In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, een vierkamerappartement, voor de jaren 2020 en 2021, waarbij de heffingsambtenaar de WOZ-waarden heeft vastgesteld op respectievelijk € 410.000 en € 437.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarderingen en de daaropvolgende aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB), maar de rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat de heffingsambtenaar voor het mandelig aandeel in de onroerende zaak afzonderlijke WOZ-beschikkingen en aanslagen had moeten vaststellen. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar dit niet heeft gedaan, omdat het mandelig aandeel als een kenmerk van het appartement wordt beschouwd. Het Hof verwijst naar eerdere uitspraken waarin is bepaald dat het appartement samen met het mandelige aandeel als één onroerende zaak kwalificeert volgens de Wet WOZ.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet is benadeeld door het ontbreken van een zaaknummer in de uitnodiging voor de zitting van de rechtbank en dat de hoogte van de WOZ-waarden niet in geschil is. De overige grieven van belanghebbende, waaronder de eis tot terugbetaling van het mandelige aandeel en de onderhoudskosten, zijn niet ontvankelijk verklaard, aangezien de belastingrechter hier niet bevoegd voor is. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.