In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellante] c.s. en [geïntimeerden] . over het recht van overpad dat is gevestigd op het perceel van [appellante] c.s. [geïntimeerden] . hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin werd geoordeeld dat zij recht hebben op de erfdienstbaarheid en dat [appellante] c.s. hen belemmeren in het gebruik daarvan. De rechtbank had [appellante] c.s. veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 10.205,18 en had vastgesteld dat zij een dwangsom van € 10.000,- hadden verbeurd. In hoger beroep vorderen [appellante] c.s. dat wordt vastgesteld dat zij geen dwangsommen hebben verbeurd en dat de schadevergoeding moet worden afgewezen. [geïntimeerden] . hebben hun eis vermeerderd en willen dat wordt vastgesteld dat [appellante] c.s. in oktober 2021 en op 4 oktober 2023 dwangsommen hebben verbeurd. Het hof oordeelt dat [appellante] c.s. naast de eerder verbeurde dwangsom van € 10.000,- nog eens € 40.000,- aan dwangsommen hebben verbeurd. Het hof bekrachtigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van enkele beslissingen die zijn vernietigd. Tevens worden [appellante] c.s. veroordeeld in de proceskosten van zowel de rechtbank als het hof.