ECLI:NL:GHARL:2024:7356

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
23/2880
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 20 oktober 2023. De zaak betreft een geschil over de waardering van een onroerende zaak en de daarbij behorende onroerendezaakbelasting, vastgesteld door de heffingsambtenaar van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.427.000, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 1.038.000. Belanghebbende ging in beroep tegen deze uitspraak, waarbij de Rechtbank de waarde verder verlaagde naar € 902.000, maar de proceskostenvergoeding afwees.

Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij de vraag centraal stond of hij recht had op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar in de beroepsfase geen proceskostenvergoeding had toegekend voor de vertegenwoordiging door [naam1], terwijl dit wel rechtmatig was. Het Hof heeft vastgesteld dat de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep heeft moeten maken, in totaal € 875 bedragen.

Het Hof heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 136 en de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/2880
uitspraakdatum: 26 november 2024
Uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 20 oktober 2023, nummer ZWO 22/2323, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 15 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 1.427.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de waarde verminderd tot € 1.038.000, de aanslag dienovereenkomstig verminderd en een kostenvergoeding toegekend.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank.
1.4.
Het onderzoek ter zitting van de Rechtbank heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2023. Na de zitting heeft de heffingsambtenaar bij brief verzocht om heropening van het onderzoek, omdat tijdens de zitting niet adequaat gereageerd kon worden op de door belanghebbende genoemde uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 3 juli 2009 (ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ5951). De Rechtbank heeft het onderzoek heropend. Namens belanghebbende heeft [naam1] op 1 september 2023 een reactie ingezonden.
1.5.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, voor zover deze ziet op de vastgestelde WOZ-waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2021, de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 902.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd. Daarnaast heeft de Rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht. De Rechtbank heeft het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.7.
De heffingsambtenaar heeft zich op 14 december 2023 om 09:47 uur digitaal aangemeld in deze hoger beroepsprocedure. De heffingsambtenaar heeft zich aangemeld met e-mailadres ‘beroep-beleid@gbtwente.nl’. De heffingsambtenaar heeft zich met ditzelfde e-mailadres aangemeld in alle overige zaken waarin hij partij is.
1.8.
De griffier van het Hof heeft de aanmelding van de heffingsambtenaar in deze hoger beroepsprocedure op 14 december 2023 om 10:05 uur per bericht bevestigd. Dit bericht wordt door de griffier van het Hof in het digitale dossier geplaatst. Omdat de heffingsambtenaar digitaal in deze zaak is aangesloten, krijgt de heffingsambtenaar op het onder 1.7 genoemde emailadres een kennisgeving waarin staat dat in het digitale dossier een bericht is geplaatst. De heffingsambtenaar kan dit bericht bekijken door in het digitale dossier te kijken.
1.9.
Bij bericht van 14 februari 2024 om 11:31 uur heeft de griffier van het Hof een verweerschrift opgevraagd. Hierop heeft het Hof geen reactie ontvangen. Bij bericht van 2 april 2024 om 10:19 uur heeft de griffier van het Hof een herinnering verzonden van voormeld bericht en de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld alsnog een verweerschrift in te dienen. Hierop heeft het Hof geen reactie ontvangen. Bij bericht van 28 mei 2024 om 10:52 uur heeft de griffier van het Hof de heffingsambtenaar medegedeeld dat het Hof, op verzoek van belanghebbende, het voornemen heeft om het onderzoek ter zitting achterwege te laten en de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om, indien hij wel gehoord wenst te worden, dat uiterlijk 11 juni 2024 aan het Hof te berichten. Het Hof heeft wederom geen reactie ontvangen van de heffingsambtenaar. Telkens is aan de heffingsambtenaar een kennisgeving verzonden naar het door hem opgegeven emailadres.
1.10.
Nu de heffingsambtenaar zich met het onder 1.7 genoemde e-mailadres heeft aangemeld en dit emailadres ook in de overige hogerberoepsprocedures van de heffingsambtenaar gebruikt wordt, gaat het Hof ervan uit dat de heffingsambtenaar de berichten heeft ontvangen. Het Hof heeft dan ook bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Het bezwaarschrift is namens belanghebbende ingediend door Krabbe c.s. Rentmeesters BV, die daarbij is vertegenwoordigd door belanghebbende.
2.2.
Bij de uitspraak op bezwaar is het bezwaar gegrond verklaard.
2.3.
Belanghebbende is gedurende de bezwaarfase en de beroepsfase tot en met het onderzoek ter zitting van de rechtbank op 9 augustus 2023 vertegenwoordigd door zijn eigen B.V., te weten [naam2] B.V. (hierna: de B.V.). Belanghebbende is gedurende de hogerberoepsfase vertegenwoordigd door [naam1] , welke tevens namens belanghebbende in beroep de onder 1.4 genoemde reactie d.d. 1 september 2023 heeft ingezonden na de heropening van de zaak door de Rechtbank.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsprocedure.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 8:108 jo. 8:75 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de bestuursrechter het bestuursorgaan kan veroordelen in de kosten die de wederpartij heeft gemaakt. Dit betreft de kosten die een belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het (hoger) beroep.
4.2.
Het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) regelt de vergoeding van dergelijke kosten. Artikel 1 Bpb noemt welke proceshandelingen worden vergoed. In het artikel wordt onder andere genoemd, de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4.3.
Belanghebbende stelt dat in de beroepsfase sprake is geweest van beroepsmatig verleende rechtsbijstand door een derde. Aanvankelijk is belanghebbende vertegenwoordigd door de B.V. Belanghebbende stelt dat de B.V. een derde is als genoemd in artikel 1 Bpb. Belanghebbende voert hiertoe verschillende punten aan. Allereerst moet de B.V. naar het civiele recht worden gezien als een derde. Daarenboven hebben belanghebbende en de B.V. zakelijk met elkaar gehandeld. Belanghebbende heeft immers een factuur ontvangen van de B.V. en deze heeft belanghebbende reeds betaald. Na het onderzoek ter zitting bij de Rechtbank is belanghebbende vertegenwoordigd door [naam1] . Belanghebbende voert aan dat bij de vertegenwoordiging door [naam1] ongetwijfeld sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand door een derde. Kort en goed, belanghebbende stelt dat hem een proceskostenvergoeding in de beroepsprocedure toekomt.
4.4.
Het Hof merkt omtrent de kostenvergoeding in de bezwaarfase op dat deze reeds is toegekend aan belanghebbende door de heffingsambtenaar zelf.
4.5.
Het Hof is omtrent de kostenvergoeding in de beroepsfase van oordeel dat onderscheid moet worden gemaakt tussen twee verschillende fases, namelijk de vertegenwoordiging door de B.V. en de vertegenwoordiging door [naam1] . Wat betreft de vertegenwoordiging van de B.V. is het Hof van oordeel dat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Gelet op de arresten van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2012:BW5409, ECLI:NL:HR:2013:197 en ECLI:NL:HR:2016:1035) kan daarvan immers geen sprake zijn indien de belastingplichtige feitelijk zelf optreedt in zijn zaak, ook al geschiedt dit namens een rechtspersoon. De B.V. is weliswaar in civielrechtelijke zin een ‘derde’, maar voor de toepassing van het Bpb is geen sprake van een ‘derde’ als een belanghebbende feitelijk optreedt in zijn eigen zaak.
4.6.
Wat betreft de vertegenwoordiging door [naam1] merkt het Hof op dat hij op verzoek van de rechter een reactie heeft gegeven. Deze reactie is aan te merken als een schriftelijke inlichting, artikel 8:45 eerste lid Awb, als genoemd onder A1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. Op grond daarvan is het Hof van oordeel dat de Rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor de vertegenwoordiging door [naam1] . Het Hof zal de proceskostenvergoeding vaststellen.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht (€ 136) te vergoeden.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken met inachtneming van het voorgaande vast op € 437,50 voor de kosten in beroep (0,5 punten (schriftelijke inlichtingen) x wegingsfactor 1 x € 875) en € 437,50 voor de kosten in hoger beroep (1 punt (hogerberoepschrift) x wegingsfactor 0,5 x € 875).
5.4.
De proceskosten bedragen derhalve in totaal € 875 (€ 437,50 + € 437,50).

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, maar uitsluitend voor zover daarin de beslissing omtrent de proceskostenvergoeding ontbreekt;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 875, en;
  • gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 136 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J van de Merwe, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van A. Tax als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.
De griffier, Het lid van de belastingkamer,
A. Tax J. van de Merwe
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.