In deze zaak procederen de eigenaren van een boerderij en een waterbron in het aardbevingsgebied tegen de Staat der Nederlanden over schadevergoeding. De rechtbank had eerder hun vorderingen afgewezen en hen veroordeeld tot ontruiming van de boerderij voor sloop. De eigenaren hebben hoger beroep ingesteld en vragen het hof om een voorlopige uitspraak over drie geschilpunten. Ten eerste vorderen zij een voorschot van € 50.000 voor kosten die zij hebben gemaakt om de sloop tegen te houden, maar het hof wijst deze vordering af omdat er geen onderbouwing is voor de aanspraak op vergoeding. Ten tweede vragen zij een voorschot van € 500.000 voor schade door het niet commercieel kunnen benutten van de waterbron, maar ook deze vordering wordt afgewezen, verwijzend naar eerdere uitspraken. Ten derde vorderen zij € 50.000 voor immateriële schade, maar ook deze vordering wordt afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Het hof concludeert dat geen van de gevorderde voorschotten toewijsbaar is en wijst de incidentele vordering af. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere procedure.