In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren had de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2020 vastgesteld op € 141.000. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en had bezwaar aangetekend, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar kende wel een vergoeding voor immateriële schade toe van € 500.
Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de heffingsambtenaar geen verweerschrift indiende. Tijdens de zitting op 7 augustus 2024 heeft belanghebbende zich laten vertegenwoordigen door mr. D.A.N. Bartels. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatierapport aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Belanghebbende voerde aan dat een recent gerealiseerde koopprijs van een vergelijkbare woning te hoog was, maar het Hof oordeelde dat deze prijs te ver van de waardepeildatum lag om als maatstaf te dienen.
Het Hof oordeelde verder dat de Rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding had toegekend aan belanghebbende, ondanks dat het beroep ongegrond was verklaard. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank voor zover het de proceskostenvergoeding betrof en veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken op 10 september 2024.