ECLI:NL:GHARL:2024:5887

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
200.335.329
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake vordering tot aftreden bestuurder en verstrekking administratie STAK

In deze zaak heeft de vennootschap Enki-Ptah Respect S.R.O., gevestigd in Slowakije, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel. De voorzieningenrechter had op 23 oktober 2023 een kort geding behandeld waarin Enki vorderingen had ingesteld tegen de Stichting Administratiekantoor Groep en een andere gedaagde, met betrekking tot het aftreden van de bestuurder van de STAK, de inschrijving van een nieuwe bestuurder, en de verstrekking van administratie. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van Enki af, omdat er geen sprake was van 'Closing' in de zin van de overeenkomst op hoofdlijnen (OOH) die tussen partijen was gesloten. Enki stelde dat de bestuurder van de STAK, [geïntimeerde2], op grond van de OOH verplicht was af te treden, maar [geïntimeerde2] betwistte dit en had zelf een verzoek tot ontbinding van de STAK ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 14 augustus 2024 heeft het hof de zaak beoordeeld. Het hof oordeelde dat de vorderingen van Enki niet toewijsbaar waren, omdat niet voldoende aannemelijk was gemaakt dat de bodemrechter tot toewijzing van de vorderingen zou komen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde Enki tot betaling van de proceskosten van de gedaagden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een onafhankelijke opvolgend bestuurder en de rol van de rechter in het beoordelen van de rechtsgeldigheid van de benoeming van bestuurders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.335.329
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo 302414
arrest in kort geding van 17 september 2024
in de zaak van
de vennootschap naar het recht van Slowakije
Enki-Ptah Respect S.R.O.
die is gevestigd in Nitra, Slowakije
die hoger beroep heeft ingesteld (principaal appel)
en bij de voorzieningenrechter optrad als eiseres
hierna: Enki
advocaat: mr. R.J. Sark
tegen

1.Stichting Administratiekantoor [geïntimeerde1] Groep

die is gevestigd in gemeente Hof van Twente
2. [geïntimeerde2]
die woont in [woonplaats1]
die ook hoger beroep hebben ingesteld (voorwaardelijk incidenteel appel)
en bij de voorzieningenrechter optraden als gedaagden
hierna: samen [geïntimeerden] en ieder afzonderlijk de Stak en [geïntimeerde2]
advocaat: mr. M.H. Visscher

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Enki heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de voorzieningenrechter) op 23 oktober 2023 tussen partijen heeft uitgesproken (hierna: het vonnis) [1] . Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven (in het principaal appel) tevens houdende incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening
  • de antwoordconclusie in het incident
  • de intrekking van de incidentele vordering (met instemming van [geïntimeerden] )
  • de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van eis in voorwaardelijk incidenteel appel
  • de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel.
1.2.
Naar aanleiding van de brief van het hof van 14 mei 2024 heeft op 14 augustus 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak en de vaststaande feiten

2.1.
De groep van ondernemingen (hierna: de Enki Groep), waarvan Enki deel uitmaakte, heeft een herstructurering ondergaan waartoe een overeenkomst op hoofdlijnen (hierna: de OOH) is gesloten. Op grond daarvan is het belang van Enki in diverse vennootschappen gecertificeerd en is de Stak met [geïntimeerde2] als enig bestuurder de aandelen gaan beheren. Alle aandelen zijn inmiddels verkocht; er was geen meeropbrengst ten behoeve van de certificaathouders te verdelen. Enki meent dat [geïntimeerde2] , nu alle stappen uit de OOH zijn voltooid, op grond van de OOH verplicht is af te treden, waarna een nieuwe bestuurder onderzoek kan doen naar de zorgvuldigheid van het handelen van [geïntimeerde2] als bestuurder van de Stak en naar de gang van zaken binnen de Stak. [geïntimeerde2] betwist tot aftreden te zijn gehouden en heeft een verzoek tot ontbinding van de Stak bij de rechtbank ingediend, wat volgens Enki in strijd is met de OOH.
2.2.
Het hof zal uitgaan van de door de voorzieningenrechter in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.10 vastgestelde feiten en die nog met een enkel vaststaand feit aanvullen. Uit wat het hof hierna bij de beoordeling overweegt, volgt dat de klacht van Enki (grief 1) over de inhoud van rechtsoverweging 2.1 van de voorzieningenrechter geen doel treft. Samengevat komen de vaststaande feiten op het volgende neer.
2.3.
Mede door een familieconflict is de Enki Groep in 2017 in financiële problemen geraakt. Op last van de huisbankiers zijn de aandeelhouders van Enki Groep op afstand geplaatst door certificering van hun belangen en is [geïntimeerde2] (van het bedrijf Bold Capital Management B.V.; hierna: BCM) Enki Groep gaan besturen. Op 29 januari 2018 is daartoe de OOH gesloten, waarbij onder meer Enki en (uiteindelijk) de Stak partij waren. Het doel was de problemen met de banken op te lossen door de geherstructureerde onderdelen van Enki Groep te verkopen tegen een zo hoog mogelijke opbrengst, waarbij de eventueel na voldoening van de banken overgebleven netto-opbrengst onder de certificaathouders [naam1] (hierna: [naam1] ) en Enki zou worden verdeeld. Alle aandelen in Enki worden gehouden door [naam2] (hierna: [naam2] ) en Enki wordt bestuurd door haar echtgenoot [naam3] (hierna: [naam3] ).
2.4.
Op grond van art. 5 van de OOH was er na verkoop en overdracht aan derden van het volledige belang van Enki in diverse groepsonderdelen sprake van ‘Closing’ en op grond van art. 6 van de OOH van ‘Voltooiing’ nadat alle stappen uit de OOH waren doorlopen, waaronder uitbetaling van alle na ‘Closing’ mogelijk in escrow gehouden bedragen.
In art. 11e van de OOH staat:
‘ [geïntimeerde2] zal aftreden als bestuurder bij de Stichting op het eerdere van (i) Voltooiing en (ii) het verstrijken van twee maanden na de Closing, tenzij Voltooiing op dat moment enkel niet heeft plaatsgevonden omdat er gelden in escrow worden gehouden voortvloeiend uit een regeling met de koper. Na het aftreden van [geïntimeerde2] zal een onafhankelijke derde persoon het bestuur van de Stichting overnemen.’
In art. 29 van de OOH is een vrijwaringsclausule ten gunste van [geïntimeerde2] opgenomen.
2.5.
In mei 2022 heeft voor de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel een kort geding gediend waarin Enki onder meer het aftreden van [geïntimeerde2] als bestuurder van de Stak vorderde en benoeming van zichzelf als opvolgend bestuurder. Omdat de verkoop van één van de op grond van de OOH te verkopen onderdelen van de Enki Groep – Klein Stokkert Beheer B.V. (hierna: KSB) – nog niet was afgerond, was er volgens de voorzieningenrechter in dat kort geding nog geen sprake van ‘Closing’ in de zin van art. 5 van de OOH en zijn de vorderingen van Enki afgewezen. Enki is van dit vonnis niet in hoger beroep gekomen. Op 30 december 2022 zijn de verkoop en levering van de aandelen in KSB door de Stak afgerond.
2.6.
Enki heeft een vergadering van certificaathouders van de Stak uitgeschreven, nadat [geïntimeerde2] als bestuurder van de Stak dat op verzoek van Enki weigerde te doen. Op 2 oktober 2023 heeft die vergadering plaatsgevonden. De andere certificaathouder ( [naam1] ) heeft die niet bijgewoond en heeft zijn advocaat aan die van Enki laten schrijven dat hij een en ander aan [naam3] overliet. Uit het verslag van de vergadering blijkt dat [geïntimeerde2] op de hoogte was gebracht van de vergadering, maar die niet heeft bijgewoond. Tijdens de vergadering is Verni Management B.V. (hierna: Verni) tot statutair bestuurder van de Stak benoemd onder de opschortende voorwaarde dat deze benoeming ingaat indien en zodra [geïntimeerde2] als bestuurder van de Stak is afgetreden c.q. in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) als zodanig is uitgeschreven. Ook is besloten Verni te machtigen zichzelf per alsdan als bestuurder van de Stak in te schrijven.
2.7.
De statuten van de Stak bepalen in art. 4.2:
‘Leden van het bestuur worden benoemd door het bestuur zelf, behalve in het geval dat er geen leden van het bestuur zijn, zullen certificaathouders bevoegd zijn één of meer leden van het bestuur te benoemen. Leden van het bestuur kunnen te allen tijde door het bestuur worden geschorst of ontslagen.’
2.8.
Op 8 december 2023 – hangende het onderhavige hoger beroep – heeft [geïntimeerde2] bij de rechtbank Overijssel een verzoek tot ontbinding van de Stak op grond van art. 2:301 BW ingediend. Na indiening door Enki van een verweerschrift is deze verzoekschriftprocedure op verzoek van beide partijen voor onbepaalde tijd aangehouden, totdat in onderhavige appelprocedure een onherroepelijk eindarrest is gewezen.

3.De procedure bij de voorzieningenrechter en het geschil in hoger beroep

3.1.
Enki heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd, samengevat:
[geïntimeerde2] te gebieden (i) terug te treden als bestuurder van de Stak, (ii) zich als zodanig uit te schrijven in het handelsregister van de KvK en (iii) primair Verni subsidiair een door het hof aangestelde onafhankelijke derde als bestuurder van de Stak te (doen) inschrijven en de Stak te gebieden dit alles toe te laten;
[geïntimeerden] hoofdelijk te gebieden de volledige administratie van de Stak inclusief alle gegevens die [geïntimeerde2] bezit van de Stak en de verkochte divisies van de [geïntimeerde1] Groep waaronder alle (stukken en correspondentie over de) gesloten koopovereenkomst met kopers en alle ingeschakelde en betrokken derden (adviseurs, banken, Belastingdienst) op het eerste verzoek van de opvolgend bestuurder aan hem over te dragen;
[geïntimeerde2] te verbieden enig besluit te nemen of verzoek op grond van art. 2:301 BW in te (doen) dienen strekkende tot ontbinding van de Stak, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250.000;
[geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen een dwangsom te betalen van € 10.000 per dag(deel) bij niet voldoening aan de geboden onder A en/of B;
met veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van de proceskosten.
3.2.
De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen. Enki heeft daartegen (principaal) hoger beroep ingesteld waarmee zij onder aanvoering van zeven grieven beoogt haar vorderingen alsnog toegewezen te krijgen. [geïntimeerden] hebben voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en twaalf grieven tegen het vonnis geformuleerd, voor het geval het hoger beroep van Enki (op onderdelen) zou slagen. [geïntimeerden] menen dat op grond van hun grieven en – door de devolutieve werking van het hoger beroep – (ook al) op grond van alles wat zij bij de voorzieningenrechter aanvoerden, het vonnis in stand moet blijven.

4.Het oordeel van het hof

De uitkomst van het hoger beroep
4.1.
Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigen, op grond van het volgende.
Rechtsmacht Nederlandse rechter
4.2.
Over dit handelsgeschil dat is aangevangen na 10 januari 2015 tussen een in Slowakije gevestigde rechtspersoon en in Nederland gevestigde gedaagden is de Nederlandse rechter bevoegd te beslissen op grond van de artt. 1 lid 1 en 4 lid 1 jo. 63 lid 1 onder a van Verordening Brussel I-bis. De in de OOH opgenomen forumkeuze leidt op grond van art. 25 van deze verordening eveneens tot de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Bepalingen uit deze verordening die hierop een uitzondering maken, zijn hier niet van toepassing. [2]
Spoedeisend belang
4.3.
In een kort geding moet het hof altijd beoordelen of de partij die de voorlopige voorziening vraagt ook in hoger beroep nog een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorlopige voorzieningen. Het is aan de oorspronkelijk eisende partij dat spoedeisend belang in hoger beroep aannemelijk te maken. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak van het hof. De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten, kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorzieningen, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen (meer) heeft. [3]
4.4.
Enki stelt (spoedeisend) belang te hebben bij haar vorderingen omdat de voor [geïntimeerde2] geldende afspraak in de OOH dat hij moet aftreden als bestuurder van de Stak (allang had) moet(en) worden nagekomen, dat Enki daarna door de opvolgend bestuurder (onder meer) wil laten onderzoeken of [geïntimeerde2] zijn bestuurstaken zorgvuldig heeft vervuld en dat zij daarom wil voorkomen dat de Stak voordien wordt ontbonden. Met [geïntimeerden] is het hof van oordeel dat spoedeisend belang niet zonder meer is gegeven door de wens dat een afspraak wordt nagekomen of door de wens tot het laten doen van onderzoek naar de gang van zaken bij de uitvoering van de OOH. Maar in het licht van de ontbinding van de Stak waar [geïntimeerde2] de rechter in december 2023 om heeft verzocht (ro. 2.8) en het beletsel dat ontbinding betekent voor de bestuurderswisseling en het onderzoek dat Enki wenst, heeft Enki toch voldoende spoedeisend belang bij de beoordeling van haar vorderingen. De aanhouding van die ontbindingsprocedure maakt dit op zichzelf niet anders. [geïntimeerden] hebben geen belangen bij het uitblijven van een inhoudelijke behandeling aangevoerd die zwaarder wegen. In zoverre valt de hier te maken belangenafweging in het voordeel van Enki uit. Of de vorderingen van Enki zich lenen voor toewijzing (in kort geding), zal het hof hierna beoordelen.
Eiswijziging Enki tijdens mondelinge behandeling in hoger beroep; nieuwe stellingen Enki?
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft Enki een wijziging van haar eis onder D (ro. 3.1) ingediend: in plaats van een dwangsom wil Enki dat het arrest van het hof ten aanzien van de Stak dezelfde kracht heeft als een door de Stak en/of [geïntimeerde2] te verrichten rechtshandeling ter nakoming van het gevorderde onder A en B.
Het bezwaar hiertegen van [geïntimeerden] slaagt: weliswaar kan een partij ook in hoger beroep nog haar eis wijzigen (artt. 130 jo 353 lid 1 Rv), maar in beginsel kan die niet later dan in de memorie van grieven of antwoord worden aangevoerd, op grond van de twee-conclusie-regel (art. 347 lid 1 Rv), die berust op de goede procesorde. Een gegronde reden waarom in deze zaak voor Enki een uitzondering zou moeten gelden, zoals nieuwe, pas ná de genomen memorie gebleken feiten, is niet aangevoerd. Het hof neemt de gewijzigde eis van Enki daarom niet in behandeling.
4.6.
Dat ook verder nog sprake is van strijd met de twee-conclusie-regel in de zin van nieuwe stellingen of grondslagen voor de vorderingen (in de spreekaantekeningen) van Enki, zoals [geïntimeerden] hebben betoogd, volgt het hof niet. In onderdeel 1 van die spreekaantekeningen wordt niet voor het eerst een subsidiair beroep op de redelijkheid en billijkheid gedaan als grond voor het terugtreden van [geïntimeerde2] als bestuurder, getuige randnummer 3.2 van de dagvaarding voor de voorzieningenrechter. Op welke punten Enki zich verder nog van nieuwe stellingen heeft bediend, hebben [geïntimeerden] niet geconcretiseerd zodat het hof dit bezwaar van [geïntimeerden] passeert.
De vordering onder A
4.7.
De beoordeling van de vordering onder A, namelijk [geïntimeerde2] te gebieden terug te treden als bestuurder van de Stak, zich uit te schrijven uit het handelsregister van de KvK en Verni – of een onafhankelijke derde – als bestuurder in te schrijven en het verweer daartegen van [geïntimeerden] vragen een beslissing van een heel aantal geschilpunten tussen partijen. Zo is de vraag gerezen of [geïntimeerde2] partij is bij de overeenkomst en daarom – of op grond van de redelijkheid en billijkheid – is gehouden tot nakoming van art. 11e van de OOH (ro. 2.4). In het verlengde hiervan verschillen de partijen van mening hoe art. 11e moet worden uitgelegd, mede in het licht van de tussen partijen gewisselde versies van de tekst van deze bepaling en andere bepalingen in de OOH, hun toelichtingen daarop en de betekenis hierbij van het uiteindelijke resultaat – geen restant verkoopopbrengst voor de certificaathouders – van de verkoop van de aandelen van onderdelen van de Enki Groep. In dit verband zijn partijen er verder over verdeeld wie bevoegd is tot benoeming van de opvolgend bestuurder, gelet op (de totstandkomingsgeschiedenis van) de OOH en op art. 4.2 van de statuten (ro. 2.7), of Enki en [naam1] nog certificaathouders zijn gelet op de verkoop van de aandelen waarvan zij certificaten houden/hielden en (ook) in verband hiermee of Verni rechtsgeldig (voorwaardelijk) tot opvolger kon worden benoemd in de vergadering van certificaathouders (ro. 2.6). Bovendien verschillen partijen van mening of Verni onafhankelijk is, zoals art. 11e van de OOH vereist van de opvolgend bestuurder.
4.8.
Het hof ziet zich door dit alles naar zijn voorlopig oordeel, anders dan Enki heeft betoogd, in dit kort geding (allereerst) geplaatst voor de vraag naar de uitleg van art. 11e van de OOH, waarbij het niet alleen aankomt op de tekst van die bepaling, maar onder andere ook op de wijze van en omstandigheden waaronder die bepaling tot stand is gekomen. Partijen verschillen daarover van mening en hebben daarom getuigenbewijs aangeboden van hun stellingen daarover. Door de aard van het kort geding is in deze procedure in het algemeen echter geen plaats voor (uitgebreide) bewijslevering. Het hof ziet in dit geval geen redenen om van dat uitgangspunt af te wijken en gaat daarom aan de bewijsaanbiedingen voorbij. In het licht van het door [geïntimeerden] gevoerde verweer heeft Enki naar het voorlopig oordeel van het hof in dit kort geding niet voldoende aannemelijk gemaakt dat haar uitleg van art. 11e van de OOH de juiste is. Daar komt bij dat in geval van een gebod aan [geïntimeerde2] tot aftreden het naar het voorlopig oordeel van het hof ook niet evident is dat de voorwaardelijke benoeming van Verni rechtsgeldig is, gelet op de te beantwoorden vragen of er nu nog certificaathouders van de Stak zijn en zo ja, of die bevoegd waren een vergadering uit te roepen en voorwaardelijk een nieuwe bestuurder te benoemen. Verder heeft te gelden dat Verni niet zonder meer als onafhankelijk opvolgend bestuurder kan worden beschouwd. Bij dit laatste wreekt zich dat ondanks de bij Enki bekende bezwaren van [geïntimeerden] tegen de benoeming van Verni haar dga, F. Verhage, niet ter zitting aanwezig was zodat het hof – en [geïntimeerden] – hem geen vragen hebben kunnen stellen om zich zo mogelijk van die onafhankelijkheid te vergewissen. Waar het Enki erom gaat dat de (door haar van financiële middelen te voorziene) nieuwe bestuurder een onderzoek gaat doen naar het beleid en de gang van zaken binnen de Stak en naar de zorgvuldigheid van het handelen van [geïntimeerde2] als bestuurder, wijst het hof er op dat een nieuwe bestuurder zelf zijn/haar beleid zal (moeten) mogen bepalen (onafhankelijk van Enki).
4.9.
In het licht van het bovenstaande vindt het hof het onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter tot toewijzing van de vordering onder A komt en leent de vordering onder A zich naar het oordeel van het hof in ieder geval niet voor behandeling in kort geding en zal het hof deze afwijzen.
De vordering onder B
4.10.
De gehoudenheid van [geïntimeerden] om de volledige administratie van de Stak, waaronder de jaarverslagen en -stukken over te dragen aan een opvolgend bestuurder, volgt al uit art. 2:10 BW. Bovendien is naar het voorlopig oordeel van het hof voldoende aannemelijk geworden dat [geïntimeerde2] in de loop van de afgelopen jaren een deel van de gevorderde stukken al aan Enki heeft verstrekt. Deze kan zij te zijner tijd desgewenst zelf aan een opvolgend bestuurder verstrekken. Bij toewijzing van deze vordering heeft Enki in zoverre niet het daartoe vereiste belang. Voor het overige stuit deze vordering van Enki af op het gegeven dat niet aannemelijk is geworden dat er al een rechtsgeldig benoemd en onafhankelijk opvolgend bestuurder is, onzeker is of en wanneer die er gaat komen en ook of die behoefte zal hebben aan de door Enki in de vordering onder B opgesomde gegevens die geen deel uit maken van de administratie van de Stak (daargelaten de vraag in hoeverre die eventuele opvolger recht zal hebben op alle door Enki opgesomde stukken). Hoezeer Enki ook streeft naar een onderzoek dat lijkt op een enquête bij een vennootschap gelast door de Ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam: de beslissing of een dergelijk onderzoek nodig is en welke stukken daarvoor nodig zijn, ligt bij een eventuele opvolgende, onafhankelijke bestuurder.
De vordering onder C
4.11.
Bij toewijzing van deze vordering heeft Enki geen belang meer voor zover [geïntimeerde2] zou moeten worden verboden een vordering tot ontbinding van de Stak op de voet van art. 2:301 BW bij de rechtbank in te dienen. Dat is immers al gebeurd (ro. 2.8). De vordering ziet niet mede op intrekking van die procedure en is daaraan in hoger beroep niet aangepast. Het hof ziet ook geen aanleiding dit in te lezen in het gevorderde, te meer omdat naar het voorlopig oordeel van het hof juist deze door [geïntimeerde2] gekozen route om tot beslechting van het met Enki gerezen geschil te komen – uiteindelijk over de vraag of er een opvolgend bestuurder moet komen of dat de Stak ontbonden kan/moet worden – ertoe leidt dat hierover zal worden beslist in een met voldoende waarborgen omklede (bodem)rechtsgang. Belanghebbenden – waartoe de behandelend rechtbank ook Enki heeft gerekend – kunnen in die procedure immers hun standpunt naar voren brengen en ook tegenverzoeken doen. Er bestaan daarbij, anders dan in dit kort geding, geen beperkingen in de mogelijkheden tot bewijslevering. Gelet op het gegeven dat [geïntimeerde2] een ontbindingsprocedure bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt – en niet, zoals hij als bestuurder van de Stak ook had kunnen doen – zelf het besluit tot ontbinding van de Stak heeft genomen – ziet het hof ook geen belang van Enki bij toewijzing van het verder onder C gevorderde en ook geen aanleiding daartoe bij wijze van ordemaatregel over te gaan.
De vordering onder D
4.12.
Nu de vorderingen onder A en B niet toewijsbaar zijn, is ook deze vordering niet toewijsbaar.
De conclusie
4.13.
Uit al het voorgaande volgt dat de door Enki aangevoerde grieven niet tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank en alsnog toewijzing van haar vorderingen kunnen leiden. De grieven in het principaal appel hoeven daarom niet verder te worden besproken. Aan beoordeling van het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep komt het hof daarom niet toe.
4.14.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat Enki in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Enki tot betaling van de proceskosten in het principaal hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [4]
4.15.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 23 oktober 2023;
5.2.
veroordeelt Enki tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerden] :
€ 783 aan griffierecht
€ 2.428 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (2 procespunten x appeltarief II);
5.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
5.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M.E. Lagarde, S.M. Evers en M.G. van ‘t Westeinde en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024.

Voetnoten

1.Rechtbank Overijssel 23 oktober 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:4152.
2.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351.
3.HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE 4553.
4.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.