ECLI:NL:GHARL:2024:6126

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
200.332.763
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie samenwerking in een bouwteam en de vraag naar een overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft De Groot Installatiegroep Divisie Oost B.V. hoger beroep ingesteld tegen Dusseldorp Infra, Sloop en Milieutechniek B.V. naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De kern van het geschil betreft de samenwerking in een bouwteam en de vraag of er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen partijen. De Groot vordert vergoeding van gemaakte kosten, terwijl Dusseldorp dit betwist. Het hof oordeelt dat er geen wilsovereenstemming is bereikt over een overeenkomst van opdracht, omdat er geen schriftelijke afspraken zijn gemaakt en de samenwerking in het bouwteam niet automatisch leidt tot een verplichting tot vergoeding van kosten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van De Groot af. De Groot wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.332.763
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 406305
arrest van 1 oktober 2024
in de zaak van
De Groot Installatiegroep Divisie Oost B.V.
die is gevestigd in Rheden
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: De Groot
advocaat: mr. A.J.C. van Gurp
tegen
Dusseldorp Infra, Sloop en Milieutechniek B.V.
die is gevestigd in Lichtenvoorde
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: Dusseldorp
advocaat: mr. B. Martens

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 26 maart 2024 heeft op 16 juli 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen hebben samengewerkt in een bouwteam. De Groot heeft de opdracht voor het uitvoeren van de installatietechnische werkzaamheden uiteindelijk niet gekregen. De Groot vindt dat zij recht heeft op vergoeding van door haar gemaakte kosten. Dusseldorp bestrijdt dit.
2.2.
De Groot heeft bij de rechtbank betaling gevorderd van een bedrag van € 177.134,31, althans € 116.011,34, althans een bedrag dat de rechter zal vaststellen. Verder heeft De Groot betaling van rente en kosten gevorderd. De rechtbank heeft de vorderingen van De Groot afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de vorderingen alsnog worden toegewezen. Het hof oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.

3.Het oordeel van het hof

Waar het hof vanuit gaat
3.1.
De rechtbank heeft in het vonnis van 14 juni 2023 onder 3.1 tot en met 3.8 de relevante feiten vastgesteld. De Groot heeft geen bezwaar tegen deze vastgestelde feiten. Daarom gaat het hof in hoger beroep ook uit van die feiten. De Groot voert wel aan dat de feiten niet volledig zijn opgenomen in het vonnis van de rechtbank. Voor zover nodig, komt het hof daar bij de beoordeling van het hoger beroep op terug.
De standpunten van partijen
3.2.
De Groot stelt dat zij in opdracht van Dusseldorp werkzaamheden heeft verricht voor het nieuwbouwproject van ReintenInfra B.V., de moedermaatschappij van Dusseldorp. De werkzaamheden bestonden volgens De Groot uit het in het verband van een bouwteam adviseren van ReintenInfra en het maken van ontwerpen voor het nieuwbouwproject. De werkzaamheden waren veel omvangrijker dan het inwinnen van informatie die nodig is voor het maken van een offerte. De Groot stelt dat partijen afspraken hebben gemaakt over de vergoeding die De Groot voor haar werkzaamheden zou krijgen. Volgens De Groot moeten de afspraken worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht. De Groot vindt dat zij recht heeft op vergoeding van haar kosten berekend volgens haar commerciële tarief, dan wel haar netto interne kosten. De Groot wijst er in dit verband op, dat de bouwteammethode twee verschillende fases kent, die ook verschillende juridische kwalificaties hebben. Volgens De Groot begint de bouwteammethode met de ontwerpfase. In die fase is er tussen de opdrachtgever en de deelnemer aan het bouwteam sprake van een overeenkomst van opdracht. Daarna start de prijsvormingsfase, waarin de relatie tussen de opdrachtgever en de deelnemer aan het bouwteam moet worden aangemerkt als een voorbereidende hulpovereenkomst. Dan wordt de bouwteamfase afgesloten en start de uitvoeringsfase. Daarin wordt de relatie tussen de opdrachtgever en de (voormalig) deelnemer aan het bouwteam gekwalificeerd als een overeenkomst van aanneming van werk. Partijen zijn niet in de uitvoeringsfase gekomen en De Groot baseert haar vordering ook niet op het niet nakomen van een onderhandelingsplicht in de prijsvormingsfase. De vordering van De Groot is gebaseerd op een overeenkomst van opdracht in de ontwerpfase.
Subsidiair baseert De Groot haar vordering op een nadere afspraak. Volgens De Groot hebben partijen op 21 oktober 2019 afgesproken dat Dusseldorp minimaal de gemaakte kosten van de Groot zou vergoeden.
Meer subsidiair stelt De Groot dat Dusseldorp op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid gehouden is een vergoeding aan haar te betalen.
3.3.
Dusseldorp betwist dat zij een overeenkomst van opdracht met De Groot heeft gesloten op basis waarvan zij gehouden is de door De Groot gemaakte kosten te voldoen. Volgens Dusseldorp is De Groot bij het bouwteam betrokken om haar in het bouwteam mee te laten denken over het nieuwbouwproject om zo tot een zo goed mogelijke offerte te komen voor de installatietechnische werken. Daaraan lag geen overeenkomst van opdracht ten grondslag, aldus Dusseldorp. De werkzaamheden die De Groot heeft verricht en de kosten die zij daarvoor heeft gemaakt, waren volgens Dusseldorp nodig om een offerte te kunnen maken.
Overeenkomst van opdracht?
3.4.
In deze zaak staat vast dat De Groot en Dusseldorp hebben samengewerkt in een bouwteam. Er is geen schriftelijke bouwteamovereenkomst, waarin de afspraken voor deze samenwerking zijn vastgelegd. Dat er feitelijk in een bouwteam is samengewerkt, betekent niet automatisch dat daarmee tussen partijen wilsovereenstemming is bereikt over het sluiten van een overeenkomst op grond waarvan Dusseldorp verplicht is om de kosten te vergoeden die De Groot heeft gemaakt ten tijde van de samenwerking in het bouwteam. De gevolgen van het samenwerken in een bouwteam worden geregeld in bilaterale afspraken tussen de opdrachtgever en de verschillende deelnemers aan het bouwteam. Die afspraken moeten berusten op wilsovereenstemming. Dusseldorp betwist dat de aan de deelname in het bouwteam ten grondslag liggende afspraken meebrengen dat zij gehouden is de kosten, die De Goot voor haar deelname aan het bouwteam zou maken, aan de Groot te vergoeden. Dusseldorp heeft gesteld dat De Groot de werkzaamheden verrichtte om tot een goede offerte te komen. Het is vervolgens aan De Groot om voldoende feiten en omstandigheden te stellen – en bij betwisting te bewijzen – waaruit het hof kan concluderen dat partijen een overeenkomst hebben gesloten die Dusseldorp wel tot betaling van de werkzaamheden van De Groot verplicht. Daarbij geldt dat zo nodig aan de hand van uitleg moeten worden bepaald welke gevolgen die afspraken hebben en dat pas daarna de gesloten overeenkomst kan worden gekwalificeerd.
3.5.
De Groot stelt dat zij op verzoek van de heer [naam1] deel ging uitmaken van het bouwteam. Dat is op zichzelf niet betwist. Het gaat erom onder welke voorwaarden en met welk doel dit gebeurde. Volgens De Groot is er tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen en zijn er vooraf afspraken gemaakt op grond waarvan De Groot op regiebasis tegen haar gebruikelijke commerciële tarieven zou werken.
Voor het geval de prijsafspraak niet vast komt te staan, maakt De Groot aanspraak op een redelijk loon. Dat redelijk loon is volgens De Groot ook een loon op basis van haar gebruikelijke commerciële tarieven. Als het hof daarover anders oordeelt, is een redelijk loon volgens De Groot in ieder geval gelijk aan haar netto interne kosten. Aan dit subsidiaire standpunt ligt ook ten grondslag dat er tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen.
3.6.
De Groot stelt dat de overeenkomst van opdracht als volgt tot stand is gekomen. Nadat De Groot in een e-mail van 14 januari 2019 haar tarieven had opgegeven, heeft de heer [naam1] in een telefoongesprek met de heer [naam2] van De Groot aangegeven akkoord te gaan met die tarieven. Ook spraken zij toen volgens De Groot af dat de kosten voor projectleiding, werkvoorbereiding en tekenwerk op regiebasis tegen gebruikelijke commerciële tarieven zouden worden vergoed. Vervolgens heeft [naam1] volgens De Groot opdracht gegeven om als onderdeel van het bouwteam het installatietechnisch deel van het nieuwbouwproject voor haar rekening te nemen.
3.7.
In de e-mail van 14 januari 2019 is het volgende opgenomen:

Hierbij onze tarieven,
Toeslag materiaal 8%
Toeslag werk derden 6%
Monteur 49,50 inclusief reiskosten
Projectleider, werkvoorbereider en tekenkosten in overleg
Winst en Risico 5%
3.8.
Tijdens de mondelinge behandeling is hier uitvoerig met partijen over gesproken. Namens De Goot is over de e-mail van 14 januari 2019 gezegd: “
Ik heb toen tarieven opgegeven voor de uitvoeringsfase en ik heb aangegeven dat de tarieven voor de projectleider, werkvoorbereider en tekenkosten in overleg overeengekomen moesten worden. Ik heb duidelijk aangegeven dat we in de ontwerpfase nog niet weten hoeveel uren het zijn en toen heeft [naam1]gezegd dat het goed zou komen als we er netjes mee om zouden gaan.
Dusseldorp betwist dat er afspraken zijn gemaakt over de vergoeding van kosten in de fase voorafgaand aan de uitvoeringsfase. Partijen zijn het er over eens dat de concreet opgegeven tarieven in de e-mail van 14 januari 2019 betrekking hebben op de uitvoeringsfase. Volgens De Groot had het zinnetje: “
Projectleider, werkvoorbereider en tekenkosten in overleg” betrekking op de fase voorafgaand aan de uitvoeringsfase, maar de e-mail van 14 januari 2019 maakt op geen enkele manier inzichtelijk dat dit zinnetje betrekking heeft op een andere fase van de samenwerking dan die waarop de concreet vermelde tarieven betrekking hebben. Dusseldorp heeft dat niet zo begrepen en het hof oordeelt dat zij dat ook niet in de door De Groot genoemde zin heeft hoeven begrijpen. Hieruit kan daarom niet worden afgeleid dat voor de werkzaamheden in de fase voorafgaand aan de uitvoeringsfase de commerciële tarieven van De Groot tussen partijen zijn afgesproken. Dusseldorp betwist ook dat partijen twee weken na die e-mail in een telefoongesprek afspraken hebben gemaakt over de vergoeding van kosten in de periode voorafgaand aan de uitvoeringsfase. Volgens De Groot is toen gezegd dat de nacalculatie op regiebasis zou worden berekend en dat die kosten in de eindfase in rekening gebracht zouden worden. Namens De Groot is dit op de mondelinge behandeling uitgelegd en daarbij is aangegeven dat De Groot coulant zou omgaan met het maken van de calculatie en dat zij het niet zou zien als ontwerpkosten. Ook hier volgt het hof De Groot niet in haar standpunt. Het hof herhaalt dat het enkele gegeven dat er is samengewerkt in een bouwteam niet genoeg is om te kunnen oordelen dat partijen het erover eens waren dat de kosten van De Groot in de fase voorafgaand aan de uitvoering van het werk zouden worden vergoed indien De Groot niet de opdracht voor die uitvoering zou krijgen. Zoals De Groot zelf aangeeft, zouden die kosten worden verwerkt in de calculatie voor de uitvoeringsfase, als De Groot wel de opdracht voor die uitvoeringsfase had gekregen. Dat de nu gevorderde kosten volgens De Groot in de eindfase in rekening gebracht zouden worden, kan daarom ook betrekking hebben op die situatie. Ten tijde van de beëindiging van de samenwerking en in de berichten kort daarna is de nu door De Groot gestelde overeenkomst van opdracht nooit aan de orde gekomen. De Groot heeft geen enkele uitleg gegeven waarom dit niet eerder aan de orde is gesteld. De Groot heeft ook nooit een factuur gestuurd aan Dusseldorp, waarbij zij de kosten waarop zij in deze procedure aanspraak maakt bij Dusseldorp in rekening brengt. Tegen deze achtergrond en gelet op het verweer van Dusseldorp heeft De Groot onvoldoende onderbouwd dat in de periode van enkele weken na de e-mail van 14 januari 2019 is gesproken over het vergoeden van kosten in de periode voorafgaand aan de uitvoeringsfase en dat daarover tussen partijen overeenstemming is bereikt. Dat De Groot de samenwerking in het bouwteam in de uitoefening van haar bedrijf is aangegaan maakt dat niet anders. Als die samenwerking kwalificeert als een overeenkomst van opdracht, is Dusseldorp De Groot op grond van de wet (artikel 7:405 lid 1 BW) loon verschuldigd. Dat maakt dat de wilsovereenstemming tussen partijen ook daarop gericht moet zijn, althans moet de Groot erop hebben mogen vertrouwen dat Dusseldorp deze consequentie van de afspraken begreep.
Omdat het hof op basis van de stellingen van De Groot niet kan oordelen dat partijen wilsovereenstemming hebben bereikt over de verschuldigdheid van loon voor de door De Groot uit te voeren werkzaamheden, dan wel dat de Groot daarop gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen, kan in dit geval de samenwerking in het bouwteam niet worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht. Aan bewijslevering komt het hof daarom niet toe.
3.9.
De Groot heeft nog gewezen op de verslagen van gevoerde technische overleggen en gehouden bouwvergaderingen. Volgens De Groot zijn in die overleggen aan haar opdrachten gegeven om de daarin aan de orde gekomen werkzaamheden uit te voeren. Ook dit wordt door Dusseldorp betwist. Ook hier oordeelt het hof dat De Groot haar stellingen niet toereikend heeft onderbouwd. Een overeenkomst komt tot stand door het doen van een aanbod door de ene partij, dat wordt aanvaard door de andere partij. Dat in een technisch overleg of een bouwvergadering door de heer [naam1] , als (middellijk) vertegenwoordiger van Dusseldorp, actiepunten bij de Groot zijn neergelegd, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat er (telkens) tussen Dusseldorp en De Groot een overeenkomst van opdracht voor het desbetreffende actiepunt tot stand gekomen is. Daarvoor is meer nodig. De Groot had feiten en omstandigheden moeten stellen waaruit volgt dat (zij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat) er tussen De Groot en Dusseldorp wilsovereenstemming bestond over niet alleen het feit dat De Groot bepaalde actiepunten zou uitvoeren, maar ook over het feit dat Dusseldorp daarvoor een vergoeding zou betalen (ook) indien De Groot de feitelijke uitvoering van het werk niet zou worden gegund. Dergelijke feiten en omstandigheden heeft De Groot echter niet gesteld. Ook op dit punt is geen plaats voor bewijslevering.
Nadere afspraak?
3.10.
De Groot heeft subsidiair gesteld dat de heer [naam1] tijdens een bijeenkomst op 21 oktober 2019 met de heer [naam2] van De Groot, de heer [naam3] van DOC17 en de heer [naam4] van Huisman Bouwmanagement heeft toegezegd dat Dusseldorp minimaal de door De Groot gemaakte kosten zou vergoeden. Dusseldorp betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de heer [naam2] toegelicht dat hij er vooraf vanuit ging dat de bespreking van 21 oktober 2019 zou gaan over contractonderhandelingen met betrekking tot de uitvoering van het werk. In plaats daarvan ging die bespreking volgens de heer [naam2] over het verlichtingsplan dat volgens Dusseldorp onvoldoende was. De heer [naam2] heeft daarop gezegd als de vertrouwensbasis er niet is, laten we het dan netjes afronden. Zonder vertrouwensbasis kunnen er geen contractonderhandelingen plaatsvinden. Volgens de heer [naam2] is toen namens De Groot voorgesteld om uit coulance af te spreken dat Dusseldorp de werkelijk gemaakte kosten zou vergoeden en dat Dusseldorp dan alles zou mogen behouden
.Volgens de heer [naam2] is daar toen ook een concreet bedrag aan gekoppeld van ongeveer € 100.000,00. Namens Dusseldorp is toen volgens De Groot aangegeven dat partijen daar wel uit zouden komen.
3.11.
Namens Dusseldorp is toegelicht dat zij werden verrast door de mededeling namens De Groot dat de samenwerking zou worden beëindigd. Dusseldorp had al eerder aangegeven dat zij niet tevreden was over de werkzaamheden van De Groot en zij wilde in het gesprek van 21 oktober 2019 aangeven wat er volgens haar moest gebeuren. Dusseldorp had niet de insteek om op 21 oktober 2019 over een contract voor de uitvoering te praten. Zover was het in haar optiek nog niet. De Groot zou nog diverse aanpassingen moeten verwerken, maar voor Dusseldorp was dat geen reden om de samenwerking te beëindigen. Maar als één partij niet verder wil, dan is het klaar, aldus de toelichting van Dusseldorp tijdens de mondelinge behandeling. Volgens Dusseldorp heeft de heer [naam1] toen wel gezegd dat partijen netjes afscheid van elkaar moesten nemen, maar meer concreet is daar niet over gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling is namens Dusseldorp toegelicht dat dit is gezegd, omdat er door De Groot een bepaalde inspanning was verricht die meer omvatte dan het alleen uitbrengen van een offerte. Volgens Dusseldorp is niet een concreet bedrag genoemd, dat werd pas later gedaan door De Groot.
3.12.
Het hof oordeelt dat uit de stellingen van De Groot en de door de heer [naam2] gegeven toelichting niet volgt dat partijen op 21 oktober 2019 op enig concreet onderdeel wilsovereenstemming hebben bereikt. De heer [naam2] heeft erkend dat hij op 21 oktober 2019 het initiatief nam om de samenwerking te beëindigen. Dat er op 21 oktober 2019 een nadere afspraak is gemaakt, op grond waarvan Dusseldorp zich verplichtte de netto kosten van De Groot, of een bedrag van ongeveer € 100.000,00, te vergoeden kan het hof niet vaststellen. Beide partijen vonden het toen beter om de samenwerking te beëindigen. Beide partijen vonden ook dat dit op een nette manier moest gebeuren, maar over wat dat concreet inhield, hebben zij geen wilsovereenstemming bereikt. Uit de stellingen van De Groot zoals die zijn toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, volgt namelijk niet – anders dan zonder nadere toelichting is gesteld in punt 87 van de memorie van grieven – dat Dusseldorp akkoord was met de door De Groot voorgestelde wijze van afrekenen. Het hof leest in de tijdens de mondelinge behandeling gegeven nadere toelichting van de stellingen dat De Groot een voorstel voor een te betalen vergoeding heeft gedaan. Volgens De Groot heeft Dusseldorp daarop gereageerd met de mededeling dat partijen daar wel uit zouden komen, maar daaruit kan geen wilsovereenstemming op dat moment worden afgeleid. Dat er op 21 oktober 2019 bindende afspraken zijn gemaakt past ook niet in het onbetwist vaststaande gegeven dat de heer [naam2] en de heer [naam1] ruim een week later elkaar telefonisch hebben gesproken om te onderhandelen over een door Dusseldorp aan De Groot te betalen vergoeding. In dat telefonisch overleg is namens Dusseldorp een vergoeding van € 50.000,00 aangeboden, maar daarmee ging De Groot niet akkoord. Vervolgens stuurt de heer [naam2] namens De Groot op 6 december 2019 een e-mail aan de heer [naam1] . Ook daaruit blijkt dat partijen nog geen overeenstemming hebben bereikt over een door Dusseldorp te betalen vergoeding. De Groot maakt opnieuw aanspraak op vergoeding van alle kosten tot een bedrag van € 116.000,00 en vraagt Dusseldorp dit te accepteren. De Groot stelt niet in deze e-mail, en ook niet in de brief van haar advocaat van 20 december 2019, dat partijen op 21 oktober 2019 wilsovereenstemming hebben bereikt over een door Dusseldorp te betalen vergoeding. Ook op dit punt komt het hof bij gebrek aan onderbouwing van het standpunt van De Groot niet toe aan bewijslevering.
Redelijkheid en billijkheid als grondslag?
3.13.
Volgens De Groot is zij op uitnodiging van Dusseldorp tot het bouwteam toegetreden. De inbreng van De Groot vertegenwoordigt voor Dusseldorp economische waarde, ongeacht of Dusseldorp die inbreng ten volle heeft benut. De samenwerking tussen partijen in een bouwteam heeft volgens De Groot niet alleen de uitdrukkelijk overeengekomen inhoud. De eisen van redelijkheid en billijkheid bepalen mede die inhoud. Die eisen brengen volgens De Groot mee dat Dusseldorp haar een redelijke vergoeding moet betalen. Het hof oordeelt dat ook dit De Groot niet kan baten en licht dit als volgt toe.
3.14.
Vast staat dat De Groot het initiatief tot beëindiging van de samenwerking heeft genomen. Onduidelijk is welke documenten en/of producten De Groot heeft gerealiseerd en wat de waarde daarvan voor Dusseldorp is. Dusseldorp heeft op dit punt tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat iedere installateur een eigen werkwijze heeft en een eigen systeem hanteert om te berekenen wat er nodig is voor een bepaalde installatie, hoe die precies loopt en welke techniek er moet worden toegepast. De Groot heeft dit niet weersproken. Uit de e-mail van De Groot van 6 december 2019 en de e-mail van haar advocaat van 20 december 2019 blijkt dat Dusseldorp wordt verboden gebruik te maken van door De Groot gemaakte tekeningen. De Groot heeft ook geen voldoende kenbare grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de Groot in het licht van de gemotiveerde betwisting door Dusseldorp in het geheel niets heeft aangevoerd waaruit blijkt dat Dusseldorp gebruik heeft gemaakt van tekeningen, concepten of ontwerpen die door De Groot zijn gemaakt gedurende de samenwerking in het bouwteam. Ook in hoger beroep heeft De Groot op dit punt geen enkele duidelijkheid verschaft. Onder deze omstandigheden is er geen reden om te oordelen dat de Groot op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid recht heeft op een redelijke vergoeding voor haar werkzaamheden tijdens de samenwerking in het bouwteam.
De conclusie
3.15.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat De Groot in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof De Groot tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
3.16.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 14 juni 2023;
4.2.
veroordeelt De Groot tot betaling van de volgende proceskosten van Dusseldorp:
€ 5.689,00 aan griffierecht
€ 7.144,00 aan salaris van de advocaat van Dusseldorp (2 procespunten x appeltarief V)
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag; als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.C. Haasnoot, G.R. den Dekker en M.F.A. Evers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.