ECLI:NL:GHARL:2024:7753

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.332.418
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onthouding van toestemming voor onderverhuur van een vakantiehuis op een vakantiepark

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, dat op 8 februari 2023 is uitgesproken. De zaak betreft de onthouding van toestemming door [geïntimeerden] voor de verhuur van een vakantiehuis dat [appellant] bezit op een standplaats op een vakantiepark in Driebergen. [appellant] heeft de kantonrechter verzocht om vast te stellen dat [geïntimeerden] verplicht zijn om hem de voorwaarden te verstrekken waaronder verhuur aan derden is toegestaan en dat zij niet op onredelijke gronden toestemming mogen onthouden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [geïntimeerden] toestemming moeten geven voor kortdurende verhuur aan vrienden of kennissen, tenzij zij onderbouwd kunnen motiveren dat er risico is voor schade aan de rust en privacy van het park. [appellant] is het niet eens met deze beperking en heeft in hoger beroep gevorderd dat de toestemming niet beperkt mag zijn tot vrienden of kennissen en dat hij een inzichtelijke beslissing moet krijgen binnen 24 uur na zijn verzoek. [geïntimeerden] hebben in incidenteel hoger beroep gevorderd dat de vorderingen van [appellant] volledig worden afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerden] binnen drie werkdagen een schriftelijke gemotiveerde beslissing moeten geven op een verzoek van [appellant] om toestemming voor verhuur. Daarnaast heeft het hof bepaald dat de voorwaarden van de 2005-overeenkomst van toepassing zijn. Het hof heeft de overige vorderingen van [appellant] afgewezen en de proceskostencompensatie bepaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.332.418
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 10016816
arrest van 17 december 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiser
hierna: [appellant]
advocaat: mr. J. den Hoed
tegen

1.[geïntimeerde1]

2. [geïntimeerde2]
die beiden wonen in [woonplaats2]
die ook hoger beroep hebben ingesteld
en bij de kantonrechter optraden als gedaagde partij
hierna: samen: [geïntimeerden] en ieder afzonderlijk: [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2]
advocaat: mr. F.W. Henstra

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, (hierna: de kantonrechter) op 8 februari 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 2 oktober 2024 is gehouden
1.2.
Partijen hebben voorafgaande aan de mondelinge behandeling bij het hof ieder nog producties overgelegd. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft het hof bepaald dat arrest zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellant] is eigenaar van een vakantiehuis gelegen op een standplaats op een vakantiepark in Driebergen (hierna: het vakantiehuis). Hij huurt die standplaats van [geïntimeerden] [appellant] wil zijn vakantiehuis kunnen verhuren en in gebruik geven aan derden waarvoor hij op grond van de met [geïntimeerden] gesloten gebruiksovereenkomst de toestemming van [geïntimeerden] nodig heeft. [appellant] vindt dat die toestemming hem door [geïntimeerden] ten onrechte wordt onthouden en wil vastgesteld zien wanneer zij toestemming moeten geven als [appellant] daarom vraagt.
2.2.
[appellant] heeft bij de kantonrechter gevorderd primair verklaringen voor recht dat [geïntimeerden] zijn gehouden (a) aan [appellant] de voorwaarden te verstrekken waaronder verhuur van het vakantiehuis aan een derde door [geïntimeerden] zal worden toegestaan en (b) een inzichtelijke beslissing te nemen over een verzoek van [appellant] het vakantieverhuis te mogen verhuren en die toestemming tot verhuur niet op onredelijke gronden te onthouden. Ook heeft [appellant] gevorderd dat [geïntimeerden] worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 3.000,- (per 4 juli 2022) en daarna voor elke opvolgende dag € 50,- te vermeerderen met wettelijke rente en een verbod voor [geïntimeerden] om gevolgen te verbinden aan de verhuur en/of het in gebruik geven van het vakantiehuis aan de heer [naam1] vanaf februari 2023 op straffe van een dwangsom. Subsidiair heeft [appellant] gevorderd hem een (vervangende) machtiging te verlenen voor de verhuur en/of het in gebruik geven van het vakantiehuis aan de heer [naam1] vanaf februari 2023. Tot slot heeft [appellant] zowel primair als subsidiair gevorderd dat [geïntimeerden] worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten en € 487,50 aan buitengerechtelijke kosten. [appellant] heeft bij de kantonrechter ook provisionele vorderingen ingesteld die in dit hoger beroep niet meer aan de orde zijn.
2.3.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 8 februari 2023 in de hoofdzaak voor recht verklaard dat [geïntimeerden] zijn gehouden een voor [appellant] inzichtelijke beslissing te nemen ten aanzien van een verzoek van [appellant] om het vakantiehuis te verhuren en dat [geïntimeerden] zijn gehouden toestemming voor verhuur te verlenen als het gaat om kortdurende recreatieve verhuur aan vrienden of kennissen tenzij [geïntimeerden] onderbouwd motiveren dat er sprake is van risico voor schade aan de rust en privacy van het park. Het in de hoofdzaak meer of anders gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen.
2.4.
[appellant] heeft in hoger beroep geëist dat zijn vorderingen alsnog volledig worden toegewezen. Hij wil thans echter voor recht verklaard zien dat, samengevat, [geïntimeerden] zijn gehouden een inzichtelijke beslissing te nemen op een verzoek van [appellant] om het vakantieverhuis te verhuren (zonder beperking in aantal) en daarvoor toestemming te geven als het gaat om kortdurende (zijnde niet langer dan een half jaar aaneengesloten en in weekenden) recreatieve verhuur (gedurende het hele jaar, althans 46 weken per jaar) aan derden (niet beperkt tot familie, vrienden en kennissen), tenzij [geïntimeerden] onderbouwd motiveren dat sprake is van risico voor schade aan de rust en privacy van het park (waarvan sprake is als het door partijen overeengekomen reglement door huurders of gebruikers (meermaals) niet wordt nageleefd; voordien is gebruiker ten minste twee keer gesommeerd zich te houden aan een bepaling van het reglement). Die onderbouwing moet schriftelijk binnen 24 uur aan [appellant] worden verstrekt. Ook wil [appellant] voor recht verklaard zien dat het reglement uiteenzet wanneer huurders of gebruikers voor overlast zorgen, [appellant] uitsluitend is gehouden aan [geïntimeerden] op te geven de naam en de tijd van aankomst en vertrek van de persoon die in het vakantiehuis zal verblijven en dat [geïntimeerden] toestemming moeten geven, althans daarin vergaande soepelheid moeten betrachten, als [appellant] zijn vakantiehuis gratis ter beschikking wil stellen. Ook wil [appellant] een verklaring voor recht dat tussen [appellant] en [geïntimeerden] van toepassing zijn de voorwaarden gevoegd bij het contract uit 2005 en het addendum “Aanvulling op Overeenkomst Gebruik Standplaats ‘Ons Centrum’”. [1] Het hof heeft het petitum van [appellant] dan ook zo opgevat dat naast de hiervoor weergegeven vorderingen, geen afzonderlijke betekenis toekomt aan de vordering van [appellant] om zijn oorspronkelijke vorderingen zoals in eerste aanleg gedaan, toe te wijzen. Verder heeft [appellant] geen bezwaren (grieven) aangevoerd tegen de afwijzing van de buitengerechtelijke kosten zodat dit punt in hoger beroep ook niet langer voorligt.
2.5.
[geïntimeerden] willen met hun incidenteel hoger beroep bereiken dat de (gewijzigde) vorderingen van [appellant] volledig worden afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

De beslissing
3.1.
Het hof zal, samengevat, voor recht verklaren dat [geïntimeerden] zijn gehouden binnen drie werkdagen naar redelijkheid, gelet op de omstandigheden van dat geval, een schriftelijke gemotiveerde beslissing te geven op een verzoek van [appellant] om toestemming om zijn vakantiehuis aan derden te verhuren of in gebruik te geven. Daarnaast zal het hof voor recht verklaren dat de voorwaarden bij de in 2005 gesloten gebruiksovereenkomst tussen partijen van toepassing zijn. Het overige of anders gevorderde zal het hof afwijzen.
De feiten
3.2.
Het hof gaat uit van de door de kantonrechter in rov. 3.1 tot en met 3.14 vastgestelde feiten en neemt die hier over. Het hof vat die feiten, voor zover belang voor dit hoger beroep, hierna samen en vult die aan.
3.3.
CNV Bedrijvenbond (hierna: CNV) heeft in de jaren vijftig van de vorige eeuw vakantiepark ‘Ons Centrum’ (hierna: het vakantiepark) gesticht. Het doel van CNV was om aan haar leden een mogelijkheid te bieden om in rust en privacy van de bosrijke omgeving te genieten. CNV verhuurde op het vakantiepark 10 standplaatsen op grond van een gebruiksovereenkomst. Op 4 augustus 1998 heeft [appellant] een vakantiehuis gekocht dat zich bevindt op één van de standplaatsen. [appellant] huurt sindsdien die standplaats, waarbij de huur telkens voor een jaar werd aangegaan.
3.4.
Op 29 november 2004 zijn [geïntimeerden] eigenaar geworden van het vakantiepark. Op dat moment stonden daar 32 recreatiewoningen In februari 2005 hebben [appellant] en [geïntimeerden] een gebruiksovereenkomst gesloten (hierna: de 2005-overeenkomst). In de brief van 16 februari 2005 van [geïntimeerden] waarmee de getekende 2005-overeenkomst aan [appellant] werd geretourneerd staat onder meer:
“Mocht u van plan zijn om uw huisje te gaan verhuren, dan kunt u contact met ons opnemen voor toestemming, waarna wij u de verhuurlijst zullen doen toekomen.”
3.5.
In de op de 2005-overeenkomst toepasselijke algemene voorwaarden staat onder meer de volgende bepaling (hierna: het verhuurbeding):
“5. Gebruiker is bevoegd tot het verhuren of anderszins ter beschikking stellen van het zomerhuis als weekend en vakantieverblijf aan derden, mits met toestemming van eigenaresse. Gebruiker is daarbij aan eigenaresse een vergoeding verschuldigd, wegens meerdere lasten en dienstverlening.”
3.6.
Vlak voor of na afloop van de 2005-overeenkomst hebben [geïntimeerden] een nieuwe gebruiksovereenkomst aan [appellant] gestuurd voor het jaar 2006 (de 2006-overeenkomst). De 2006-overeenkomst bevat een met een artikel 5 van de 2005-overeenkomst overeenkomende bepaling, zij het dat de aan de eigenaar verschuldigde vergoeding (voor 2006) is vastgesteld op € 27,50 per week of deel van een week.
3.7.
In 2020 hebben [geïntimeerden] naar aanleiding van door [appellant] gestelde vragen hem medegedeeld geen toestemming te geven voor overdacht van de gebruiksovereenkomst of verhuur van de vakantiewoning aan een derde.
3.8.
In 2022 is tussen partijen een geschil ontstaan naar aanleiding van een verzoek namens [appellant] om het vakantiehuis in de periode juni 2022 – oktober 2024 te mogen verhuren aan de heer [naam1] . Die toestemming is door [geïntimeerden] geweigerd.
Inleiding op het principaal en incidenteel appel
3.9.
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens met het vonnis voor zover daaruit voortvloeit dat [geïntimeerden] alleen zijn gehouden toestemming te geven voor verhuur van het vakantiehuis als het gaat om kortdurende verhuur aan vrienden of kennissen. [geïntimeerden] vinden daarentegen dat hen bij het geven van die toestemming een discretionaire bevoegdheid toekomt. In het geval geen sprake is van een discretionaire bevoegdheid, is [appellant] gebonden aan het beleid van [geïntimeerden] dat geen toestemming voor verhuur wordt gegeven. In het incidenteel appel bestrijden zij de andersluidende oordelen van de kantonrechter. Het hof zal hierna de bezwaren van partijen tegen het vonnis van de kantonrechter gezamenlijk behandelen
Het verhuurbeding geeft [geïntimeerden] een discretionaire bevoegdheid
3.10.
Het hof stelt vast dat de kantonrechter onbestreden heeft geoordeeld dat partijen twisten over de vraag of [geïntimeerden] misbruik maken van recht door hun toestemming voor verhuur categorisch te weigeren. Het hof schaart zich achter de overweging van de kantonrechter dat voor de beantwoording van die vraag de gebruiksovereenkomst moet worden uitgelegd. Als partijen, zoals in dit geval van mening verschillen over de betekenis van het in een schriftelijke overeenkomst opgenomen verhuurbeding, zal de rechter de betekenis van dat beding moeten vaststellen aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid. Uit dit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen. [2]
3.11.
De kantonrechter heeft in dit verband overwogen dat CNV in haar gebruiksovereenkomsten een met een verhuurbeding vergelijkbare bepaling had staan. De ratio van deze bepaling was gebruikers die de doelstelling van CNV – om haar leden van rust en privacy te laten genieten – niet zouden onderschrijven te kunnen weigeren. De toestemmingseis strekte ertoe om op die manier een zekere controle uit te oefenen op de toelating van bewoners en het handhaven van pais en vree op het park. De kantonrechter heeft vervolgens vastgesteld dat het kennelijk niet de bedoeling van CNV was verhuur in het algemeen te verbieden en dat (kortdurende) verhuur voor recreatief gebruik aan familie of vrienden is toegestaan, mits toestemming wordt gevraagd en verleend. [geïntimeerden] mogen deze toestemming naar het oordeel van de kantonrechter alleen weigeren als er een onderbouwd vermoeden bestaat dat de verhuur zal leiden tot aantasting van de rust en privacy op het park.
3.12.
[geïntimeerden] bestrijden met hun hoger beroep dat het toestemmingsvereiste alleen was bedoeld om de pais en vree op het park te handhaven. Die ratio valt volgens hen in de overeenkomst niet te lezen. Het toestemmingsvereiste is in bredere zin opgenomen om de belangen van de parkeigenaar en de gebruikers te beschermen en die kunnen in de loop der tijd veranderen. Zij betogen daarnaast dat CNV al geen toestemming meer gaf voor onderverhuur en wijzen op een brief van de beheerder van CNV aan alle gebruikers van het park (waaronder [appellant] ) van 11 oktober 2002 waarin dat staat en ook wordt gewezen op illegale onderverhuur in weerwil van de geldende algemene voorwaarden. In ieder geval hanteerde CNV een restrictief beleid, waarbij eigen gebruik door de leden voorop stond en commerciële exploitatie van de recreatiewoningen niet was toegestaan, aldus [geïntimeerden]
3.13.
Dat CNV al voor de verwerving van het park door [geïntimeerden] geen toestemming voor verhuur aan derden meer gaf is door [appellant] onvoldoende weersproken. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [appellant] juist bevestigd dat in de tijd van CNV onderverhuur lange tijd helemaal niet plaatsvond. Of in de door [appellant] genoemde en verder niet in de tijd geplaatste drie gevallen van verhuur door gebruikers telkens toestemming door CNV was gegeven, is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat [geïntimeerden] na hun verwerving van het vakantiepark eind 2004 een ander beleid zijn gaan voeren. Daarvoor is onvoldoende de enkele hiervoor in 3.4 geciteerde zinsnede uit de brief van [geïntimeerden] van 16 februari 2005. Daarbij komt dat [appellant] niet heeft weersproken dat [geïntimeerden] vanaf 2005 geen toestemming meer hebben gegeven voor verhuur of het in gebruik geven door gebruikers aan derden.
3.14.
De tekst van het verhuurbeding zelf geeft geen nadere aanknopingspunten voor omvang van of uitoefening van de verhuurmogelijkheid. [appellant] betoogt weliswaar aan de hand van de tekst van de bepalingen van de gebruiksovereenkomst dat verhuur van de vakantiewoning niet is beperkt tot specifieke periodes van het jaar, kortdurende verhuur of verhuur aan vrienden of kennissen, maar dat kan hem niet baten. Waar het om gaat is welke betekenis moet worden gegeven aan de door het verhuurbeding vereiste toestemming van [geïntimeerden] Bij de in 3.13 vastgestelde stand van zaken heeft [appellant] bij het sluiten van de 2005-overeenkomst met [geïntimeerden] aan het beleid van CNV of op grond van andere gebleken omstandigheden geen gerechtvaardigd vertrouwen of een verworven recht kunnen ontlenen dat [geïntimeerden] die toestemming in bepaalde gevallen altijd zouden (moeten) geven. In zoverre stellen [geïntimeerden] zich terecht op het standpunt dat sprake is van een hen toekomende discretionaire bevoegdheid. Dat betekent ook dat de 2005-overeenkomst ten aanzien van deze bevoegdheid geen leemte bevat die overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid moet worden opgevuld. [appellant] heeft daarom geen recht op toestemming van [geïntimeerden] als hij zijn vakantiehuis in de door hem geformuleerde gevallen wil verhuren of in gebruik wil geven.
3.15.
Evenmin levert een weigering van [geïntimeerden] om in die gevallen toestemming te geven zonder meer misbruik van bevoegdheid op. Van misbruik van bevoegdheid kan onder meer sprake zijn in geval [geïntimeerden] , in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen de door hen uit te oefenen bevoegdheid om toestemming te weigeren en het belang van [appellant] dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening hadden kunnen komen. Alle omstandigheden van het geval kunnen daarbij van belang zijn. Anders dan [geïntimeerden] kennelijk menen, staat dat eraan in de weg dat zij categorisch verhuur of het in gebruik geven van het vakantiehuis aan derden blokkeren. Dat valt niet te rijmen met het verhuurbeding dat immers voorziet in die mogelijkheid voor [appellant] . Omdat [geïntimeerden] dat miskennen houdt [appellant] recht en belang bij een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] zijn gehouden een beslissing op een verzoek van [appellant] om toestemming voor de verhuur of het in gebruik geven van zijn vakantiehuis naar redelijkheid te nemen, gelet op de omstandigheden van dat geval. Het hof zal die verklaring toewijzen en daarvoor de door de kantonrechter toegewezen verdergaande verklaring voor recht vernietigen.
3.16.
Het hof overweegt dat tot de in 3.15 bedoelde omstandigheden onder meer kunnen behoren de persoon of (het aantal) personen aan wie [appellant] zijn vakantiehuis wil verhuren of in gebruik geven, de voorwaarden waartegen wordt verhuurd en de duur en het doel van het beoogde verblijf en de bezwaren die [geïntimeerden] in redelijkheid tegen dat alles kan hebben, mede gelet op de kleinschaligheid van het park waar persoonlijk recreatief gebruik van de vakantiehuizen voorop staat, het belang van [geïntimeerden] en andere gebruikers van het park om commerciële exploitatie van vakantiehuizen door andere gebruikers tegen te gaan en het bewaken van de rust en privacy op het park.
3.17.
[appellant] heeft ook aangevoerd dat hij van [geïntimeerden] geen toestemming krijgt zijn vakantiehuis te verkopen, zodat hij te meer belang heeft bij de verhuur van zijn vakantiehuis. Hoewel niet uitgesloten is dat ook die omstandigheid een rol kan spelen, merkt het hof op dat in de onderhavige procedure niet ter discussie staat of [geïntimeerden] [appellant] al dan niet terecht toestemming tot verkoop (hebben) onthouden, zodat ook niet in het algemeen gezegd kan worden of en in welke mate die omstandigheid moet meewegen bij een verzoek door [appellant] om het vakantiehuis aan een derde te mogen verhuren of in gebruik te geven. Aan [geïntimeerden] kan op dit punt verder niet tegengeworpen worden dat zij de bij hen in bezit zijnde vakantieverhuizen op het park verhuren. [geïntimeerden] hebben toegelicht dat het gaat om langdurige verhuur van die vakantiehuizen en dat zij onderverhuur door hun huurders evenmin toestaan. Die verhuur is daarmee wezenlijk niet anders dan de verhuur van de standplaats aan [appellant] . [geïntimeerden] hebben als eigenaren van het park, met verantwoordelijkheden jegens alle gebruikers van het vakantiepark, ook een andere positie dan [appellant] .
3.18.
Tot slot overweegt het hof dat het gelet op wat hiervoor onder 3.16 is overwogen op de weg van [appellant] ligt een verzoek op grond van het verhuurbeding te voorzien van informatie omtrent de persoon of (het aantal) personen aan wie hij zijn vakantiehuis wil verhuren of in gebruik geven, de voorwaarden waartegen [appellant] wil verhuren en de duur en het doel van het beoogde verblijf, zodat [geïntimeerden] daarmee bij het nemen van hun beslissing rekening kunnen houden. [appellant] kan echter geen aanspraak maken op een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] niet mogen vragen naar de relatie die [appellant] heeft met of de leeftijd, het adres, woonplaats van de derde(n) die hij in het vakantiehuis wil laten verblijven. Het verhuurbeding verbiedt [geïntimeerden] niet deze informatie te vragen en evenmin kan zonder meer worden uitgesloten dat die informatie naar redelijkheid van belang kan zijn voor de door [geïntimeerden] te nemen beslissing.
De wijze waarop [geïntimeerden] hun beslissing moeten nemen
3.19.
[appellant] wil in hoger beroep ook dat voor recht wordt verklaard dat [geïntimeerden] [appellant] een schriftelijke en gemotiveerde beslissing moeten geven binnen 24 uur, althans een door het hof te bepalen termijn, nadat [appellant] een verzoek heeft gedaan het vakantieverhuis te mogen verhuren of in gebruik te geven.
3.20.
[geïntimeerden] hebben in hoger beroep niet bestreden het oordeel van de kantonrechter dat zij zijn gehouden een inzichtelijke beslissing te nemen op een dergelijk verzoek van [appellant] . Evenmin betwisten zij dat zij hun beslissing schriftelijk moeten geven. Zij vinden echter een termijn van 24 of 36 uur voor het nemen van die beslissing niet nodig, te kort voor het doen van onderzoek en ook ondoenlijk omdat zij geen commercieel park beheren en niet steeds op korte termijn kunnen reageren. [geïntimeerden] hebben echter verder niet toegelicht welk onderzoek zij zouden moeten doen en welke termijn zij in redelijkheid voor een beslissing nodig zouden hebben. Het hof zal daarom voor recht verklaren dat [geïntimeerden] zijn gehouden een schriftelijke gemotiveerde beslissing te geven op een verzoek om toestemming voor verhuur of het in gebruik geven binnen drie werkdagen nadat daarom door [appellant] wordt gevraagd. Dat redelijkerwijs [appellant] daar niet op kan wachten of dat [geïntimeerden] aan die termijn niet voldoende heeft, is gesteld noch gebleken.
De voorwaarden bij de 2005-overeenkomst zijn tussen partijen van toepassing
3.21.
[appellant] wil in hoger beroep ook voor recht verklaard zien dat de voorwaarden bij de 2005-overeenkomst (productie 7 bij inleidende dagvaarding) van toepassing zijn tussen partijen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de 2006-overeenkomst (met deels andersluidende condities waarmee hij niet akkoord wilde gaan) weliswaar door hem onder protest is ondertekend maar hij die getekende overeenkomst nooit aan [geïntimeerden] heeft geretourneerd. [geïntimeerden] hebben dat tijdens de mondelinge behandeling bij het hof ook toegegeven. [geïntimeerden] beroepen zich er echter op dat zij uit de betaling door [appellant] van de in de 2006-overeenkomst vermelde huur mochten afleiden dat hij daarmee akkoord was. Dat betoog gaat alleen al niet op omdat [appellant] onweersproken heeft aangevoerd dat [geïntimeerden] verscheidene keren hebben geklaagd dat [appellant] de 2006-overeenkomst niet heeft getekend zodat zij klaarblijkelijk de betaling ook niet als een aanvaarding van de 2006-overeenkomst hebben opgevat. [geïntimeerden] hebben verder onvoldoende onderbouwd dat [appellant] geen belang heeft bij zijn vordering, Het hof zal daarom de door [appellant] gevorderde verklaring voor recht afgeven.
Addendum niet van toepassing
3.22.
Het hof zal afwijzen de vordering van [appellant] voor recht te verklaren dat tussen partijen van toepassing is het addendum Aanvulling op Overeenkomst Gebruik Standplaats ‘Ons Centrum’. [appellant] heeft onvoldoende gesteld dat de toepasselijkheid van dat addendum ook tussen hem en [geïntimeerden] is overeengekomen. De enkele omstandigheid dat dat addendum volgens [appellant] van toepassing was tussen hem en CNV is onvoldoende om aan te nemen dat daarover ook wilsovereenstemming tussen [appellant] en [geïntimeerden] bestond bij het sluiten van de 2005-overeenkomst.
De conclusie in het principaal en incidenteel hoger beroep
3.23.
Het principaal hoger beroep van [appellant] slaagt in zoverre dat het hof de in 3.20 en 3.21 aangegeven verklaringen voor recht zal uitspreken. Voor het overige faalt zijn hoger beroep. Ook het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerden] slaagt deels omdat het hof de door de kantonrechter uitgesproken verklaring voor recht deels zal vernietigen en in de plaats daarvan de in 3.15 aangegeven, minder vergaande verklaring voor recht zal uitspreken. Deze beslissingen kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen deze uitspraak van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad)
3.24.
Omdat partijen in hun hoger beroep deels gelijk/ongelijk hebben gekregen, zal het hof bepalen dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) en de proceskostenveroordeling in eerste aanleg in stand laten.

4.De beslissing

Het hof:
In het principaal hoger beroep:
4.1.
vernietigt de beslissing onder 6.1 van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 8 februari 2023 gewezen in de hoofdzaak voor zover daarin staat dat [geïntimeerden] zijn gehouden om een voor [appellant] inzichtelijke beslissing te nemen ten aanzien van een verzoek van [appellant] om het vakantiehuis te verhuren;
4.2.
verklaart voor recht dat [geïntimeerden] zijn gehouden een schriftelijke gemotiveerde beslissing te geven op een verzoek van [appellant] om toestemming om zijn vakantiehuis aan derden te verhuren of in gebruik te geven binnen drie werkdagen nadat [appellant] daarom heeft gevraagd;
4.3.
verklaart voor recht dat de voorwaarden bij de 2005-overeenkomst tussen partijen van toepassing zijn;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In het incidenteel hoger beroep:
4.5.
vernietigt de beslissing onder 6.1 van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 8 februari 2023 gewezen in de hoofdzaak voor zover daarin staat dat [geïntimeerden] zijn gehouden toestemming voor verhuur te verlenen als het gaat om kortdurende recreatieve verhuur aan vrienden of kennissen tenzij [geïntimeerden] onderbouwd motiveren dat er sprake is van risico voor schade aan de rust en privacy van het park;
4.6.
verklaart voor recht dat [geïntimeerden] zijn gehouden op een verzoek van [appellant] om toestemming voor de verhuur of het in gebruik geven van zijn vakantiehuis naar redelijkheid een beslissing te nemen, gelet op de omstandigheden van dat geval;
In het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
4.7.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 8 februari 2023 voor het overige;
4.8.
verklaart de beslissingen onder 4.2, 4.3 en 4.6 uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Wallart, D.W.J.M. Kemperink en J.G.J. Rinkes en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.

Voetnoten

1.Producties 7 en 2 bij inleidende dagvaarding.
2.HR 12 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9430, NJ 2001/199 (Steinbusch/Van Alphen)