ECLI:NL:GHARL:2023:3921

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
200.324.765/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een boerderij in het aardbevingsgebied van Groningen en de beoordeling van spoedeisend belang

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding over de ontruiming van een boerderij in het aardbevingsgebied van Groningen. De Staat der Nederlanden had de ontruiming gevorderd, omdat de eigenaar zich in een vaststellingsovereenkomst had verplicht tot ontruiming met het oog op sloop. De eigenaar, die zich gedwongen voelde om de overeenkomst te ondertekenen, verzet zich tegen de ontruiming en stelt dat de boerderij niet acuut onveilig is. Het hof heeft vastgesteld dat het spoedeisend belang bij de ontruiming ontbreekt, omdat de sloopvergunning nog niet is afgegeven en er een procedure loopt voor schadevergoeding door de NAM. Het hof oordeelt dat de ontruiming op dit moment niet kan worden toegewezen, maar dat dit in de toekomst kan veranderen afhankelijk van de omstandigheden, zoals de afgifte van een sloopvergunning of een verslechtering van de veiligheidssituatie. De uitspraak vernietigt het eerdere vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van de Staat af, waarbij de Staat wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.324.765/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 220104)
arrest in kort geding van 9 mei 2023
in de zaak van

1.[appellant] ,

die woont in [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant],
2. [appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
hierna:
[appellante],
die hoger beroep hebben ingesteld,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. L.H. Haarsma, die kantoor houdt in Paterswolde,
tegen
De Staat der Nederlanden
(Ministerie van Economische Zaken en Klimaat),
die zetelt in Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
de Staat,
advocaat: mr. M. Kremer, die kantoor houdt in Groningen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op
17 maart 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 24 maart 2023 met daarin de grieven;
  • de schriftelijke conclusie van eis van 28 maart 2023;
  • de memorie van antwoord van 11 april 2023;
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 26 april 2023 is gehouden. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling hebben [appellanten] nog stukken in het geding gebracht. Beide partijen hebben pleitaantekeningen overgelegd.
1.2
Hierna hebben partijen arrest verzocht en heeft het hof daarvoor een datum bepaald, nader vastgesteld op heden.

2.De kern van de zaak

2.1.
De Staat heeft in kort geding de ontruiming van de boerderij van [appellanten] gevorderd, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Deze boerderij ligt in het aardbevingsgebied van de provincie Groningen en vertoont gebreken. De Staat wil dat [appellanten] de afspraken uit een in 2021 gesloten vaststellingsovereenkomst nakomen, waarbij zij zich tot medewerking aan sloop van de boerderij hebben verplicht.
2.2
[appellanten] verzetten zich tegen deze sloop en stellen dat zij de vaststellingsovereenkomst ‘met de rug tegen de muur’ getekend hebben.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van de Staat grotendeels toegewezen en [appellanten] veroordeeld om de boerderij te ontruimen vóór 1 mei 2023. De dwangsom is afgewezen omdat de deurwaarder de ontruiming kan bewerkstelligen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de ontruiming alsnog wordt afgewezen.
Het hof oordeelt dat op dit moment het spoedeisend belang bij de door de Staat verlangde ontruiming ontbreekt. Het hof zal die beslissing hierna toelichten, nadat eerst de relevante feiten worden geschetst.

3.De feiten

3.1
De voorzieningenrechter heeft een uitgebreid chronologisch overzicht opgenomen van de geschiedenis van het geschil tussen partijen. Die feitenvaststelling is, behalve op een tweetal ondergeschikte punten, niet door partijen bestreden. Het hof zal, met inachtneming van die vaststelling, hierna de feiten weergeven die het hof relevant acht voor zijn oordeel. Daarbij zal het hof ook enige gebeurtenissen noemen die in de loop van de hoger beroepsprocedure zijn gebleken.
3.2
[appellante] is vanaf 23 december 2002 eigenares van de woning [adres1] in [woonplaats1] (verder: de woning). Zij woont daar. Op het kadastrale perceel waarop deze woning staat, hebben [appellanten] in 2004 een waterput geslagen en natuurlijk mineraalwater aangeboord. Voor dit mineraalwater hebben zij bij besluit van 1 juli 2009 erkenning gekregen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
3.3
[appellanten] hebben, vanwege die minerale bron, in 2010 de naast-/achtergelegen boerderij aan de [adres2] in [woonplaats1] aangekocht (verder: de boerderij). Zij wilden in deze boerderij een bottelarij vestigen om mineraalwater, onder de naam ‘ [naam1] ’ op de markt te brengen, onder meer in China. Daartoe hebben zij een besloten vennootschap opgericht, met een holdingstructuur. Op de woning was in 2006 een hypotheekrecht gevestigd ten behoeve van de Rabobank voor € 607.500,-. Op de woning en op de boerderij is in 2010 een (tweede) hypotheek gevestigd ten behoeve van de ING Bank voor € 907.875,-.
3.4
De boerderij is van het Oldambtster type, met een dubbele schuur achter het woongedeelte. De linker schuur (gezien vanaf het woongedeelte) dateert uit het midden van de negentiende eeuw. De rest van de boerderij uit 1928. Bij de boerderij, die is aangemerkt als karakteristiek bouwwerk en deel uitmaakt van een beschermd dorpsgezicht, behoort ook nog een oude, losstaande, schuur.
3.5
[appellanten] hebben in 2016 een vergunning gekregen voor de verbouw – waaronder begrepen de sloop van de linker schuur – van de boerderij tot bottelarij.
3.6
[woonplaats1] ligt in het gebied waarin zich regelmatig aardbevingen voordoen als gevolg van de gaswinning.
3.7
Woning en boerderij vertonen schade, waarvan [appellanten] stellen dat deze het gevolg is van aardbevingen. [appellanten] hebben verschillende procedures gevoerd tot verhaal van deze schade, zowel tegen de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) als tegen (organen van) de Staat. In de procedures tegen de NAM vorderden zij (samen met de aan hen gelieerde vennootschappen) herstelkosten van de boerderij tot een bedrag van ongeveer anderhalf miljoen euro en vergoeding van gederfde winst voor de bottelarij van ruim 36 miljoen euro. Deze vorderingen zijn door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, afgewezen bij vonnis van 8 september 2021. Tegen dat vonnis – waarbij wel een bedrag van € 25.000,- is toegewezen voor waardevermindering van de woning – is door hen hoger beroep ingesteld (met incidenteel hoger beroep van de NAM). De mondelinge behandeling in die procedure is door het hof gepland op 15 september 2023.
3.8
De Staat (Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, verder EZK) heeft op 24 maart 2020 € 19.030,68 aan vergoeding voor schade aan de woning toegekend. [appellanten] hebben dit besluit aangevochten, maar zijn op 21 december 2022 door de sector bestuursrechtspraak van de rechtbank Noord-Nederland in het ongelijk gesteld.
3.9
De Nationaal Coördinator Groningen (verder: NCG) draagt zorg voor het bouwkundig versterken van onroerende zaken in het aardbevingsgebied. De NCG heeft op
29 december 2020 het versterkingsbudget voor de boerderij vastgesteld op € 736.000,-. [appellanten] hebben ook dit besluit aangevochten, maar hebben in bezwaar ongelijk gekregen. Op hun beroep bij de bestuursrechter is nog niet beslist.
3.1
[appellanten] hebben een betalingsachterstand laten ontstaan bij de Rabobank en de ING, wat ertoe heeft geleid dat de banken dreigden met executoriale verkoop van woning en boerderij per 1 december 2021 respectievelijk 1 januari 2022.
3.11
[appellanten] hebben zich, via de burgemeester van de gemeente Eemsdelta, gewend tot het Interventieteam Vastgelopen Situaties Groningen (verder: het interventieteam), ingesteld door de Minister van EZK met een budget van 50 miljoen, waarin ook de NCG is vertegenwoordigd. Vanaf 1 juli 2021 hebben besprekingen plaatsgevonden tussen het interventieteam en [appellanten] Daarbij is een voorschot van € 50.000,- ter beschikking gesteld om een faillissement van [appellanten] af te wenden.
3.12
De NCG heeft op 11 oktober 2021 een versterkingsadvies voor de woning uitgebracht waarbij de kosten voor versterking zijn geraamd op € 226.120,-.
3.13
In de onderhandelingen is voorgesteld dat het versterkingsbudget voor de boerderij wordt benut om de hypotheek van de ING af te lossen en de hypotheek van de Rabobank af te lossen met een lening van € 500.000,- door de Staat, tegen het verlenen van een hypotheek op de woning voor dat bedrag. De boerderij zou dan afgebroken moeten worden, omdat geen budget meer beschikbaar was voor versterking van de boerderij. [appellanten] hadden moeite met de afbraak van de boerderij. Zij hebben de Staat op 22 november 2022 voorgesteld om hun een extra lening te verstrekken van € 150.000,-, gedekt door verhoging van de hypotheek op de woning, om de renteachterstand bij ING af te lossen en de juridische strijd over de schade en versterking van de boerderij voort te zetten. Dit voorstel is door het interventieteam van de hand gewezen.
3.14
Op 26 november 2021 heeft de Staat een definitief voorstel gedaan, dat heeft geleid tot de ondertekening van een vaststellingsovereenkomst door de Staat en [appellanten] op 22 en 28 december 2021. [appellanten] hebben voorafgaand advies ingewonnen bij hun toenmalige advocaat, mr. Spithoff.
3.15
Deze vaststellingsovereenkomst voorzag in:
  • intrekking van procedures en aanvragen bij de Staat (Instituut voor Mijnbouwschade Groningen, verder IMG) voor schade aan de boerderij;
  • betaling van een vrij te besteden bedrag van € 150.000,- op humanitaire gronden aan [appellanten] ;
  • verstrekking van een lening van € 500.000,- bedoeld voor aflossing van de hypotheek van de Rabobank, onder vestiging van een hypotheek op de woning ten behoeve van de Staat. De waterbron blijft buiten de hypotheek;
  • gebruik van het versterkingsbudget voor aflossing van de hypotheek van de ING;
  • sloop van de boerderij, na akkoord van de gemeente Eemsdelta. De kosten van de sloop worden voldaan uit het versterkingsbudget waarmee de rechten op versterking van de boerderij vervallen. De boerderij wordt uiterlijk op 1 mei 2022 aan de NCG opgeleverd. [appellant] mag er tot die tijd blijven wonen. De ondergrond van de boerderij blijft eigendom van [appellanten]
In de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat partijen voldoende in de gelegenheid zijn geweest om voorafgaand juridische bijstand in te roepen, dat de overeenkomst bedoeld was als eindoplossing voor de boerderij en dat daarmee de rechten van de eigenaars op versterking en verdere schadevergoeding van de staat vervielen. Voor de woning was de overeenkomst ook bedoeld als eindoplossing, met een uitzondering voor nieuwe schade, waardedaling en immateriële schade. Ook was bepaald dat de overeenkomst niet raakte aan de procedure tegen de NAM.
De vaststellingsovereenkomst bevatte verder nog een clausule dat partijen geschillen die uit de overeenkomst voortvloeien zoveel mogelijk in onderling overleg moeten oplossen en dat partijen steeds de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, kunnen inschakelen.
3.16
Nadat de Staat zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst had uitgevoerd hebben [appellanten] met een brief van hun advocaat van 29 april 2022 de overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd wegens misbruik van omstandigheden. De Staat heeft in een brief van 12 mei 2022 de vernietiging betwist.
3.17
Op 28 juli 2022 heeft de Staat [appellanten] gesommeerd om de boerderij binnen zes weken te ontruimen. [appellanten] hebben niet aan deze sommatie voldaan.
3.18
Partijen hebben gesproken over de gerezen problemen. [appellanten] hebben mediation voorgesteld, de Staat bindend (spoed)advies. Partijen zijn daarover niet tot overeenstemming geraakt.
3.19
Nadat de Staat had aangekondigd een kort geding te zullen starten tot ontruiming, hebben [appellanten] op 19 januari 2023 de Staat gedagvaard waarbij zij de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst vorderen. In die procedure heeft de Staat in reconventie een nakomingsvordering ingesteld. In die procedure zal op korte termijn een mondelinge behandeling worden gepland door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.
3.2
De Staat heeft op 27 maart 2023 een aanvraag ingediend voor een sloopvergunning voor de boerderij bij de gemeente Eemsdelta. [appellant] (geboren in 1941) woont in het woongedeelte van de boerderij.

4.Het oordeel van het hof in kort geding

4.1
[appellanten] vorderen, onder aanvoering van dertien genummerde grieven (bezwaren) tegen het vonnis van de voorzieningenrechter, de vernietiging daarvan onder veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure. Bij verdere beoordeling van de grieven I en II tegen de feitenvaststelling hebben [appellanten] geen belang, omdat het hof hiervoor de relevante feiten al zelfstandig heeft vastgesteld. Het hof zal op overige grieven hierna ingaan, voor zover voor de beoordeling in hoger beroep relevant.
Het (spoedeisend) belang van de Staat bij de ontruiming
4.2
Het hof dient zelfstandig te beoordelen of de Staat een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde ontruiming [1] , beoordeeld naar het moment waarop het hof arrest wijst. [2]
4.3
Het belang van de Staat bij het opnemen van de sloopvoorwaarde in de vaststellingsovereenkomst was dat de boerderij in bouwvallige staat verkeert en dat de Staat verplicht is voor de Groningers een veilige situatie te creëren. Het voor versterking van de boerderij uitgetrokken budget is in dit geval besteed aan het voorkomen van een executieverkoop door de ING; dit budget kan maar eenmaal worden besteed, waardoor de financiële mogelijkheid van herstel van de boerderij niet langer aanwezig is. Als spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening heeft de Staat gesteld dat [appellanten] hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst moeten nakomen, dat de boerderij acuut onveilig is en dat het in het belang van de veiligheid van [appellant] zelf is dat hij de boerderij verlaat (vervangende woonruimte is beschikbaar). Ook levert de boerderij een gevaar op voor (ongenode) bezoekers. Ten slotte is het in het bedrijfsbelang van [appellanten] (en hun vennootschappen) dat de boerderij – wanneer er een sloopvergunning is – wordt gesloopt omdat zij daarna verder kunnen.
4.4
[appellanten] betwisten dat de boerderij een acuut onveilige situatie oplevert voor [appellant] zelf dan wel voor derden en voeren aan dat het daadwerkelijk verkrijgen van een sloopvergunning nog geen gelopen race is. Zij stellen dat hun hoger beroepsprocedure tegen de NAM kansloos zou zijn op het moment dat de boerderij daadwerkelijk zou zijn gesloopt.
4.5
Het hof stelt vast dat sloop van de boerderij niet op korte termijn valt te verwachten. De daarvoor benodigde sloopvergunning is nog niet afgegeven. De Staat kan nog wel gevolgd worden in zijn gedachtegang dat de gemeente Eemsdelta in beginsel positief staat tegenover de verlening van de sloopvergunning. Dit volgt uit de mededeling van mevrouw [naam2] , [functie] bij de gemeente Eemsdelta, gedaan tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank. [3] Of de gemeente, nadat alle verplichte onderzoeken zijn uitgevoerd en adviezen zijn ingewonnen, op korte termijn daadwerkelijk een sloopvergunning zal afgeven, is echter ongewis. Vervolgens moet er rekening mee worden gehouden dat [appellanten] en/of derden (zoals erfgoed instellingen) de sloopvergunning aanvechten. De Staat heeft ter zitting van het hof ook aangegeven dat het nog wel tot een jaar kan duren voordat er duidelijkheid is over de daadwerkelijke mogelijkheid tot sloop van de boerderij.
4.6
In opdracht van de Staat heeft W2N Groningen B.V. de boerderij op 10 maart 2023 beoordeeld naar aanleiding van de melding van [appellant] van een acuut onveilige situatie op 21 februari 2023. In dat rapport staat vermeld dat de kapconstructie van de negentiende-eeuwse schuur zeer slecht is en dat deze dreigt te bezwijken. Dat geldt ook voor de zijmuur van die schuur. De schuur (en de naastgelegen losse schuur die in erbarmelijke toestand verkeert) is met hekken afgezet, waarop een bordje is bevestigd met de tekst “wegens onveilige situatie verboden toegang”.
4.7
In opdracht van [appellanten] heeft [naam3] van bouwadviesbureau Strackee op 20 april 2023 een rapport uitgebracht. Hij concludeert dat de situatie niet wezenlijk anders is dan in 2019 en dat het woongedeelte van de boerderij niet acuut onveilig is. Het dragende gebint van de dubbele schuur is volgens deze deskundige voldoende stevig. De gemetselde zijgevel die dreigt te bezwijken, maakt geen onderdeel uit van de stabiliteitsconstructie. Het woonhuis is voor stabiliteit niet afhankelijk van de schuren. Mochten die bezwijken dan heeft dat geen invloed op het dak van het woonhuis, aldus deze adviseur.
4.8
Het hof oordeelt dat op grond van het voorgaande onvoldoende vaststaat dat het blijven wonen van [appellant] in het woongedeelte (dat wel beschadigd is en gestut wordt) zodanig acuut gevaarlijk is dat hij daaruit, voor zijn eigen veiligheid, onmiddellijk zou moeten vertrekken. Dat van de slechte staat van de schuren een zodanig algemeen gevaar voor personen (zoals ongenode bezoekers) of goederen uitgaat dat acuut optreden geboden is – verdergaand dan wat inmiddels al is gedaan – acht het hof vooralsnog ook niet voldoende aangetoond. Bij gebreke van een sloopvergunning zou de onmiddellijke ontruiming door [appellanten] van de boerderij aan de veiligheidssituatie van de schuren ook vrijwel niets veranderen. Dat er dan een hek om de hele boerderij gezet kan worden in plaats van om de schuren acht het hof geen wezenlijke wijziging. [appellant] heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij, mits onderzoeken en maatregelen ter bevordering van de veiligheid in en rondom de boerderij tijdig worden aangekondigd, hij zich daartegen ook niet zal verzetten.
4.9
Het door de Staat aangevoerde algemene belang bij nakoming van de vaststellingsovereenkomst is onvoldoende om op dit moment de onmiddellijke ontruiming te rechtvaardigen. Onvoldoende valt in te zien waarom, gegeven ook de onduidelijkheid over de sloopvergunning, de Staat niet de uitkomst van de inmiddels tot de mondelinge
4.1
behandeling gevorderde bodemprocedure bij de rechtbank over de geldigheid van de vaststellingsovereenkomst en nakoming van de ontruimingsplicht alsmede de hoger beroepsprocedure tegen de NAM zou kunnen afwachten. In die laatste procedure valt binnen ongeveer een half jaar meer duidelijkheid te verwachten over de miljoenenclaim van [appellanten] Mocht die (deels) worden toegewezen, beschikken [appellanten] over voldoende middelen om de boerderij zelf te versterken waarmee de door de Staat gewenste sloop in een ander licht komt te staan.
4.11
Het hof oordeelt dat op dit moment het spoedeisend belang bij de Staat bij de vordering tot ontruiming ontbreekt. Grief III slaagt. De gevraagde ontruiming wordt daarom voor nu alsnog afgewezen. Dit betekent niet dat de ontruiming op een ander moment, bij gewijzigde omstandigheden, niet zou kunnen worden toegewezen. Daarbij valt niet alleen te denken aan een in werking getreden sloopvergunning dan wel het ontbreken van elk reëel perspectief op herstel van de boerderij, maar ook aan een acute verslechtering van de veiligheidssituatie van de boerderij (ten gevolge van een nieuwe aardbeving of een andere calamiteit).
4.12
Gelet op het slagen van grief III hoeven de verdere grieven van [appellanten] geen behandeling.
De conclusie
4.13
Het hoger beroep slaagt. De Staat zal, als de in het ongelijk te stellen partij, in de proceskosten in hoger beroep en in de procedure bij de voorzieningenrechter worden veroordeeld.
4.14
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing in kort geding

Het hof:
5.1
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 17 maart 2023 en wijst alsnog de vorderingen van de Staat af;
5.2
veroordeelt de Staat tot betaling van de volgende proceskosten van [appellanten] tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter:
€ 314,- aan griffierecht;
€ 1.079,- aan salaris van de advocaat;
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellanten] in hoger beroep:
€ 343,- aan griffierecht;
€ 106,73 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan de Staat;
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van [appellanten] (2 procespunten x appeltarief II);
5.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, W.F. Boele en M. Aksu en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
9 mei 2023.

Voetnoten

1.HR 30 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6341, en HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437.
2.HR 3 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1050.
3.De daartegen gerichte grief XI treft in zoverre geen doel.