Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De kern van de zaak
2.Achtergrondinformatie
3.Het verzoek en het verloop van de procedure bij het hof
4.De beoordeling van het verzoek
governancevan Utrecht Holdings. Met betrekking tot
de onverwijldheid van het ontslag op staande voetheeft [verzoeker] aangevoerd dat hij aanwijzingen heeft dat de Universiteit al geruime tijd voor 8 mei 2023 op de hoogte was van de aan hem verweten onregelmatigheden en dat het ontslag daarom niet onverwijld is gegeven. [verzoeker] voert in dat kader aan dat de Universiteit op de hoogte móet zijn geweest van de vermeende onregelmatigheden, omdat Utrecht Holdings daar al in 2021 onderzoek naar deed, de Universiteit 100% aandeelhouder is in UUH en [getuige1] niet alleen voorzitter was van het CvB van de Universiteit, maar tegelijkertijd ook lid was van de RvC van Utrecht Holdings zodat zijn kennis hieromtrent in beide entiteiten bekend was. Verder bestond er een hoge mate van verstrengeling tussen het bestuur van Utrecht Holdings en de Universiteit en hebben zij kennelijk in onderling overleg en samenspraak stappen tegen hem ondernomen. Dit volgt bijvoorbeeld uit de omstandigheid dat op de dag dat Utrecht Holdings bewijsbeslag legde onder [verzoeker] (waardoor [verzoeker] geen toegang had tot zijn computer, telefoon, etc.) de Universiteit bij Stichting Incubator Utrecht toegang zocht tot de computer van [verzoeker] . Dat zowel Utrecht Holdings als de Universiteit op exact dezelfde dag onderzoek uitvoerden bij [verzoeker] kan volgens hem niet op toeval berusten. Verder heeft [verzoeker] aangevoerd dat uit het artikel in de Volkskrant van 16 december 2023 blijkt dat in de periode 2017-2019 meer dan één klokkenluidersmelding is gedaan en dat de Universiteit kennelijk heeft besloten slechts met één melding iets te doen. Bovendien is kennelijk besloten de klokkenluiders-meldingen niet te betrekken in het onderzoek dat Deloitte heeft uitgevoerd in opdracht van Utrecht Holdings, zonder dat bekend is welke afweging daaraan ten grondslag ligt. [verzoeker] heeft het vermoeden dat uit de inhoud van de eerdere meldingen zal volgen dat de Universiteit al eerder op de hoogte is geweest van mogelijke onregelmatigheden rond [verzoeker] en dat de Universiteit daarom nu geen openheid van zaken wil geven. Volgens [verzoeker] kunnen [getuige1] , [getuige8] en [getuige9] hierover duidelijkheid verschaffen.
degovernancevan Utrecht Holdings. Volgens [verzoeker] kwam de
governancezoals die op papier stond niet overeen met de
governancezoals die door de werknemers werd uitgevoerd en is het daarom onterecht dat hij aan het geschreven normenkader van Utrecht Holdings wordt gehouden. Als voorbeeld heeft hij genoemd dat hem wordt verweten dat hij geen waarderingsrapporten heeft laten opstellen bij de overdracht van de deelnemingen. [verzoeker] voert aan dat in de praktijk nooit waarderingsrapporten werden opgemaakt wanneer een deelneming werd overgedragen, dus dat hem daarom niet kan worden verweten dat hij dat (ook) niet deed. Het maken van zo’n waarderingsrapport was volgens hem bovendien lastig, omdat het ging om
startupswaarvan de waarde zich niet gemakkelijk laat vaststellen. De Universiteit heeft daartegen aangevoerd dat in het bijzonder van [verzoeker] mocht worden verwacht dat hij waarderingsrapporten liet opstellen, omdat in zijn geval sprake was van een belangenverstrengeling vanwege zijn functie als bestuurder bij Utrecht Holdings en zijn functie binnen de deelneming(en). [verzoeker] heeft daar tegenin gebracht dat ook andere betrokkenen bij Utrecht Holdings twee petten op hadden en de ‘papieren’
governanceniet naleefden (zoals bijvoorbeeld [getuige3] die als voorzitter van de RvC van Utrecht Holdings opdracht gaf aan Deloitte om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren, terwijl hij zelf eveneens een functie vervulde bij Deloitte). [verzoeker] heeft daarnaast aangevoerd dat hem door de Universiteit wordt verweten dat hij geen toestemming heeft gevraagd aan de RvC van Utrecht Holdings voor de betaalde nevenwerkzaamheden die hij verrichtte voor GendX. Uit de
governancezoals die op papier staat zou volgens de Universiteit blijken hoe dat meedelen c.q. toestemming vragen feitelijk hoorde te gebeuren. [verzoeker] stelt dat wel degelijk met de RvC van Utrecht Holdings is gesproken over zijn voornemen tot het verrichten van betaalde nevenwerkzaamheden. Hij heeft dat concreet onderbouwd aan de hand van een verklaring van de heer [naam1] , die in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 30 juni 2017 met [verzoeker] bestuurder was van Utrecht Holdings. [naam1] verklaart dat er op 11 september 2015 een RvC-vergadering is geweest waarin is gesproken over de voorgenomen betaalde nevenwerkzaamheden van [verzoeker] bij GenDx. Volgens [verzoeker] is [getuige1] op die vergadering aanwezig geweest. Juist doordat er volgens [verzoeker] geen enkel schriftelijk stuk voorhanden is waaruit blijkt dat deze vergadering heeft plaatsgevonden en dat dit onderwerp ter vergadering is besproken, is het relevant om [getuige1] hierover als getuige te horen. Aangezien volgens [verzoeker] ook [getuige8] en [getuige9] op die vergadering aanwezig zijn geweest is het eveneens nuttig om hen hierover te horen.
governancevan Utrecht Holdings, in het kader waarvan [verzoeker] zich onder andere op het standpunt stelt dat het toegepast beleid afwijkt van hoe het op papier staat, zodat hem in dat kader van zijn handelen geen verwijt kan worden gemaakt.
governancekunnen verklaren. Daarom zal het hof het verzoek toewijzen ten aanzien van deze getuigen.
5.De beslissing
en van de getuigenin de maanden
januari 2025 tot en met april 2025zal opgeven uiterlijk
één weekna uitspraak van deze beschikking bij de handelsrekestengriffie van dit hof (Postbus 9030, 6800 EM te Arnhem). Daarna zal de datum en het tijdstip van de verhoren door de raadsheer-commissaris worden vastgesteld. In beginsel zal dan geen uitstel meer worden verleend in verband met verhinderingen;