In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, dat op 3 september 2024 is uitgesproken. De zaak betreft de nakoming van een koopovereenkomst voor een woning, waarbij [appellant] stelt dat er (nieuwe) verborgen gebreken zijn die de nakoming van de overeenkomst onmogelijk maken. De koopovereenkomst werd op 12 januari 2024 gesloten, na een bouwkundige inspectie door [naam1] op 3 januari 2024. [appellant] heeft de woning op 29 december 2023 bezichtigd en de koopprijs was vastgesteld op € 237.500,-. Na de ondertekening van de sleutelverklaring op 6 mei 2024, heeft [appellant] op 7 mei 2024 de sleutel ontvangen. Echter, na een tweede inspectie op 13 mei 2024 door [naam1], heeft [appellant] besloten niet mee te werken aan de levering van de woning, omdat hij ernstige gebreken constateerde die niet eerder waren opgemerkt.
De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen, waarbij [appellant] werd veroordeeld om mee te werken aan de levering van de woning. In hoger beroep heeft [appellant] de beslissing van de voorzieningenrechter bestreden, stellende dat er sprake is van bedrog, dwaling en non-conformiteit. Het hof heeft echter geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het hof concludeert dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er nieuwe gebreken zijn die de nakoming van de koopovereenkomst rechtvaardigen. De vordering van [geïntimeerde] om [appellant] te veroordelen tot medewerking aan de levering van de woning blijft dan ook in stand, evenals de proceskostenveroordeling.