Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
Hierbij onze tarieven,
Ik heb toen tarieven opgegeven voor de uitvoeringsfase en ik heb aangegeven dat de tarieven voor de projectleider, werkvoorbereider en tekenkosten in overleg overeengekomen moesten worden. Ik heb duidelijk aangegeven dat we in de ontwerpfase nog niet weten hoeveel uren het zijn en toen heeft [naam1]gezegd dat het goed zou komen als we er netjes mee om zouden gaan.”
Projectleider, werkvoorbereider en tekenkosten in overleg” betrekking op de fase voorafgaand aan de uitvoeringsfase, maar de e-mail van 14 januari 2019 maakt op geen enkele manier inzichtelijk dat dit zinnetje betrekking heeft op een andere fase van de samenwerking dan die waarop de concreet vermelde tarieven betrekking hebben. Dusseldorp heeft dat niet zo begrepen en het hof oordeelt dat zij dat ook niet in de door De Groot genoemde zin heeft hoeven begrijpen. Hieruit kan daarom niet worden afgeleid dat voor de werkzaamheden in de fase voorafgaand aan de uitvoeringsfase de commerciële tarieven van De Groot tussen partijen zijn afgesproken. Dusseldorp betwist ook dat partijen twee weken na die e-mail in een telefoongesprek afspraken hebben gemaakt over de vergoeding van kosten in de periode voorafgaand aan de uitvoeringsfase. Volgens De Groot is toen gezegd dat de nacalculatie op regiebasis zou worden berekend en dat die kosten in de eindfase in rekening gebracht zouden worden. Namens De Groot is dit op de mondelinge behandeling uitgelegd en daarbij is aangegeven dat De Groot coulant zou omgaan met het maken van de calculatie en dat zij het niet zou zien als ontwerpkosten. Ook hier volgt het hof De Groot niet in haar standpunt. Het hof herhaalt dat het enkele gegeven dat er is samengewerkt in een bouwteam niet genoeg is om te kunnen oordelen dat partijen het erover eens waren dat de kosten van De Groot in de fase voorafgaand aan de uitvoering van het werk zouden worden vergoed indien De Groot niet de opdracht voor die uitvoering zou krijgen. Zoals De Groot zelf aangeeft, zouden die kosten worden verwerkt in de calculatie voor de uitvoeringsfase, als De Groot wel de opdracht voor die uitvoeringsfase had gekregen. Dat de nu gevorderde kosten volgens De Groot in de eindfase in rekening gebracht zouden worden, kan daarom ook betrekking hebben op die situatie. Ten tijde van de beëindiging van de samenwerking en in de berichten kort daarna is de nu door De Groot gestelde overeenkomst van opdracht nooit aan de orde gekomen. De Groot heeft geen enkele uitleg gegeven waarom dit niet eerder aan de orde is gesteld. De Groot heeft ook nooit een factuur gestuurd aan Dusseldorp, waarbij zij de kosten waarop zij in deze procedure aanspraak maakt bij Dusseldorp in rekening brengt. Tegen deze achtergrond en gelet op het verweer van Dusseldorp heeft De Groot onvoldoende onderbouwd dat in de periode van enkele weken na de e-mail van 14 januari 2019 is gesproken over het vergoeden van kosten in de periode voorafgaand aan de uitvoeringsfase en dat daarover tussen partijen overeenstemming is bereikt. Dat De Groot de samenwerking in het bouwteam in de uitoefening van haar bedrijf is aangegaan maakt dat niet anders. Als die samenwerking kwalificeert als een overeenkomst van opdracht, is Dusseldorp De Groot op grond van de wet (artikel 7:405 lid 1 BW) loon verschuldigd. Dat maakt dat de wilsovereenstemming tussen partijen ook daarop gericht moet zijn, althans moet de Groot erop hebben mogen vertrouwen dat Dusseldorp deze consequentie van de afspraken begreep.
.Volgens de heer [naam2] is daar toen ook een concreet bedrag aan gekoppeld van ongeveer € 100.000,00. Namens Dusseldorp is toen volgens De Groot aangegeven dat partijen daar wel uit zouden komen.