ECLI:NL:GHARL:2024:5783

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
23/2465
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waardevaststelling woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren had de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2020 vastgesteld op € 141.000. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en had bezwaar aangetekend, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar kende wel een vergoeding voor immateriële schade toe van € 500.

Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de heffingsambtenaar geen verweerschrift indiende. Tijdens de zitting op 7 augustus 2024 heeft belanghebbende zich laten vertegenwoordigen door mr. D.A.N. Bartels. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatierapport aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Belanghebbende voerde aan dat een recent gerealiseerde koopprijs van een vergelijkbare woning te hoog was, maar het Hof oordeelde dat deze prijs te ver van de waardepeildatum lag om als maatstaf te dienen.

Het Hof oordeelde verder dat de Rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding had toegekend aan belanghebbende, ondanks dat het beroep ongegrond was verklaard. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank voor zover het de proceskostenvergoeding betrof en veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken op 10 september 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/2465
uitspraakdatum: 10 september 2024
Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 31 juli 2023, nummer UTR 22/778, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres1] 251n te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 141.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, een vergoeding immateriële schade toegekend van € 500 en beslissingen gegeven over de proceskostenvergoeding en het griffierecht.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft geen verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2024. Namens belanghebbende is verschenen mr. D.A.N. Bartels. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam1] en taxateur [naam2] . Laatstgenoemde heeft via een videoverbinding deelgenomen aan de mondelinge behandeling.

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een etagewoning (bouwjaar 1978) met een inhoud van 182 m3. De woning beschikt over een parkeerplaats. De woning maakt deel uit van het appartementencomplex ‘’ [naam3] ’’.

3.Geschil

3.1.
In geschil of de waarde van de woning per de waardepeildatum te hoog is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
Voorts is in geschil of de Rechtbank terecht geen vergoedingen voor proceskosten en griffierecht heeft toegekend.

4.Beoordeling van het geschil

Waarde

4.1.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde wijst de heffingsambtenaar op een taxatierapport opgesteld door [naam2] , taxateur. Hierin is de waarde van de woning op € 141.000 getaxeerd aan de hand van verkoopcijfers van drie woningen die omstreeks de waardepeildatum zijn verkocht.
4.2.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met het taxatierapport en de daarop gegeven toelichting aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning per de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld. Het Hof acht de referentieobjecten goed vergelijkbaar om hieruit conclusies te kunnen trekken met betrekking tot de gezochte waarde. De referentieobjecten betreffen immers woningen gelegen in hetzelfde appartementencomplex. Het Hof acht in het bijzonder het referentieobject [adres1] 251u goed vergelijkbaar, gelet op het soort object (etagewoning), de locatie ( [adres1] ), de inhoud (182 m3), het bouwjaar (1978) en de secundaire objectkenmerken. In de taxatiematrix is uit het transactiecijfer van dit referentieobject een waarde per kubieke meter van € 849 herleid. Dat is meer dan de waarde per kubieke meter van € 697 waarvan bij de waardevaststelling van de woning is uitgegaan. Dit referentieobject biedt daarmee steun aan de door de heffingsambtenaar verdedigde waarde.
4.3.
Belanghebbende beroept zich op de in september 2023 gerealiseerde koopprijs van de [adres1] 251d. Naar het oordeel van het Hof is dit verkoopcijfer in dit geval te ver van de waardepeildatum gerealiseerd om als maatstaf te kunnen dienen. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat er rond de waardepeildatum voldoende verkooptransacties van goed vergelijkbare woningen hebben plaatsgevonden, die inzicht geven in het waardeniveau op dat moment.
Proceskostenvergoeding Rechtbank
4.4.
Met belanghebbende is het Hof van oordeel dat de Rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. De Rechtbank heeft het beroep weliswaar inhoudelijk ongegrond verklaard, maar er is wel een vergoeding immateriële schade toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn. Derhalve had de Rechtbank een proceskostenvergoeding aan belanghebbende moeten toekennen (HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660, r.o. 2.3.1).
Griffierecht Rechtbank
4.5.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank terecht geen griffierecht vergoed. Voor een vergoeding van het bij de Rechtbank betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding in een geval als het onderhavige, waarin het beroep op zichzelf beschouwd ongegrond is en het verzoek tot vergoeding van immateriële schade is gedaan gedurende het beroep. Op een dergelijk verzoek is titel 8.4 van de Awb (‘Schadevergoeding’) van toepassing. Op grond van artikel 8:94 lid 2 Awb is bij indiening van een verzoek als bedoeld in artikel 8:91 lid 1 Awb, zoals hier aan de orde, geen griffierecht verschuldigd. Het toekennen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn leidt in dit geval dus niet tot vergoeding van het griffierecht voor de beroepsfase (Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2860, r.o. 5.3).
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig artikel 2, lid 1, Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 437,50 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (verzoekschrift vergoeding immateriële schade, bijwonen zitting) x wegingsfactor 0,25 x € 875; zie HR 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526, r.o. 5.2) en op € 437,50 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting) x wegingsfactor 0,25 x € 875). Nu de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan de heffingsambtenaar is toe te rekenen, dient hij deze bedragen te betalen.
5.2.
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 136 te vergoeden.
5.3.
Opmerking verdient dat voornoemde bedragen op grond van het onmiddellijk per 1 januari 2024 in werking getreden artikel 30a Wet WOZ uitsluitend op een op naam van belanghebbende staande bankrekening dienen te worden uitbetaald.

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, maar uitsluitend voor zover daarin geen proceskostenvergoeding is toegekend,
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 875,
- gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. C.M.R. Bouwman als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024
De griffier, De raadsheer,
C.M.R. Bouwman A.J.H. van Suilen
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 12 september 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.