Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven, met producties 1 tot en met 3
- de memorie van antwoord
- het proces-verbaal (verslag) van de mondelinge behandeling die op 6 september 2024 is gehouden, met daarin genoemd de akte van [appellante] met producties 4 en 5.
2.De kern van de zaak
1. Het is verboden om contactberoepen uit te oefenen. 2. Dit verbod geldt niet voor zorgverleners die hun beroep uitoefenen, mits voor deze uitoefening een individuele medische indicatie bestaat en daarbij door de zorgverlener alle in verband met COVID-19 benodigde hygiënevereisten in acht worden genomen’. [appellante] heeft de praktijk vervolgens op 31 maart 2020 gesloten en op 21 april 2020 weer geopend. Volgens [appellante] heeft de Gemeente onrechtmatig gehandeld omdat zij de Noodverordening onjuist heeft geïnterpreteerd en de waarschuwingsbrief ten onrechte is verstuurd.
3.Het oordeel van het hof
Kamerstukken II 2019/2020, 25 295, 199) waarin sprake is van een verbod van het uitoefenen van ‘alle vormen van contactberoepen’. Dat in de voorbeelden die de Minister noemt geen zorg-gerelateerde beroepen voorkomen, doet niet af aan het uitgangspunt dat – om de verspreiding van het coronavirus maximaal te kunnen controleren – steeds ten minste 1,5 meter afstand gehouden moest worden, wat bij contactberoepen niet goed mogelijk is zodat daar hoge verspreidingsrisico’s aan zijn verbonden. Het verbod in de Noodverordening om contactberoepen (beroepen waarbij het niet mogelijk is ten minste 1,5 meter afstand te houden) uit te oefenen had dus een ruime strekking. [appellante] heeft nog aangevoerd dat het verbod voor tandartsen willekeurig zou zijn omdat huisartsenpraktijken niet dicht hoefden, maar naar de Gemeente onweersproken heeft aangevoerd, laat dit zich verklaren doordat huisartsen, anders dan tandartsen, ook wel op 1,5 meter afstand konden werken. Met het advies van het Outbreak Management Team (OMT) van 20 april 2020 (
Advies n.a.l.v. 65ste OMT COVID-19) werd duidelijk dat het OMT van mening was dat het risico voor de volksgezondheid beheersbaar is in het geval van beroepsgroepen die normaliter gebruik maken van beschermingsmiddelen, ‘zoals tandartsen en mondhygiënisten’. Het OMT vond het nog te vroeg om ‘het verbod op het uitoefenen van de overige contactberoepen op te heffen’. Het hof leidt uit het voorgaande af dat in elk geval tussen 25 maart en 20 april 2020 de insteek van de overheid was dat ook tandartsen hun beroep niet mochten uitoefenen (buiten individuele medische indicatie). Daar komt nog bij dat de beroepsorganisaties van tandartsen, de KNMT en de ANT, al op 16 maart 2020 hun leden hebben geadviseerd om hun praktijk (behoudens spoedgevallen) te sluiten. Binnen de beroepsgroep van tandartsen bestond destijds dus geen consensus dat het verantwoord was om alle – ook reguliere – mondzorg te blijven verlenen. Tegen deze achtergrond getuigt het door de Gemeente met de brief van 31 maart 2020 aansturen op de sluiting van de praktijk van [appellante] (behoudens spoedgevallen) niet van een onjuiste uitleg of toepassing van artikel 2.4 van de Noodverordening.
lex certabeginsel in het geding is, zoals [appellante] stelt, volgt het hof om dezelfde redenen ook niet.