindstadium van dementie kan pas echt vastgesteld worden dat iemand niet meer in staat is om, bijvoorbeeld zoals hier, een testament te maken. In dat stadium is iemand zo ver afgetakeld dat hij helemaal geen beslissingen meer kan nemen. Uit het dossier leidt Delwel af dat erflater op het laatst van zijn leven nog wel kon genieten van muziek, het lezen van de krant en de aanwezigheid van [geïntimeerde] . Wanen en hallucinaties zijn in principe geen kenmerken van dementie, maar van een delier. Deze moet wel onderscheiden worden van dementie. Op 13 december 2014 is gesproken over verdenking van een delirant beeld, dus er is zeer waarschijnlijk een delier geweest. Dat is drie dagen geweest voor het afnemen van de MMSE test. Een MMSE score van 7 uit 30 betekent dat de puzzeltjes en opgaven van die test slecht zijn gemaakt. Die uitslag zegt alleen iets over de cognitieve functies, het korte termijn geheugen en de concentratie op dat moment. Volgens Delwel was op dat moment nog geen sprake van een eindfase van dementie; in de weken voor het overlijden van erflater was sprake van een goede kwaliteit van leven. Erflater kon nog genieten van muziek en de krant lezen. Wat eerder is beschreven (in het medisch dossier) zag vooral op achteruitgang van lichamelijke functies, ook in de periode dat sprake was van een delier.
De deskundige Achterberg.
3.12
Op verzoek van [geïntimeerde] heeft Achterberg in zijn brief van 23 april 2020 commentaar gegeven op de hierboven al genoemde deskundigenrapporten. Hij schrijft onder meer het volgende: bij retrospectieve beoordeling van wilsonbekwaamheid wordt iedere deskundige gehinderd door het feit dat het gaat om het achteraf interpreteren van door anderen vastgelegde gegevens. Dat is een handicap, zo ook voor Roks en Delwel, die op verschillende punten aannames maken over de geestestoestand van erflater. Hun interpretaties zijn gemaakt op basis van de rapportages in het medisch dossier. Hij deelt de conclusie van Delwel dat terughoudend moet worden omgegaan met oordeelsvorming over cognitieve vaardigheden gezien de onvolledige diagnostiek (over de vorm van dementie). De diagnose dementie leidt niet automatisch tot wilsonbekwaamheid. Dit moet per situatie beoordeeld worden, waarbij zowel de kwestie waarvoor wilsbekwaamheid gewenst wordt als de geestestoestand van de persoon op dat moment een rol speelt. Het medisch dossier van erflater biedt geen aanknopingspunten voor een algehele wilsonbekwaamheid. Of hier het testament wel of niet een uiting is geweest van de wilsuiting (van erflater) is moeilijk achteraf te beoordelen. Achterberg gaat ervan uit dat de notaris, gezien haar verslaglegging in de brief van 11 oktober 2017, op het moment van het opmaken van het testament een professionele inschatting heeft gemaakt van de wilsbekwaamheid van erflater. Hij ziet geen aanleiding om gezien het testament, het verslag van de notaris en het (medisch) dossier, maar ook de invoelbaarheid van de inhoud van het testament, te twijfelen aan de conclusie van de notaris dat erflater ten tijde van het opmaken van het testament ter zake wilsbekwaam was. Tot slot is zijn grootste bezwaar tegen het rapport van Roks dat de wilsbekwaamheid van erflater retrospectief is beoordeeld op basis van een medisch dossier dat weinig bruikbare informatie oplevert.
3.13
Op de mondelinge behandeling heeft Achterberg zijn opinie nog als volgt verwoord: in principe is het niet zo dat in een fase van dementie iemand opeens niet meer (algemeen) wilsonbekwaam is. Wel is het zo dat naarmate je verder in het ziekteproces komt de kans afneemt dat je een afgewogen beslissing neemt. Daar is wel een verband tussen. Je moet wel kijken of een beslissing consistent is met een eerdere wens. Over de notitie van de specialist ouderengeneeskunde op 16 maart 2015 verklaart Achterberg dat het hier een soort standaardprocedure betreft die ze moeten doorlopen om een bewindvoerder en mentor te krijgen. De gradaties die zij in de praktijk zien zijn niet zo terug te vinden bij de aanvraag van een onderbewindstelling of mentorschap; het is een binair systeem namelijk of iemand wel of niet zijn materiële en immateriële belangen kan behartigen (zo begrijpt het hof). Er is een enorme variatie aan mensen met cognitieve stoornissen. Bij sommige vormen is meer sprake van wisselingen van helderheid. Bij vasculaire dementie zien ze veel vaker dat iemand op de ene dag slecht presenteert en op de andere dag goed. Achterberg heeft erflater niet gezien (voor een diagnosestelling) maar hij denkt dat sprake is geweest van een combinatie van Alzheimer en vasculaire dementie.
Andere bewijsmiddelen voor wilsonbekwaamheid
3.14
[appellant] heeft een verklaring van vader en zoon [de buren] van 16 februari 2017 overgelegd die naast erflater woonden en mantelzorg voor hem verleenden toen [geïntimeerde] nog niet in beeld was. Zij beschrijven hoe erflater toen woonde en hoe zij voor hem zorgden. Volgens hen was erflater niet meer in staat om voor zichzelf te zorgen, een notaris kon niets voor erflater betekenen omdat hij zo verward was en erflater moest niets van vreemden hebben. Het contact met erflater is verwaterd nadat [geïntimeerde] de (mantel)zorg op zich nam.
3.15
Aan deze verklaring hecht het hof geen waarde als het gaat om het kunnen bepalen van de wilsbekwaamheid van erflater op 10 maart 2016: toen waren vader en zoon [de buren] al helemaal uit beeld.
Evaluatie en conclusie wat betreft de wils(on)bekwaamheid
3.16
Het hof hecht veel waarde aan de verklaring van de notaris: zij heeft erflater gezien en gesproken op de dag dat het testament werd opgemaakt. Zij heeft daarover op de mondelinge behandeling uitvoerig verklaard voor zover haar beroepsgeheim dat toeliet. Zij heeft zich goed gerealiseerd dat er indicatoren waren om oplettend en voorzichtig te zijn in deze situatie: erflater was opgenomen in een verzorgingshuis, was vermogend, wilde zijn gehele vermogen nalaten aan zijn mantelzorgster en het contact met de notaris was buiten erflater tot stand gekomen. Het hof kan de notaris volgen in haar handelwijze en redenering dat zij niet direct al, dus voordat zij met erflater had gesproken, een onderzoek wilde laten uitvoeren door een medisch deskundige over de geestesgesteldheid (en wilsbekwaamheid) van erflater. Een dergelijke werkwijze is ook niet gebruikelijk in de notariële praktijk zo verklaarde de notaris. De notaris heeft eerst nog, voordat zij met erflater sprak, geobserveerd hoe erflater en [geïntimeerde] met elkaar omgingen in de zaal van het verzorgingshuis. Er was een enorme genegenheid tussen hen, [geïntimeerde] las de krant voor en ze aten een tompouce. Het was allemaal heel liefdevol. Na kennismaking heeft de notaris alleen met erflater gesproken en tijdens dat gesprek heeft ze de overtuiging gekregen dat erflater wist wat hij wilde, namelijk dat [geïntimeerde] zijn erfgenaam zou worden. Aan erflater is uitgelegd dat als hij niets vastlegde dat zijn geld dan naar zijn familie zou gaan. De beslissing / wilsvorming in dit testament is niet complex: erflater had al tientallen jaren geen contact meer met zijn (achter)neven en -nichten en [geïntimeerde] zorgde voor hem sinds 2013 en had bijna dagelijks contact met hem. Erflater had ook niet eerder een testament gemaakt (zonder testament zouden zijn versterferfgenamen erven). De notaris heeft na dat gesprek niet getwijfeld aan de wilsbekwaamheid van erflater; dat brengt ook mee dat de notaris dan niet de verdere stappen van het notariële Stappenplan hoefde te volgen (toentertijd was de versie van 2013 nog geldend). Het feit dat de notaris niet wist dat [geïntimeerde] ook bewindvoerder en mentor was van erflater maakt het voorgaande niet anders. De notaris wist immers wel dat [geïntimeerde] de mantelzorgster was van erflater. Dat de notaris na het passeren van het testament toch nog enige professionele twijfel voelde, duidt er niet op dat de notaris dus een verkeerde beslissing heeft genomen of een verkeerde inschatting heeft gemaakt. Dat heeft zij ook niet verklaard.
3.17
Het hof volgt niet de deskundige Roks in zijn conclusie dat erflater op 10 maart 2016, gezien de ernst van dementie en progressie van het ziektebeeld niet in staat was een redelijke waardering van de bij uiterste wilsbeschikking betrokken belangen te kunnen hebben. Roks heeft zijn conclusie enkel kunnen baseren op een medisch dossier en heeft erflater niet gezien of gesproken. Roks lijkt (te) veel waarde te hechten aan de verklaring van de specialist ouderengeneeskundige van 16 maart 2015 die nodig was om een onderbouwing te geven voor het verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap. De door deze specialist gebruikte bewoordingen dat erflater als gevolg van zijn geestelijke toestand niet in staat is zijn materiële en/of immateriële belangen te behartigen, zien op de wettelijke criteria die genoemd zijn in artikel 1:431 lid 1 BW (bewind) en in artikel 1:450 lid 1 BW (mentorschap), maar zeggen in beginsel niets over de wilsbekwaamheid van erflater op het moment dat hij zijn testament liet opmaken. Ook heeft Roks niet kenbaar in zijn overwegingen meegenomen dat bij erflater sprake is geweest van een delirant toestandsbeeld (waarbij wanen en hallucinaties kunnen optreden) voordat bij hem de MMSE test werd afgenomen met de score 7/30. Die MMSE test is niet herhaald. De ernst van de dementie is niet vastgesteld met een CDR score. Op expliciete vragen van het hof aan Roks en de andere medisch deskundigen of er bij dementie, waarbij de patiënt geleidelijk aan (cognitief en fysiek) achteruit gaat, ook sprake kan zijn van een (duidelijk) moment dat de patiënt in het geheel niet meer in staat is zijn wil te bepalen (dus eigenlijk algeheel wilsonbekwaam wordt), hebben de deskundigen geantwoord dat dat niet zo is. Nu de ernst van de dementie niet objectief is vastgesteld en de progressie van de ziekte niet zonder meer meebrengt dat iemand zijn wil niet meer kan bepalen, kan het hof, mede gezien de opinies van de andere twee medisch deskundigen, de conclusie van Roks niet volgen. Daarbij komt ook nog dat Roks de bevindingen van de notaris, die als enige erflater heeft gezien en gesproken op 10 maart 2016, in het geheel niet bij zijn opinie en conclusie heeft betrokken.
3.18
Gezien de verklaring van de notaris en de opinies van de medisch deskundigen Delwel en Achterberg, kan niet vastgesteld worden dat op 10 maart 2016 sprake was van een stoornis van de geestvermogens van erflater die een redelijke waardering van de bij het testament betrokken belangen belette. Hierbij telt ook mee dat het testament niet complex was, dat erflater niet eerder een testament had opgemaakt, dat erflater al veertig tot vijftig jaren geen contact had met zijn familie ( [appellant] en de andere belanghebbenden) en dat [geïntimeerde] sinds 2013 voor hem zorgde. Er was ook geen sprake van een “familievermogen” zoals [appellant] eerst heeft aangevoerd, maar dat is gemotiveerd betwist door [geïntimeerde] .
[appellant] is dus niet in zijn bewijs geslaagd.
3.19
[appellant] heeft aangeboden om de notaris en de deskundigen als getuigen te horen. Het hof heeft genoemde personen als informanten ter zitting gehoord. Er is geen reden om er aan te twijfelen dat deze personen ter zitting niet naar waarheid zouden hebben verklaard. [appellant] heeft ook aangeboden de betrokken geriater als getuige te horen en de verpleegkundigen. De geriater (specialist ouderengeneeskunde) is al benaderd door deskundige Roks en deze verklaarde verder niet zoveel te weten over erflater. Over welke verpleegkundigen [appellant] het heeft is het hof niet duidelijk gemaakt. Het had wel op zijn weg gelegen om ten minste te specificeren om welke personen (namen) het gaat en of deze personen zich nog iets van erflater kunnen herinneren. Dit bewijsaanbod is te vaag om te kunnen honoreren.
Nietigheid testament voor bewindvoerder / geestelijk verzorger
3.2
[appellant] heeft aangevoerd dat het testament nietig is omdat [geïntimeerde] als bewindvoerder geen voordeel kan en mag genieten uit een uiterste wilsbeschikking die erflater tijdens zijn onderbewindstelling heeft gemaakt. [appellant] wijst op artikel 4:44 BW en artikel 9 Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren. Dit is gemotiveerd betwist door [geïntimeerde] .
3.21
Niet is vastgesteld dat [geïntimeerde] een professioneel bewindvoerder of mentor was. Zij is als mentor en bewindvoerder “naar voren geschoven” door het verzorgingshuis om een aanspreekpunt te hebben aangaande de zaken (verzorging) van erflater. Het Besluit kwaliteitseisen is van toepassing op professionals en dat is [geïntimeerde] niet. De kwaliteitseisen betreffen integriteit, opleiding, scholing, begeleiding, de omgang met betrokkene, een klachtenregeling en eisen omtrent de bedrijfsvoering. Het hof ziet geen aanknopingspunten voor een analoge toepassing in dit geval.
3.22
Volgens [appellant] kan [geïntimeerde] ook gelijkgesteld worden met een geestelijk verzorger als bedoeld in artikel 4:59 lid 1 BW. Daarin is onder meer – en kort gezegd – bepaald dat (ook) de geestelijk verzorger die iemand heeft bijgestaan gedurende zijn ziekte waaraan hij is overleden geen voordeel kan trekken uit het testament. Volgens [appellant] was [geïntimeerde] als vrijwilligster werkzaam bij een Levenseindekliniek en is haar in die functie verzocht om [appellant] bij te staan. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat zij in 2013 via Buurtzorg in contact is gekomen met erflater.
3.23
Het hof volgt [appellant] niet in zijn stelling en beroep op artikel 4:59 lid 1 BW. De (mantel)zorg die [geïntimeerde] gaf aan erflater gedurende ruim drie jaren kan niet geschaard worden onder het begrip ‘geestelijke bijstand’ als bedoeld in de wet. Van oorsprong ziet deze bepaling op personen die in kerkelijk verband hulp en bijstand verlenen. Toen de huidige bepaling werd ingevoerd is daarover in de parlementaire geschiedenis het navolgende opgemerkt:
“… in plaats van ‘bedienaars van de godsdienst’ wordt gesproken van ‘de geestelijke verzorgers’. Aldus worden onder de bepaling ook andere geestelijke verzorgers dan bedienaars van een godsdienst gebracht, waarbij gedacht moet worden aan personen die evenals deze bedienaars van de geestelijke verzorging hun beroep maken.”Niet is komen vast te staan, en dat is ook onvoldoende gesteld of gebleken, dat [geïntimeerde] ook anderen in die hoedanigheid geestelijke hulp en bijstand verleende. Over [geïntimeerde] kan moeilijk gezegd worden dat zij beroepsmatig geestelijke bijstand ten behoeve van erflater heeft verricht nu zij als mantelzorger voor erflater zorgde (en daarnaast bewindvoerder en mentor was).
Nietigheid testament wegens strijd met de goede zeden of openbare orde
3.24
In artikel 4:44 lid 1 BW is opgenomen dat een testament waarvan de inhoud in strijd is met de goede zeden of openbare orde nietig is. Volgens [appellant] is hiervan sprake want [geïntimeerde] was geen bloedverwant van erflater of stond met hem in een nauwe betrekking. Erflater was door met name zijn verhuizing in het verzorgingshuis in een isolement terechtgekomen waardoor ook de warme band met de buren, de familie [de buren] , is verbroken; erflater was sterk afhankelijk van [geïntimeerde] , aldus nog steeds [appellant] .
3.25
Ook dit betoog van [appellant] gaat niet op. De vrijheid van een erflater om zelf te bepalen wat hij met zijn nalatenschap wil doen (testeervrijheid) is een belangrijk uitgangspunt van het erfrecht. Het stond erflater vrij om [geïntimeerde] , die als enige persoon al een aantal jaren hem nog (mantel)zorg verleende, in zijn testament als enig erfgenaam te benoemen. Het kan zo zijn dat erflater in die zin afhankelijk was van haar (mantel)zorg omdat de familieleden niet naar hem omkeken en de familie [de buren] al uit beeld was verdwenen, maar dat betekent niet dat erflater haar niet als enig erfgenaam mocht benoemen omdat het in strijd zou zijn met de goede zeden of openbare orde. Er is geen (rechts)regel die een erflater gebiedt om aan zijn familieleden iets na te laten en er is ook geen rechtsregel die verbiedt iemand die geen familie is tot (enig) erfgenaam te noemen. Voor toepassing van artikel 4:44 BW is pas plaats indien gesproken kan worden van strijdigheid met fundamentele normen en regels van ongeschreven (dwingend) recht die in de Nederlandse samenleving als fundamenteel worden ervaren.
De inhoud van het testament van erflater is dan ook niet in strijd met de goede zeden of de openbare orde.
De conclusie
3.26
Het (principaal) hoger beroep van [appellant] slaagt niet. Omdat hij in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in principaal hoger beroep van [geïntimeerde] veroordelen. Omdat [geïntimeerde] in het ongelijk is gesteld in het incidenteel hoger beroep zal zij worden veroordeeld in de kosten die [appellant] hiervoor heeft gemaakt (1 punt liquidatietarief II voor memorie van antwoord incidenteel appel).
Onder de kostenveroordeling vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [2]

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) van 9 december 2020 [3] ;
4.2
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten aan [geïntimeerde] :
€ 3.035,- aan salaris van de advocaat van Van [geïntimeerde] (2,5 procespunten x appeltarief II)
4.3
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten aan van [appellant] :
€ 1.214,- aan salaris van de advocaat van [appellant] (1 procespunt x appeltarief II)
4.4
bepaalt dat deze proceskosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag; als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente
4.5
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.6
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, J.H. Lieber en M.H.H.A. Moes, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024.

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 11 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8663
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.
3.Rb. Midden-Nederland 9 december 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:5335