ECLI:NL:GHARL:2024:7241

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
200.342.354
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens onrechtmatig toe-eigenen van bedrijfseigendommen met betrekking tot de ontvankelijkheid van verzoekschrift en vervaltermijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een ontslag op staande voet van [appellant] door Remia C.V. [appellant] was sinds juni 2012 in dienst bij Remia en werd op 17 oktober 2023 op staande voet ontslagen wegens het onrechtmatig toe-eigenen van bedrijfseigendommen. [appellant] betwistte de rechtmatigheid van het ontslag en stelde dat er geen dringende reden was voor het ontslag. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag rechtmatig was en dat [appellant] niet-ontvankelijk was in zijn verzoeken wegens overschrijding van de vervaltermijn. [appellant] ging in hoger beroep, waarbij ook Remia incidenteel hoger beroep instelde. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 september 2024 werden de standpunten van beide partijen toegelicht. Het hof oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat er sprake was van een dringende reden. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kantonrechter en wees de verzoeken van [appellant] af, waaronder de verzoeken om een billijke vergoeding en een transitievergoeding. Het hof oordeelde dat [appellant] zich schuldig had gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen, wat de toekenning van een transitievergoeding in de weg stond. Tevens werd [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.342.354
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 10839744)
beschikking van 25 november 2024
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als verzoeker, en verweerder in het voorwaardelijke tegenverzoek
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. E.N. Mulder,
tegen
Remia C.V.,
die is gevestigd in Den Dolder,
en die ook (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als verweerster, en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek
hierna: Remia,
advocaat: mr. P.P. van Schaik en L.A.W. van Schaik.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 maart 2024, hierna aangeduid als de bestreden beschikking. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- het beroepschrift (met producties);
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel (met producties);
- het verweerschrift in het incidenteel appel.
1.2.
Op 25 september 2024 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. De advocaten hebben daar de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen en de advocaat van Remia heeft ook een PowerPointpresentatie met camerabeelden getoond. De spreekaantekeningen zijn samen met het verslag van de mondelinge behandeling (proces-verbaal) aan het dossier toegevoegd. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald.

2.Kern van het geschil en de beslissingen van de kantonrechter en het hof

2.1.
Remia heeft [appellant] op 17 oktober 2023 op staande voet ontslagen. [appellant] heeft in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst berust. [appellant] betwist dat sprake was van een dringende reden, meent dat hij ten onrechte is ontslagen en maakt aanspraak op een billijke vergoeding, een schadevergoeding wegens onregelmatig ontslag (vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente) en de transitievergoeding. Voor zover sprake is van een regelmatig ontslag meent hij recht te hebben op niet uitbetaald loon (met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente) en de transitievergoeding. Remia voert aan dat [appellant] in haar verzoeken niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens overschrijding van de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4, onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW), dan wel dat deze verzoeken moeten worden afgewezen. Remia verzoekt ook (voorwaardelijk) om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, namelijk als de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door het ontslag op staande voet.
beslissing kantonrechter
2.2.
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat [appellant] de verkeerde partijaanduiding mocht herstellen en dat dat niet heeft geleid tot overschrijding van bedoelde vervaltermijn. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtmatig is gegeven en dat de verzoeken van [appellant] worden afgewezen. De kantonrechter is van oordeel dat het handelen van [appellant] moet worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen. De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
2.3.
[appellant] is het met die beslissingen niet eens en heeft hoger beroep ingesteld. Remia heeft ook hoger beroep ingesteld omdat zij meent dat de kantonrechter ten onrechte heeft beslist dat geen sprake is van overschrijding van de vervaltermijn voor het indienen van het verzoekschrift. Volgens Remia had de kantonrechter [appellant] om die reden niet-ontvankelijk moeten verklaren. De hiervoor in 2.1. bedoelde geschilpunten liggen daarmee nu ter beoordeling aan het hof voor.
beslissing van het hof in het kort
2.4.
Het door Remia ingestelde hoger beroep (incidenteel appel) wordt verworpen omdat Remia door het toestaan van herstel van de naam van de in de procedure betrokken partij, niet is benadeeld of in haar verdediging is geschaad. Het door [appellant] ingestelde hoger beroep (principaal appel) wordt eveneens verworpen omdat het hof met de kantonrechter van oordeel is dat sprake is van een dringende reden en een rechtsgeldig ontslag. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en [appellant] veroordelen in de proceskosten in het door hem ingestelde hoger beroep en Remia in die van het door haar ingestelde hoger beroep.
2.5.
Hierna legt het hof uit hoe het tot dit oordeel is gekomen, dit na een weergave van de vaststaande feiten.

3.De motivering van de beslissing van het hof

de vaststaande feiten
In hoger beroep staan de volgende feiten vast, bij welke vaststelling grotendeels is uitgegaan van de door de kantonrechter vastgestelde feiten.
3.1.
[appellant] was sinds juni 2012 werkzaam bij Remia in de functie van medewerker expeditie, aanvankelijk via een uitzendbureau en vanaf 1 juni 2015 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dit laatstelijk tegen een loon van € 3.085,52 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
3.2.
Van 25 september 2023 tot 8 oktober 2023 was [appellant] arbeidsongeschikt wegens rugklachten.
3.3.
Naar aanleiding van een melding van een werknemer was bij Remia op 10 oktober
2023 het vermoeden ontstaan dat [appellant] op onrechtmatige wijze één of meerdere
eigendommen van Remia had ontvreemd. Op 11 oktober 2023 vond hierover een gesprek
plaats tussen partijen. Remia stelde [appellant] in dat gesprek op non-actief in afwachting van te verrichten nader onderzoek en bevestigde hem dit dezelfde dag schriftelijk. In die bevestigingsbrief is onder meer opgenomen:
“(…)De aanleiding voor de non-actiefstelling is dat er vermoedens zijn ontstaan dat jij op onrechtmatige wijze een of meerdere eigendommen van Remia hebt ontvreemd. Tijdens ons gesprek ontkende jij alle betrokkenheid. Wij stellen een nader onderzoek in naar de ernst, aard en omvang van jouw gedragingen en verwachten dat jij aan dit onderzoek zal meewerken. Wij zullen jou zodra ons onderzoek is afgerond uitnodigen voor wederhoor en eventueel het opleggen van een sanctie. Gelet op de mogelijke ernst van de kwestie is een onmiddellijke beëindiging van het dienstverband niet uitgesloten.(…)”
Tevens is een gespreksverslag opgesteld dat met [appellant] is gedeeld.
3.4.
Op 17 oktober 2023 vond een vervolggesprek tussen dezelfde partijen plaats. In dit
gesprek beëindigde Remia de arbeidsovereenkomst met [appellant] met onmiddellijke ingang. Van dit gesprek is een gespreksverslag gemaakt. In de brief van 18 oktober 2023 bevestigde Remia [appellant] het gegeven ontslag op staande voet en de redenen daarvoor. Hierin staat onder meer het volgende:
"
Naar aanleiding van een melding van een collega over een verdachte situatie op ons terrein
op 8 oktober 2023 en een nadien ontbrekende IBC met 900 liter zonnebloemolie en een pallet met emmers saus hebben wij een onderzoek verricht. (...)
Wij constateerden dat jij - zonder dat jij daartoe een reden had - ten tijde van dit
incident op het terrein van Remia begaf met een vrachtwagen van een Spakenburgse
vishandel. Wij hebben jou over bovenstaand feitencomplex op 11 oktober en 17 oktober 2023
gehoord.
Tijdens het eerste gesprek gaf jij aan dat jij op zondagavond 8 oktober 2023 balken wilde
ophalen voor jouw wasmachine. Jij had hier enige tijd geleden al toestemming voor
gevraagd en gekregen van [naam1] . Jij gaf aan dat er geen balken beschikbaar waren
en dat je toen bent teruggereden.
Jij hebt tijdens dit gesprek ontkend dat jij vaker op zondagavond op het terrein van Remia
bent geweest. Pas nadat wij jou confronteerden met bewijs waaruit bleek dat jij vaker op
zondagavond op het terrein van Remia kwam zonder dat jij moest werken, gaf jij toe dat jij
nog een keer op zondagavond een tankkaart en sleutels hebt opgehaald. Daarnaast gaf jij
aan deze spullen op zondagavond op te halen in plaats van doordeweeks omdat jij ziek was
en geen zin had in gezeur met collega 's.
Wij vroegen jou waarom jij zolang op het terrein bleef, ondanks dat de balken er niet waren.
Jij gaf aan dat jij in die periode koffie hebt gedronken, Op onze opmerking dat het bijzonder
is om alleen koffie te drinken op een tijdstip dat jij überhaupt niet bij Remia hoefde te zijn,
gaf jij aan zin in koffie te hebben gehad.
Jij gaf tijdens dit gesprek ook toe op 8 oktober 2023 een collega te hebben gesproken. Deze
collega zou hebben gevraagd of jij een vrachtbrief had. Desgevraagd ontkende jij met een
pallet met emmers saus te hebben gereden. Ook toen wij aangaven dat er bij de uiteindelijk inslag van onze producten in het warehouse systeem een pallet met emmers saus miste, bleef
jij ontkennen dat jij met een pallet met emmers saus zou hebben gereden.
Na afloop van het gesprek hebben wij jou onmiddellijk op non-actief gesteld zodat wij nader
onderzoek konden verrichten en jouw versie van de gang van zaken konden verifiëren.
Op 17 oktober 2023 hebben wij jou geconfronteerd met onze bevindingen. Tijdens dit tweede
gesprek gaf jij toe op zondag 8 oktober 2023 alleen een pallet met emmers saus te hebben
meegenomen. Pas nadat wij jou confronteerden met bewijs waarop te zien was dat jij met de
IBC reed gaf jij toe dat jij ook de IBC (met 900 liter zonnebloemolie) had meegenomen. Jij
beweerde op de andere zondagen niets te hebben meegenomen. Verder gaf jij aan dat jij wist
dat jij deze spullen niet mocht meenemen en er spijt van had.
Jij gaf ook tijdens dit gesprek aan dat jij de meegenomen saus en zonnebloemolie hebt
uitgedeeld aan familie. De IBC met 900 liter zonnebloemolie heb jij afgetapt en vervolgens
in kleine hoeveelheden verkocht. Daarnaast gaf jij aan dat de lege IBC en emmers saus niet
meer bij jou thuis zouden staan omdat jij deze hebt doorverkocht. Jij hebt voor bovenstaande
handelingen in totaal EUR. 1.100 gekregen. (...)
Wij stellen vast dat je:
i. op 8 oktober 2023 bedrijfseigendommen (een IBC met zonnebloemolie en een pallet met emmers saus) die aan Remia toebehoren op onrechtmatige wijze hebt
toegeëigend althans hebt geprobeerd toe te eigenen:
ii. op meerdere zondagavonden het terrein van Remia hebt betreden zonder dat jij
daartoe gerechtigd was:
iii. in de periode van 8 oktober tot en met 17 oktober 2023 hebt gelogen althans niet
transparant bent geweest over jouw gedragingen op 8 oktober 2023. Daarmee heb
jij ons onderzoek belemmert.
Door jouw handelwijze hebben wij alle vertrouwen in jou als werknemer verloren. (...)
Voornoemde redenen zijnieder voor zichen in onderlinge samenhang een reden voor een
ontslag op staande voet. Dit hebben wij in het gesprek van 17 oktober 2023 aan jou
medegedeeld."
3.5.
Remia stelde in oktober 2023 een eindafrekening op van € 13.912,27 bruto. Op
die eindafrekening is een bedrag van € 7.589,60 netto ingehouden, te weten de gefixeerde schadevergoeding waar Remia vanwege het ontslag op staande voet aanspraak op maakt en een schadevergoeding voor de verdwenen goederen.
3.6.
Op 2 november 2023 heeft Remia aangifte tegen [appellant] gedaan wegens verduistering in dienstbetrekking. Op 22 januari 2024 heeft het Openbaar Ministerie [appellant] laten weten dat zij hem niet verder zullen vervolgen.
motivering van de beslissing
In het door Remia ingestelde hoger beroep - ontvankelijkheid
3.7.
[appellant] heeft bij de kantonrechter een verzoekschrift (gedateerd 12 december 2023) ingediend met daarin Remia BV als verwerende partij. Op 4 januari 2024 heeft de advocaat van [appellant] een nieuwe eerste pagina van het verzoekschrift aan de kantonrechter toegezonden met daarin Remia CV als verwerende partij, met het verzoek de ‘oude’ pagina 1 te vervangen door de nieuwe pagina en de oude te vernietigen. Remia heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat het wijzigen van een pagina moet worden gezien als het indienen van een nieuw verzoekschrift en dat [appellant] in dat geval niet binnen de vervaltermijn van twee maanden (artikel 7:686a lid 4, onder a BW) tegen het op 17 oktober 2023 door Remia gegeven ontslag op staande voet is opgekomen. Als [appellant] zou worden toegestaan het verzoek tegen (de bestaande vennootschap) Remia BV op deze wijze om te zetten in een verzoek tegen Remia CV, is Remia in dat opzicht in haar belang geschaad. [appellant] heeft deze zienswijze weersproken.
3.8.
Het hof oordeelt als volgt. Niet ter discussie staat dat in het bij de kantonrechter aanvankelijk ingediende verzoekschrift Remia BV in plaats van Remia CV als verwerende partij is opgenomen en dat Remia al ruim voordat dat verzoekschrift was ingediend wist dat [appellant] het niet eens was met het ontslag op staande voet. Vast staat ook dat bij het verzoekschrift een uittreksel uit het handelsregister van de juiste vennootschap, Remia CV, was gevoegd. Daarbij komt dat niet is gesteld of gebleken dat het Remia op enig moment onduidelijk is geweest op welke rechtsverhouding het aanvankelijk ingediende verzoekschrift betrekking had. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat bij die stand van zaken [appellant] haar fout mocht herstellen. Daarbij ziet het hof het vervangen van pagina 1 van het verzoekschrift door een nieuwe pagina met daarin een andere rechtspersoon als verwerende partij in de gegeven omstandigheden niet als een nieuw verzoekschrift, zodat geen sprake is van overschrijding van de vervaltermijn zoals door Remia is betoogd. Remia voert aan dat niet aan alle door de Hoge Raad gestelde eisen [1] voor het mogen rectificeren van een partijaanduiding is voldaan, nu zij wel degelijk in haar belangen wordt geschaad als rectificatie wordt toegestaan. Zij kan zich dan immers niet op het overschrijden van de vervaltermijn beroepen, zodat [appellant] het ontslag op staande voet inhoudelijk kan aanvechten, zoals hij ook heeft gedaan. Het hof gaat aan deze stelling voorbij omdat Remia daarmee een onjuiste invulling geeft aan de eis dat ‘de wederpartij niet door de vergissing en de rectificatie daarvan mag worden benadeeld of in haar verdediging mag zijn geschaad’. Remia is immers door het aanvankelijk opnemen van de verkeerde rechtspersoon niet in haar verweermiddelen beperkt en is daardoor evenmin verweermiddelen verloren, die haar bij een van begin af aan vermelding van de juiste rechtspersoon wel, ter beschikking hadden gestaan. Vast staat dat Remia op geen enkele manier in die mogelijkheid is beperkt of anderszins in haar verdediging is geschaad. Van een benadeling zoals door de Hoge Raad bedoeld, is geen sprake. [appellant] was en is daarom ontvankelijk in zijn verzoeken.
3.9.
Het door Remia ingestelde beroep wordt verworpen. Omdat zij in dit beroep in het ongelijk wordt gesteld, zal zij worden veroordeeld in de kosten daarvan, zoals hierna is verwoord.
In het door [appellant] ingestelde hoger beroep
rechtsgeldigheid ontslag op staande voet
3.10.
Het hof schetst allereerst het toetsingskader. De werkgever heeft de mogelijkheid de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen wegens een dringende reden. Die reden moet onverwijld aan de werkgever worden meegedeeld (artikel 7:677 lid 1 BW). De wet bepaalt dat als dringende reden wordt beschouwd zodanige omstandigheden die als gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevraagd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De wet geeft daarvan ook voorbeelden (artikel 7:678 BW). Uit die opsomming blijkt dat het moet gaan om zeer ernstige omstandigheden die objectief bekeken maken dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevraagd kan worden om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De bewijslast daarvan rust volgens de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op de werkgever. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen.
3.11.
In hoger beroep heeft [appellant] zijn stelling dat het ontslag niet onverwijld is gegeven, niet gehandhaafd, zodat het hof ervan uitgaat dat aan deze eis is voldaan.
3.12.
Remia heeft [appellant] op 17 oktober 2023 op staande voet ontslagen en de redenen daarvoor op die datum mondeling aan hem medegedeeld en op 18 oktober 2023 schriftelijk aan hem bevestigd. Hiervoor in 3.3. is de ontslagbrief geciteerd en daaruit blijkt om welke redenen het gaat. Remia heeft in de brief daarbij vermeld dat deze redenen ieder voor zich en in onderlinge samenhang een reden voor ontslag op staande voet opleveren.
3.13.
Remia heeft in hoger beroep haar standpunt dat het ontslag op staande voet op 17 oktober 2023 rechtsgeldig is gegeven, gehandhaafd. Ter onderbouwing van de dringende reden beroept Remia zich op 1) camerabeelden, 2) de verklaringen van de heer [naam2] (Hoofd Technische Dienst, hierna [naam2] ) en 3) de verklaring van [appellant] tijdens gesprekken op 11 en 17 oktober 2023. Het hof zal de diverse bewijsmiddelen en de daarover door partijen ingenomen standpunten hierna weergeven en beoordelen.
eerste gesprek met [appellant]
3.14.
Op 11 oktober 2023 vindt naar aanleiding van het bezoek van [appellant] aan Remia op de avond van 8 oktober 2023 en de telefonische melding daarover van [naam2] , een gesprek plaats met [appellant] . Bij dit gesprek zijn aanwezig: de heer [naam3] (Hoofd Logistiek), de heer [naam4] (Chef Expeditie) en mevrouw [naam5] (HR Manager).Van dit gesprek is op 12 oktober 2023 een verslag gemaakt. [appellant] heeft verklaard dat hij op de bewuste zondagavond naar Remia is gereden met een van een kennis geleend busje om balken op te halen. Hij had daarvoor toestemming. Hij deed dit voorafgaande aan zijn nachtdienst omdat hij op dat moment het busje kon lenen. Hij is via de zijkant van de expeditie naar binnen gegaan, is met de heftruck naar de snelloopdeur van de sausfabriek gereden en is toen naar de nieuwe loods achter op het terrein gereden. Vervolgens is hij teruggereden en weer vertrokken omdat daar geen balken waren. Hij ontkende met emmers saus te hebben gereden. [appellant] heeft tijdens het gesprek verklaard dat hij niet wilde dat de schorsing per e-mail zou worden bevestigd omdat zijn vrouw dit dan zou lezen. Om die reden is afgesproken dat het verslag van het gesprek per Whatsapp wordt verstuurd en niet per post of per e-mail.
3.15.
Remia heeft uiteengezet dat zij vervolgens de camerabeelden nader heeft bestudeerd nadat zij vaststelde dat het verhaal van [appellant] onder meer tegenstrijdigheden bevatte. Zij heeft voorts uiteengezet dat haar toen bleek dat zij ook kon beschikken over camerabeelden van binnen in de fabriek. Omdat het verhaal van [appellant] in haar optiek niet aansloot bij
diecamerabeelden heeft zij [naam2] om meer informatie gevraagd. Hij heeft zijn verklaring op papier gezet en naar aanleiding van dit alles is [appellant] uitgenodigd voor een tweede gesprek op 17 oktober 2023.
3.16.
Hierna wordt weergegeven hoe de verklaring van [naam2] luidt, wat in het verslag van het tweede gesprek met [appellant] is opgenomen maar allereerst wat naar het oordeel van het hof uit de camerabeelden kan worden opgemaakt,
camerabeelden
3.17.
Op de camerabeelden van het terrein en een deel van de productiehal is kort samengevat en als niet betwist het volgende te zien:
- [appellant] rijdt op 8 oktober 2023 omstreeks 19.29 uur, met een vrachtauto met de bedrukking ’Spakenburgse Vishandel’ op het terrein van Remia, parkeert de vrachtauto aan de linkerzijde van de expeditiehal, stapt uit en gaat het gebouw binnen via de chauffeursdeur voor palletbaan 1.
- [appellant] rijdt met een reachtruck vanuit de expeditiehal naar de productiehal met een volle bulkcontainer (IBC) zonnebloemolie en rijdt even later met de reachtruck dezelfde weg terug, zonder de zonnebloemolie.
- Vervolgens verlaat [appellant] de expeditiehal, stapt in de vrachtauto en rijdt naar een loods achter op het terrein waar hij ongeveer tien minuten blijft, om daarna terug te rijden.
- [appellant] loopt in de productiehal naar de expeditiehal en rijdt vervolgens vanuit de expeditiehal met de reachtruck met daarop emmers mayonaise naar de productiehal. Kort daarna rijdt [appellant] met de reachtruck vanuit de productiehal terug naar de expeditiehal zonder de emmers mayonaise.
- [appellant] rijdt met de vrachtauto naar de toegangspoort en verlaat om 20.10 uur het terrein.
verklaring [naam2]
3.18.
Op de bewuste avond van 8 oktober 2023 was [naam2] aan het werk bij Remia, trof eerst de vrachtauto en later [appellant] op het terrein aan. Hij heeft daarover op 13 oktober 2023 de volgende schriftelijke verklaring afgelegd.
Zondag waren we aan het werk voor het Dynamo project.
19:53: Zag ik een kleine vrachtwagen rijden met de bedrukking "spakenburgse vishandel..." (...kan ik mij niet precies herinneren weet vrij zeker dat hier een familienaam stond)
19:55: Ik heb geprobeerd de chauffeur te vinden. Deze kon ik niet vinden. (…)
19:56: (…) Tegelijkertijd heb ik met [naam4] gebeld of er mensen aan het werk waren op dit tijdstip. Dit was niet het geval. [naam4] vertelde mij dat voor het meenemen van goederen altijd een vrachtbrief vereist is.
19:58: Op de terugweg zag ik dat er een pallet met blauwe emmers mayonaise van de band
werd afgepakt door een donker getinte man met bril op. Normaal postuur en ongeveer 1,75 -
1,80 lang. De man had een donkere jas/bodywarmer aan. De lichten in de hal stonden aan en een donker getinte man met bril op reed op een gele reachtruck. Normaal postuur en ongeveer 1,75 - 1,80 lang. De man had een donkere jas/bodywarmer aan. Later bleek dit dezelfde man te zijn die ik aansprak.
19:59: Toen ik de hoek van het gebouw om liep en terugliep richting vrachtwagen zag ik
beweging achter de vrachtwagen. Op 100 tot 50 meter afstand hoorde ik een lading in de
vrachtwagen schuiven. De laatste meters naar de kleine vrachtauto hoorde ik de deuren sluiten van de vrachtwagen. De chauffeur liep om de hoek en deze heb ik aangesproken. Dit was dezelfde man als ik op de reachtruck had gezien. Ik heb hem gevraagd om een vrachtbrief deze had hij niet. Vervolgens vertelde de chauffeur mij dat hij bij Remia werkt en aan het lossen was. Hij liet mijn zijn badge en sleutels zien en ik zag dat hij een Remia bodywarmer aan had. Dit heeft mij doen besluiten de man te laten gaan.
Pas later bedacht ik mij dat dit niet klopte aangezien ik hem de pallet van de baan heb zien
pakken en niet erop zien zetten. Dit heb ik gemeld bij [naam4] en [naam6] .
(…).
3.19.
Op 26 augustus 2024 heeft hij een aanvullende verklaring afgelegd, die luidt als volgt.
1) Ik zie vanuit de margarinefabriek het busje rijden met bedrukking“Spakenburgse
Vishandel” en vindt het vreemd dat er een busje van een Vishandel rijdt. Zie bijlage 1
voor het aangegeven punt waar ik het busje zie.
2) Ik loopt naar buiten naar de snelloopdeur van de saus. Zie bijlage 2 punt 2.
3) Bij de snelloopdeur staat het busje geparkeerd met de achterkant ter hoogte van het
einde van de snelloopdeur (zie tekening bijlage 2).
4) Bij de snelloopdeur is het donker en ik kan geen chauffeur vinden. Ik vertrouw het
niet dus loop ik naar de portiersloge om de slagbomen te sluiten, (zie punt 3 bijlage 2).
5) Ter hoogte 'van punt 4 bijlage 2 ziet ik dat er iemand met de reachtruck een pallet met
emmers gereed product van de kettingbaan afpakt. Dit kon ik goed zien doordat het
binnen verlicht was.
6) Ik loop naar de portiersloge om de slagbomen te sluiten. Zie punt 5 bijlage 2.
7) Ik loop terug en zie beweging ter hoogte van de snelloopdeur. Zie punt 6 bijlage 2.
8) Ter hoogte van punt 7 bijlage 2 zie ik de reachtruck uit de snelloopdeur rijden en
hoort hij geschuif in het busje. Doordat het donker is kan ik niet precies zien wat er
gebeurt.
9) Ter hoogte van punt 8 bijlage 2 komt de chauffeur om de hoek lopen. Dit was
dezelfde man als ik op de reachtruck had gezien. Ik spreek de chauffeur aan. Ik heb hem
gevraagd om een vrachtbrief deze had hij niet. Vervolgens vertelde de chauffeur mij dat
hij bij Remia werkt en aan het lossen was. Hij liet mijn zijn badge en sleutels zien en ik
zag dat hij een Remia bodywarmer aan had. Dit heeft mij doen besluiten de man te laten
gaan.
Pas later bedacht ik mij dat dit niet klopte aangezien ik hem de pallet van de baan heb
zien pakken en niet erop zien zetten. Dit heb ik gemeld bij [naam4] en [naam6]
.
bekentenis ten overstaan van drie collega’s
3.20.
In het verslag van het gesprek op 17 oktober 2023 is te lezen dat [appellant] eerst heeft ontkend maar, nadat hem dit nogmaals is gevraagd, tenslotte heeft erkend dat hij een pallet met blauwe emmers met mayonaise heeft meegenomen en ook heeft verklaard wat hij daarmee heeft gedaan. Desgevraagd heeft hij vervolgens gezegd dat dat het enige was wat hij had meegenomen. Uiteindelijk, geconfronteerd met de camerabeelden, heeft hij erkend ook een IBC met zonnebloemolie te hebben meegenomen in de bestelauto, en wat hij daarmee heeft gedaan. [appellant] heeft in het gesprek ook herhaaldelijk zijn spijt betuigd van hetgeen hij heeft gedaan.
verdwenen goederen
3.21.
Remia heeft gewezen op het feit dat uit onderzoek bleek dat kort na 8 oktober 2023 een IBC met 900 liter zonnebloemolie ter waarde van € 1.727,76 en een pallet met emmers saus ter waarde van € 1.552,- ontbraken. Ook bleek uit de tijdsregistratie dat [appellant] vaker op zondagavond, voorafgaand aan zijn nachtdienst tussen 19.00 en 21.00 uur op het terrein van Remia was geweest zonder dat hij daar iets te zoeken had of toestemming had gevraagd. Omdat camerabeelden maar veertien dagen worden bewaard, zijn van deze bezoeken geen beelden beschikbaar, aldus Remia. [appellant] heeft deze feitelijke vaststellingen betwist.
dringende reden voor ontslag op staande voet
3.22.
[appellant] heeft bij monde van zijn advocaat geprotesteerd tegen het ontslag op staande voet en heeft betwist dat sprake is van een dringende reden. Hij heeft in dat verband onder meer aangevoerd dat uit de camerabeelden niet kan worden opgemaakt dat hij de IBC met zonnebloemolie en een pallet met emmers saus heeft weggenomen omdat uit niets blijkt dat hij deze goederen in zijn bus heeft geladen of dat die goederen in zijn bus zijn aangetroffen. Hij heeft kort samengevat het volgende verklaard. Hij kwam naar het bedrijf om balken voor thuis op te halen. Deze balken zijn restproducten en komen uit tomatenpuree-containers, die achter op het terrein in de loods bij de margarinefabriek worden gelost, waarna de balken worden opgeslagen voor medewerkers. Toen hij in het gebouw was om de sleutels te halen van die loods, heeft hij wat werkzaamheden verricht om te kijken of hij kon werken met zijn rugklachten. Hij zou die avond om 23.00 uur in de nachtdienst starten, nadat hij enige tijd arbeidsongeschikt was geweest. Hij zag op weg naar de personeelsruimte waar de sleutels hangen een IBC met zonnebloemolie en een pallet met saus bij de retourenhoek staan. Hij heeft eerst de IBC naar buiten gereden en geplaatst onder de overkapping naast de roldeur van de uit- en ingang voor heftruckverkeer. Vervolgens is hij naar achteren op het terrein gereden met de vrachtauto maar heeft in de loods geen balken aangetroffen. Hij is vervolgens dezelfde weg teruggereden en heeft de vrachtauto toen tussen de chauffeursdeur en de roldeur geplaatst nadat hij had bedacht dat er balken zouden kunnen liggen in de loods tegenover de roldeur. Als hij daar ook geen balken vindt, gaat hij via de roldeur naar binnen en brengt de sleutel terug naar de personeelsruimte. Dan zet hij de pallet met emmers saus met de reachtruck via de roldeur ook buiten, naast de overkapping en rijdt met de reachtruck terug. Tot slot gaat hij via de chauffeursdeur naar buiten en loopt naar de vrachtauto en vertrekt. Hij heeft niet geparkeerd bij de roldeur en heeft geen eigendommen van Remia ingeladen en meegenomen, aldus [appellant] .
3.23.
Het hof is van oordeel dat de beschrijving van [appellant] van zijn handelingen op zondagavond 8 oktober 2023 op zichzelf is te rijmen met de camerabeelden, maar niet met de getuigenverklaringen van [naam2] . In zijn eerste schriftelijke verklaring (r.o. 3.18) heeft hij immers verklaard dat hij iemand een pallet met blauwe emmers mayonaise van de band heeft zien halen, even later beweging achter de vrachtwagen heeft gezien en vervolgens een lading in de vrachtwagen heeft horen schuiven. Ook heeft hij deuren van de vrachtwagen horen sluiten en heeft hij de chauffeur aangesproken die vertelde dat hij bij Remia werkte en aan het lossen was. Niet in geschil is dat [appellant] deze chauffeur was. In zijn tweede verklaring (r.o. 3.19) heeft [naam2] verklaard dat hij het busje heeft zien staan met de achterkant ter hoogte van het einde van de snelloopdeur, dat hij iemand met de reachtruck een pallet met emmers gereed product van de kettingbaan heeft zien afpakken, dat hij de reachtruck uit de snelloopdeur heeft zien rijden en geschuif in het busje heeft gehoord.
3.24.
[appellant] heeft aangevoerd dat aan de verklaringen van [naam2] geen waarde moet worden toegekend omdat deze onmogelijk waar kunnen zijn. De tijdstippen die hij noemt passen niet bij zijn verhaal en in zijn verklaring ontbreekt essentiële informatie, bijvoorbeeld waar het busje was geparkeerd en waar [appellant] stond toen hij hem aansprak en hoe de goederen in het busje zouden zijn geplaatst. Het hof is van oordeel dat, zoals Remia heeft aangevoerd, de door [naam2] genoemde tijdstippen en chronologie niet te letterlijk moeten worden genomen, maar slechts als indicatie moeten worden aangemerkt en dat de verklaring wel voldoende concrete informatie bevat. Het gaat om de essentie van zijn verklaring namelijk dat hij [appellant] op de bewuste avond met een busje op het terrein heeft zien rijden, het busje geparkeerd heeft zien staan bij de uit- en ingang van heftruckverkeer, [appellant] in de expeditiehal heeft gezien met een pallet met emmers saus, beweging heeft gezien en geschuif heeft gehoord bij het busje en [appellant] heeft aangesproken die verklaarde dat hij aan het lossen was, maar geen vrachtbrief had. Deze door [naam2] gegeven lezing van de gebeurtenissen past eveneens bij de camerabeelden maar niet bij de door [appellant] beschreven gang van zaken.
3.25.
Remia heeft daarnaast ter onderbouwing van de dringende reden gewezen op de omstandigheid dat [appellant] tijdens het tweede gesprek op 17 oktober 2023 (r.o. 3.20) heeft erkend dat hij goederen van Remia heeft meegenomen. [appellant] heeft ontkend dat hij dat tijdens dat gesprek of op een ander moment heeft verklaard en wijst erop dat de bij de gesprekken aanwezige medewerkers partijgetuigen zijn aan wiens verklaringen slechts beperkte bewijskracht toekomt. Het hof volgt [appellant] daarin niet. Volgens vaste rechtspraak worden de namens Remia bij de gesprekken op 11 en 17 oktober 2023 aanwezige personen niet als partijgetuigen aangemerkt. Geen van de betrokkenen is immers statutair bestuurder of is volgens de wet of statuten bevoegd Remia in rechte te vertegenwoordigen. Aan hun verklaring komt daarom vrije bewijskracht toe. Het hof stelt vast dat deze drie getuigen hebben verklaard dat [appellant] ten overstaan van hen heeft erkend eigendommen van Remia te hebben meegenomen. Van belang is dat dit plaatsvond tijdens een vervolggesprek dat in de op non-actiefstellingsbrief was aangekondigd, waarbij het onderwerp van het gesprek eveneens was aangekondigd, te weten vermoedens van onrechtmatige ontvreemding van eigendommen en de resultaten van het onderzoek daarnaar (r.o. 3.3). Mevrouw [naam5] en de heer [naam3] waren bij de mondelinge behandeling bij de kantonrechter en het hof aanwezig en hebben ten overstaan van de rechters verklaard dat het gesprek op 17 oktober 2023 is verlopen zoals in het gespreksverslag is opgenomen.
3.26.
Voor zover [appellant] heeft bedoeld te stellen dat zijn bekentenis als herroepen moet worden beschouwd, leidt dit niet tot een ander oordeel en heeft het volgende te gelden. De rechter is vrij in de waardering van de overgelegde bewijsmiddelen en het staat hem vrij het bewijs geleverd te achten wanneer een werknemer eerst bekent en later zijn bekennende verklaring weer intrekt.
slotsom dringende reden
3.27.
Bij de hiervoor weergegeven stand van zaken acht het hof mede gelet op de camerabeelden, de verklaringen van [naam2] , de verklaringen van de drie getuigen over de bekentenis van [appellant] , het bewijs van de eerste ontslaggrond, te weten het wegnemen van de IBC met zonnebloemolie en de pallet met emmers saus, geleverd. Omdat deze grond op zichzelf beschouwd kan gelden als een dringende reden voor ontslag op staande voet, behoeven de andere redenen geen bespreking meer.
3.28.
Hiervoor is in 3.10 beschreven op welke wijze moet worden beoordeeld of sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet en dat alle omstandigheden moeten worden meegewogen. [appellant] heeft nog gewezen op het feit dat hij al lang in dienst is (12 jaar), dat hij altijd goed heeft gefunctioneerd, dat hij heel veel heeft overgewerkt en altijd voor Remia heeft klaargestaan. Het hof is alles afwegend van oordeel dat, nu het wegnemen van de goederen is komen vast te staan, van Remia niet gevergd kon worden het dienstverband met [appellant] te laten voortduren. Het gegeven ontslag is kortom rechtsgeldig gegeven.
consequenties voor de verzoeken van [appellant]
3.29.
[appellant] heeft verzocht hem een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging toe te kennen. Het hof zal deze verzoeken afwijzen. Dit omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van Remia, zodat een billijke vergoeding niet aan de orde is. De andere vergoeding is niet toewijsbaar omdat geen sprake is van een onregelmatig ontslag. Hiervoor heeft het hof immers geoordeeld dat sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en daarmee is de opzegging niet in strijd met de daarvoor geldende regels van artikel 7:672 BW. Ook de verzochte transitievergoeding zal worden afgewezen. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat er, nu voldoende is komen vast te staan dat [appellant] zich heeft schuldig gemaakt aan het wegnemen van eigendommen van Remia, sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Dit staat de toekenning van een transitievergoeding in de weg [2] .
3.30.
[appellant] heeft daarnaast verzocht te bepalen dat Remia aan hem het brutoloon van € 13.912,27 moet voldoen, dit conform de loonstrook van oktober 2023 waarin de eindafrekening is opgenomen. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft [appellant] om te beginnen aangevoerd dat Remia niet gerechtigd was een bedrag van € 3.279,76 netto op het loon over oktober 2023 in mindering te brengen omdat hij de goederen niet heeft weggenomen en voor zover daarvan al wordt uitgegaan de door hem buiten op het terrein geplaatste goederen in elk geval niet een dergelijke waarde vertegenwoordigen. Dit enerzijds omdat het geen product betreft dat geschikt is voor consumptie (zonnebloemolie) en anderzijds omdat het een afgekeurd product betrof (mayonaise).
3.31.
Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat voldoende is komen vast te staan dat [appellant] de IBC met zonnebloemolie en de pallet met emmers saus heeft weggenomen. Omdat naar het oordeel van het hof eveneens blijkt dat [appellant] dat opzettelijk heeft gedaan, moet hij de daardoor ontstane schade van Remia vergoeden (artikel 7:661 BW). Remia was gerechtigd om in verband hiermee een bedrag op de eindafrekening van [appellant] in te houden. Dat het om een pallet met afgekeurde emmers mayonaise ging is voldoende door Remia weersproken en is niet komen vast te staan. Dat de zonnebloemolie niet voor consumptie geschikt was en geen eindproduct was, maakt niet dat Remia daardoor geen schade heeft geleden en geen vergoeding zou mogen krijgen. Dat Remia bij het berekening van haar schade rekening heeft gehouden met het feit dat het niet om een eindproduct, maar om een ingrediënt gaat, blijkt uit de door Remia in het geding gebrachte e-mail, overgelegd als productie 31 bij het verweerschrift in hoger beroep. Zij gaat daarbij uit van de inkoopwaarde van deze biologische grondstof en niet van een verkoopprijs, zoals zij bij het onderbouwen van de waarde van de pallet mayonaise wel doet.
3.32.
Omdat [appellant] Remia een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, is [appellant] ook een vergoeding voor onregelmatige opzegging verschuldigd. Remia heeft deze schadevergoeding vastgesteld op € 4.309,84 netto en [appellant] heeft de hoogte van dit bedrag niet betwist.
slotsom overige verzoeken
3.33.
De verzoeken van [appellant] tot toekenning van een billijke vergoeding, vergoeding voor onregelmatig ontslag en een transitievergoeding worden afgewezen. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de verrekening die heeft plaatsgevonden geoorloofd was, zodat Remia ter zake van de eindafrekening niets meer aan [appellant] verschuldigd is.
proceskosten
3.34.
Omdat [appellant] in het door hem ingestelde hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof hem veroordelen tot betaling van de proceskosten in dat deel van het hoger beroep. Onder deze veroordeling vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van die uitspraak. [3]
3.35.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als één van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (dit wordt aangeduid met: uitvoerbaarheid bij voorraad).
slotsom
3.36.
De bezwaren van partijen tegen de bestreden beschikking worden verworpen en het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het door hem ingestelde hoger beroep en van Remia in de kosten van het door haar ingestelde hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
4.1.
bekrachtigt de beschikking van kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 maart 2024;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van in hoger beroep:
in het principaal appel:
€ 798,- voor griffierecht
€ 2.428,- voor salaris advocaat (2 punten x € 1.214,- (tarief II) volgens de geldende standaard (zogenaamd liquidatietarief);
4.3.
veroordeelt Remia tot betaling van de volgende proceskosten van het hoger beroep incidenteel appel:
€ 607,- voor salaris advocaat (1 punt x ½ x € 1.214,- (tarief II) volgens de geldende standaard (zogenaamd liquidatietarief);
4.4.
verklaart de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat partijen meer of anders hebben verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P.C.J. van Bavel, G.A. Diebels en R.J.A. Dil en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 november 2024.

Voetnoten

1.HR 14 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4765
2.Artikel 7:673 lid 7, onder c, BW
3.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.