ECLI:NL:GHARL:2024:7276

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
200.332.905/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrecht en onrechtmatige daad bij aantasting van bomen aan perceelgrens

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een burenconflict tussen twee partijen die naast elkaar wonen. [Appellante], eigenaar van een perceel aan de [adres] 32, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de kantonrechter die haar vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad heeft afgewezen. De zaak draait om de aantasting van bomen die zich aan de perceelgrens bevinden. [Geïntimeerden], de buren van [appellante], hebben takken van deze bomen afgezaagd, wat volgens [appellante] heeft geleid tot ernstige schade aan de bomen en de haag die zij vormen. De kantonrechter had eerder de vordering tot schadevergoeding afgewezen, maar [appellante] heeft in hoger beroep gevraagd om toewijzing van deze vordering, evenals een bevel tot het staken van de hinder.

Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld door de bomen zonder toestemming van [appellante] ingrijpend te snoeien. Het hof oordeelt dat [appellante] recht heeft op schadevergoeding van € 5.414,15, de kosten voor het aanplanten van nieuwe bomen, en dat [geïntimeerden] ook de proceskosten moeten vergoeden. De vordering tot het staken van de onrechtmatige hinder is echter afgewezen, omdat het hof niet inziet dat het snoeien van de bomen als hinder in de zin van de wet kan worden aangemerkt. De uitspraak van de kantonrechter is gedeeltelijk bekrachtigd, maar de beslissingen over de schadevergoeding en proceskosten zijn vernietigd en opnieuw vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.332.905/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, 10231201
arrest van 26 november 2024
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. N.P.H. Vissers te Leusden,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

2. [geïntimeerde2],
die beiden wonen in [woonplaats1]
en bij de kantonrechter optraden als gedaagden,
hierna samen:
[geïntimeerden], en ieder afzonderlijk:
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2],
advocaat: mr. J.R. Bügel te [woonplaats1] .

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 2 juli 2024 heeft op 29 oktober 2024 een enkelvoudig mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. Tussen de achtertuinen van partijen staan meerdere bomen. [geïntimeerden] hebben bij een aantal van die bomen takken afgezaagd. [appellante] meent dat de bomen daarbij ernstig beschadigd zijn. [appellante] vordert in de procedure onder meer dat [geïntimeerden] veroordeeld worden tot betaling van schadevergoeding. Verder wil [appellante] dat de rechter [geïntimeerden] beveelt om de hinder te staken.
2.2.
De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van schadevergoeding afgewezen. Ook het gevraagde bevel is niet gegeven. Wel heeft de kantonrechter, zoals [appellante] eveneens had gevorderd, [geïntimeerden] bevolen een deel van de (te hoge) schutting te verwijderen. Die beslissing staat nu niet ter discussie, omdat alleen [appellante] hoger beroep heeft ingesteld. Met dit hoger beroep wil [appellante] bereiken dat ook de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.
2.3.
Het hof oordeelt dat [appellante] inderdaad recht heeft op schadevergoeding. Ook zullen [geïntimeerden] alsnog worden veroordeeld in de proceskosten. Voor het overige is het hoger beroep tevergeefs. Het hof zal dit oordeel hieronder toelichten. Daarbij wordt eerst een kort overzicht gegeven van de relevante feiten.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [appellante] is sinds 1988 eigenaar en bewoner van het perceel met woning aan de [adres] 32 in [woonplaats1] (perceel 3698). [geïntimeerden] zijn sinds december 2020 eigenaren en bewoners van het perceel met woning aan de [adres] 34 in [woonplaats1] (perceel 3699).
3.2.
Tussen de achtertuinen van partijen staat een schutting. De schutting staat (voor een gedeelte) volledig op het perceel van [geïntimeerden] Naast die schutting, aan de zijde van de tuin van [appellante] , bevinden zich een aantal bomen. Enkele van die bomen vormen samen een haag.
3.3.
[geïntimeerden] hebben in 2021/2022 van meerdere van die bomen een aanzienlijk aantal takken afgezaagd. Het gaat daarbij (in elk geval) om de takken aan de zuidzijde van de bomen (de zijde van de tuin van [geïntimeerden] ). [geïntimeerden] hebben de takken volledig afgezaagd, tot aan de boomstam.
3.4.
Het Kadaster heeft twee keer een grensreconstructie uitgevoerd, op 25 januari 2023 en op 21 september 2023. Het relaas van bevindingen van de eerste grensreconstructie bevat de volgende afbeelding:
De onderbroken lijn met daaronder de aanduiding ‘onz’ duidt de kadastrale grens tussen de percelen aan. Aan de zuidzijde van die grens, op perceel 3699 (het perceel van [geïntimeerden] ), bevindt zich de houten schutting.
3.5.
In oktober 2023 heeft [naam1] (hierna: [naam1] ), hovenier, in opdracht van [appellante] foto’s gemaakt bij de perceelgrens. Volgens [appellante] heeft
[naam1] daarbij een afzetlint gespannen tussen aan de ene kant de regenpijp op de achtergevel van de woningen, en aan de andere kant een paal die hij had neergezet bij het piketpaaltje van het Kadaster. [naam1] heeft onder meer de volgende foto’s gemaakt:

4.Het oordeel van het hof

De procedure en de vorderingen
4.1.
[appellante] heeft bij de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad gevorderd dat [geïntimeerden] worden veroordeeld tot a) betaling van een schadevergoeding van € 5.414,15 met rente; b) verwijdering van een schuttingdeel; c) het staken van onrechtmatige hinder; en d) betaling van buitengerechtelijke kosten en van de proceskosten.
4.2.
De kantonrechter heeft op 12 juli 2023 vordering b toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij bepaald is dat [geïntimeerden] wel de nakosten moeten betalen als zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [appellante] aan het vonnis hebben voldaan. Voor het overige zijn de vorderingen van [appellante] afgewezen.
4.3.
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld. Zij vordert in hoger beroep ook toewijzing van vorderingen a, c en d. Het hof zal hierna eerst ingaan op de vordering tot betaling van schadevergoeding.
De vordering tot betaling van schadevergoeding
4.4.
[appellante] vordert dat [geïntimeerden] veroordeeld worden tot betaling van € 5.414,15 aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente. Aan deze vordering legt zij ten grondslag dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld door de bomen die in de achtertuin staan, ernstig te beschadigen. [geïntimeerden] hebben een groot aantal takken afgezaagd. Het gaat daarbij niet alleen om de takken die over het perceel van [geïntimeerden] hingen, maar ook om takken die zich boven het perceel van [appellante] bevonden. Voor dit ingrijpende snoeiwerk had [appellante] geen toestemming gegeven. Door het afzagen van de takken zijn ook gaten ontstaan in de haag en is de haag onherstelbaar beschadigd. De bomen zullen dan ook vervangen moeten worden, aldus [appellante] . De kosten voor het aanplanten van nieuwe bomen bedragen € 5.414,15. [geïntimeerden] zijn verplicht dat bedrag te vergoeden. Daarbij stelt [appellante] dat de bomen op haar perceel staan en dus van haar zijn. Ook als de bomen op de erfgrens staan en om die reden gezamenlijk eigendom zijn, hadden [geïntimeerden] de bomen niet zonder toestemming van [appellante] zo ingrijpend mogen snoeien. De kantonrechter heeft de schadevordering dan ook ten onrechte afgewezen, aldus telkens [appellante] .
4.5.
[geïntimeerden] stellen zich op het standpunt dat zij niet onrechtmatig hebben gehandeld en dat de schadevordering moet worden afgewezen. Volgens [geïntimeerden] staat de haag op de perceelgrens en is de haag dus gezamenlijk eigendom van partijen. [geïntimeerden] hebben bovendien alleen de overhangende takken gesnoeid, en daartoe had [appellante] volgens hen ook toestemming gegeven. Van schade is geen sprake. De bomen zijn namelijk gezond en zij lopen ook weer uit. [geïntimeerden] vinden dan ook dat het oordeel van de kantonrechter op dit punt bekrachtigd moet worden.
4.6.
Het hof stelt voorop dat het in deze procedure niet gaat om de vraag waar de erfgrens tussen de percelen van partijen ligt. Niet ter discussie staat namelijk dat de grens tussen de eigendommen van partijen overeenkomt met de kadastrale grens zoals die door het Kadaster is aangewezen. Er is wél discussie over de vraag of de bomen op de grond van [appellante] staan of dat deze op de erfgrens staan.
4.7.
Het hof laat in het midden of de bomen op de erfgrens staan, omdat de schadevordering van [appellante] ook moet worden toegewezen als dat zo is. Zij heeft namelijk voldoende aangetoond dat [geïntimeerden] de bomen dusdanig ingrijpend gesnoeid hebben, dat van gewoon onderhoud geen sprake is geweest. [appellante] heeft onder andere gewezen op de foto’s die zij in eerste aanleg heeft overgelegd als productie 8. Volgens [appellante] hebben [geïntimeerden] de bomen die op deze foto’s te zien zijn volledig kaal gemaakt (de bomen waren al afgetopt en deze foto’s tonen naar het hof begrijpt deels dezelfde bomen):
[geïntimeerden] hebben niet afdoende weersproken dat in elk geval één van de bomen die op deze foto’s is te zien, door hen volledig of deels kaal is gemaakt, al dan niet door het inschakelen van een andere buurman, de heer [naam2] . [appellante] heeft ook gewezen op de foto’s die hierboven onder 3.5 zijn weergegeven. Volgens [appellante] is op die foto’s te zien dat de bomen in de bomenrij ingrijpend gesnoeid zijn door het verwijderen van (onder meer) de takken die zich bevonden aan de zijde van de tuin van [geïntimeerden] Ook dit is door [geïntimeerden] niet afdoende weersproken.
4.8.
Naar het oordeel van het hof hadden [geïntimeerden] niet het recht om de bomen zonder toestemming van [appellante] zo ingrijpend te snoeien. Door dat wel te doen, hebben zij ook onrechtmatig gehandeld jegens [appellante] . Het afzagen van de takken zoals dat is uitgevoerd, is – ook als dit nog als onderhoud zou kunnen worden aangemerkt – in elk geval niet te beschouwen als gewoon onderhoud in de zin van artikel 3:170 lid 1 BW (en artikel 5:65 BW). Ook indien met [geïntimeerden] wordt aangenomen dat de bomen hun mede-eigendom zijn, hadden zij daarom niet tot het verwijderen van de takken mogen overgaan zonder instemming van [appellante] . Als de bomen eigendom zijn van [appellante] , was de handelwijze evenmin toegestaan. [appellante] wijst er namelijk terecht op dat uit de overgelegde foto’s blijkt dat niet alleen takken aan de zijde van de erfgrens zijn afgezaagd, maar ook takken aan de andere zijden van de bomen. [appellante] wijst erop dat dit laatste ook blijkt op de ‘zaagrichting’ van [geïntimeerde1] zoals die te zien is op de overgelegde video en op de van die video gemaakte foto’s (productie 13.2).
4.9.
Volgens [appellante] bedraagt de schade die zij door het onrechtmatig handelen van [geïntimeerden] heeft geleden € 5.414,15. Dit zijn, aldus [appellante] , de kosten van het laten aanplanten van nieuwe bomen. [appellante] verwijst daarbij naar de overgelegde offerte van de hovenier [naam1] (onderdeel van productie 6). Volgens [appellante] vormden de bomen tot 2022, toen [geïntimeerden] ingrepen in de bomen, een fraaie en dichte haag. Zij wijst daarbij op de volgende foto (productie 13.4):
Volgens [appellante] is deze haag nu ernstig beschadigd. Het vervangen van de bomen is daarom redelijkerwijs nodig om de schade te herstellen, aldus [appellante] .
4.10.
[appellante] heeft gelet op onder meer de foto’s zoals die hierboven zijn weergegeven, afdoende bewezen dat de bomen en de haag ernstig beschadigd zijn. Aan het betoog van [geïntimeerden] dat de bomen weer uitlopen en dat de gaten in de haag weer dichtgroeien, gaat het hof voorbij. Ook de verwijzing naar de verklaring van de heer [naam3] baat [geïntimeerden] niet. Gelet op de ingrijpende mate van het snoeiwerk van [geïntimeerden] , kan namelijk niet van [appellante] verwacht worden dat zij wacht totdat de bomen hersteld zijn. Daarbij kan worden opgemerkt dat ook de heer [naam3] verklaart dat het herstel hier langer zal duren dan na een reguliere snoeibeurt (zie productie 2 bij conclusie van antwoord). Uit de verklaring van [naam3] blijkt bovendien niet wat er daar met ‘herstel’ is bedoeld. Dat de bomen, waarvan aan verschillende kanten takken tot aan de boomstam zijn afgezaagd, op korte termijn weer volledig zouden kunnen herstellen, valt ook niet in te zien. Hovenier [naam1] duidt de wijze waarop [geïntimeerden] in de haag hebben gezaagd, dan ook aan als ‘onherstelbare schade’ die door hem in april 2022 is geconstateerd (zie productie 11 bij de memorie van grieven). [appellante] heeft dus recht op vergoeding van haar schade, en zij heeft voldoende aangetoond dat herstel op redelijke termijn alleen mogelijk is door het plaatsen van vervangende bomen. Een en ander geldt niet alleen als [appellante] eigenaar is van de bomen, maar ook als de bomen op de erfgrens staan en dus gezamenlijk eigendom zijn. Daarbij gaat het hof ervan uit dat [appellante] de vervangende bomen op haar eigen perceel plaatst, dit op of bij de plek van de huidige bomen. [geïntimeerden] hebben niet voldoende gemotiveerd betwist dat de kosten voor vervanging van de bomen € 5.414,15 (inclusief btw) bedragen. Het hof zal [geïntimeerden] daarom, zoals gevorderd, veroordelen tot betaling van dat bedrag, dit met wettelijke rente vanaf 13 mei 2022. [1]
Vordering over onrechtmatige hinder
4.11.
[appellante] heeft bij de kantonrechter gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat [geïntimeerden] onrechtmatige hinder veroorzaken en dat [geïntimeerden] veroordeeld worden tot het staken van de onrechtmatige handelingen zoals die zijn omschreven in de dagvaarding. De kantonrechter heeft die vordering afgewezen. [appellante] betoogt in hoger beroep dat die afwijzing onterecht is. Volgens [appellante] is namelijk duidelijk dat het aantasten van de haag door [geïntimeerden] onrechtmatig was.
4.12.
Dit betoog van [appellante] is tevergeefs. [geïntimeerden] hebben weliswaar onrechtmatig gehandeld door de bomen ernstig aan te tasten, maar niet valt in te zien waarom dat handelen valt aan te merken als ‘hinder’ in de zin van artikel 5:37 BW. Dat is ook onvoldoende onderbouwd. [appellante] heeft ook gevorderd dat [geïntimeerden] bevolen wordt om de in de dagvaarding omschreven onrechtmatige handelingen te staken. Uit de dagvaarding van 21 juli 2023 (eerste aanleg) blijkt dat met die onrechtmatige handelingen gedoeld is op het bedreigen van [appellante] en het gooien van stenen over de schutting. Die onderbouwing is in hoger beroep niet aan deze vordering gegeven. In de dagvaarding van 21 juli 2023 is niet gedoeld op het aantasten van de bomen (zie onder meer par. 16 t/m 18 van deze dagvaarding). Overigens valt ook niet in te zien welk belang [appellante] zou hebben bij een verbod tot aantasting van de bomen. Immers is gesteld noch gebleken dat [geïntimeerden] in de afgelopen periode de bomen nog verder hebben aangetast. Verder heeft [appellante] verklaard dat zij de bomen zal laten vervangen. Dit betekent dat de vordering die ziet op onrechtmatige hinder ook in hoger beroep niet toewijsbaar is. [2]
Buitengerechtelijke kosten
4.13.
Het hof stelt vast dat [appellante] geen voldoende duidelijke bezwaren heeft gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet worden afgewezen. Ook voor die vordering geldt daarom dat deze in hoger beroep niet toewijsbaar is.
De conclusie
4.14.
Het hoger beroep van [appellante] slaagt grotendeels. Omdat [appellante] daarmee de partij is die in eerste aanleg en in hoger beroep per saldo in overwegende mate (alsnog) in het gelijk wordt gesteld, zal het hof, zoals [appellante] vraagt, [geïntimeerden] veroordelen in de proceskosten in beide instanties. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor betekening van de uitspraak. [3]
4.15.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een partij de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 12 juli 2023, behalve de beslissingen onder 3.2 en 3.5 welke hierbij worden vernietigd, en beslist:
5.2.
veroordeelt [geïntimeerden] om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 5.414,15, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [geïntimeerden] tot betaling van de volgende proceskosten van [appellante] tot aan de uitspraak van de kantonrechter:
  • € 244,- aan griffierecht
  • € 132,21 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding
  • € 660,- aan salaris van de advocaat van [appellante] (2 punten x tarief € 330,-);
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellante] in hoger beroep:
  • € 343,- aan griffierecht
  • € 130,56 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de appeldagvaarding
  • € 1.716,- aan salaris van de advocaat van [appellante] (2 punten x appeltarief € 858);
en bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
5.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A.J. Smelt, M.W. Zandbergen en J.E. Wichers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.

Voetnoten

1.Grief 1 van [appellante] slaagt.
2.Grief 2 van [appellante] wordt verworpen.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.