In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 juni 2021. De rechtbank had het beroep inzake de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 gegrond verklaard, maar het beroep voor het jaar 2016 ongegrond verklaard. Belanghebbende had tegen deze uitspraken hoger beroep ingesteld, maar het Hof moest beoordelen of dit hoger beroep ontvankelijk was.
Belanghebbende had het hogerberoepschrift te laat ingediend, namelijk op 3 augustus 2021, terwijl de termijn voor indienen op 28 juli 2021 eindigde. Belanghebbende voerde aan dat zij door ziekte niet in staat was om tijdig hoger beroep in te stellen. Het Hof oordeelde dat de bewijslast voor de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding bij belanghebbende lag.
Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat zij door ziekte niet in staat was om tijdig te reageren. De verklaringen van belanghebbende over de ernst en duur van haar ziekte waren inconsistent en niet onderbouwd met medische documenten. Het Hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die erop wezen dat belanghebbende in verzuim was geweest. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van hogerberoepsschriften en de strikte toepassing van de termijnen in het bestuursrecht. Het Hof wees ook op de fatale aard van de termijn voor het indienen van hoger beroep, ongeacht de omstandigheden van de partijen.