ECLI:NL:GHARL:2024:5706

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.339.652/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen moeder en zoon over levering van aandelen en de toepassing van de redelijkheid en billijkheid

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een moeder en haar zoon over de levering van aandelen in een vennootschap. De moeder, aangeduid als [appellante], heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, dat op 13 juli 2022 is uitgesproken. De zoon, aangeduid als [gedaagde], heeft in eerste instantie geen verweer gevoerd in het hoger beroep, maar heeft later verzet aangetekend tegen het arrest van het hof van 5 september 2023. De kern van het geschil betreft de vraag of [appellante] verplicht is om aandelen in de vennootschap aan [gedaagde] te leveren, en of de redelijkheid en billijkheid van toepassing zijn in deze context.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellante] heeft op 9 mei 2018 een koopoptie verleend aan [gedaagde] voor 100 aandelen in de vennootschap RegioIsolatie. De aandelen zijn om fiscale redenen op naam van [appellante] gesteld, terwijl [gedaagde] de statutair bestuurder is. [gedaagde] heeft de koopoptie tijdig ingeroepen, maar [appellante] heeft geweigerd de aandelen te leveren, met de reden dat de aandelen gelijk verdeeld moesten worden tussen haar zonen. Na een aantal juridische stappen, waaronder een kort geding, heeft de rechtbank op 13 juli 2022 de vorderingen van [gedaagde] toegewezen.

In het hoger beroep heeft [appellante] haar tegenvorderingen gehandhaafd, waarbij zij stelt dat de koopopties gewijzigd moeten worden. Het hof heeft in zijn arrest van 5 september 2023 geoordeeld dat [gedaagde] niet tijdig heeft afgezien van de koopopties en dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat hij de aandelen binnen een bepaalde termijn had moeten afnemen. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat [appellante] niet langer gehouden is om de aandelen aan [gedaagde] te leveren, en dat de vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd vanwege de familieverhoudingen tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.339.652/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 207368
arrest van 10 september 2024 (verzet)
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. D. Maat uit Groningen,
tegen
[gedaagde],
die woont in [woonplaats2] ,
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[gedaagde],
gedaagde (opposant),
advocaat: Mr. J.J. Gevers uit Groningen.

1.Het verloop van de procedure in het verzet

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 13 juli 2022 tussen partijen heeft uitgesproken [1] . Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de dagvaarding en de memorie van grieven. Tegen de niet verschenen [gedaagde] is verstek verleend; hij heeft in eerste instantie geen verweer gevoerd in dit hoger beroep. Maar nadat het hof op 5 september 2023 arrest had gewezen [2] , heeft hij verzet aangetekend. [appellante] heeft vervolgens een akte strekkende tot niet-ontvankelijkheid genomen, waarop Grozema in een akte heeft gereageerd. Ten slotte heeft het hof bepaald dat opnieuw uitspraak wordt gedaan.

2.De kern van de zaak

2.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellante] verplicht is aandelen in een vennootschap aan [gedaagde] te leveren. Dat geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond.
2.2
[appellante] is de moeder van [gedaagde] , die samen met zijn broer [naam1] de inmiddels failliete vennootschap RegioIsolatie BV heeft opgericht (RegioIsolatie oud). Zij en hun vader [naam2] zijn in die onderneming werkzaam geweest.
2.3
[gedaagde] heeft de bedrijfsactiva van de curator van RegioIsolatie oud gekocht ten behoeve van de op 9 mei 2018 opgerichte nieuwe vennootschap RegioIsolatie BV (verder: RegioIsolatie). Alle 100 aandelen zijn om fiscale redenen in eerste instantie op naam gesteld van [appellante] . [gedaagde] is tot enig statutair bestuurder benoemd.
2.4
[appellante] heeft [gedaagde] op 9 mei 2018 bij de notaris een koopoptie verleend voor alle 100 aandelen in het kapitaal van RegioIsolatie: “Als de comparant sub 2 [ [gedaagde] ] de koopoptie wenst uit te oefenen, maakt hij dit bij aangetekend schrijven aan de comparante sub 1 [ [appellante] ] kenbaar.” Verder is afgesproken dat de overeenkomst door ontvangst van dat aangetekend schrijven tot stand komt en dat de koopoptie onder meer eindigt als [gedaagde] daarvan schriftelijk afstand doet. Als hij niet binnen drie maanden na de kennisgeving van het uitoefenen van de koopoptie de aandelen heeft afgenomen, wordt hij geacht ervan te hebben afgezien.
2.5
Op 5 juni 2018 is de besloten vennootschap PU-Tech BV opgericht. Van de 100 aandelen zijn 99 op naam gesteld van [appellante] en 1 aandeel is op naam gesteld van statutair directeur [naam3] . [appellante] en [gedaagde] hebben die dag ten aanzien van de aandelen van [appellante] opnieuw bij de notaris een ‘koopoptie/voorkeursrecht’ getekend, met dezelfde bepalingen als de hiervoor genoemde.
2.6
[gedaagde] heeft beide koopopties medio september 2019 tijdig ingeroepen, maar [appellante] heeft geweigerd de aandelen aan hem te leveren, onder andere omdat het in haar ogen de bedoeling was dat de aandelen gelijk over de broers zouden worden verdeeld.
2.7
Op 30 september 2019 hebben beide broers gesproken over de mogelijkheden om binnen RegioIsolatie op gelijkwaardige basis samen te werken. In dat kader, zo
was de gedachte, zou [gedaagde] de helft van de aandelen van die vennootschap aan zijn broer afstaan. Dat overleg heeft niet tot een oplossing geleid: zowel [gedaagde] (voor het geheel) als [naam1] (voor de helft) heeft daarna zijn aanspraak op de aandelen gehandhaafd.
2.8
De aanspraak van [naam1] heeft geleid tot een toewijzend vonnis in kort geding: op
1 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter [appellante] bevolen mee te werken aan de notariële overdracht aan de persoonlijke vennootschap van [naam1] van 50 aandelen in RegioIsolatie. [gedaagde] is in dit vonnis bevolen zich daartegen niet te verzetten. [appellante] heeft op 10 juli 2020 aan deze veroordeling uitvoering gegeven. Zelf hield zij nog 50 aandelen in RegioIsolatie. Die heeft zij aan [gedaagde] aangeboden, onder de voorwaarde dat zij door hem zou worden gevrijwaard voor mogelijke fiscale gevolgen van de aandelentransactie, en dat een derde zou worden benoemd die bij het staken van de stemmen binnen RegioIsolatie een bindend advies zou kunnen uitbrengen. Met betrekking tot de door [appellante] gehouden aandelen in PU-Tech BV is [gedaagde] meegedeeld dat [appellante] alleen tot levering van de aandelen zou overgaan als [gedaagde] haar voor de fiscale gevolgen daarvan zou vrijwaren.
2.9
Daartoe was [gedaagde] niet bereid; hij heeft in deze procedure (voor zover nog van belang) gevorderd dat [appellante] ertoe wordt veroordeeld hem 99 aandelen in PU-Tech en de resterende 50 aandelen in RegioIsolatie te leveren. Ook vorderde hij dat de rechtbank ‘voor recht’ zou verklaren dat [appellante] toerekenbaar tekort is gekomen in de nakoming van de verplichtingen uit de koopoptieovereenkomsten en dat zij gehouden is de schade te vergoeden die hij daardoor heeft geleden.
2.1
De rechtbank heeft deze vorderingen en enkele nevenvorderingen op 13 juli 2022 toegewezen. [gedaagde] heeft daarna echter verzuimd de leveringsakten van het notariskantoor te tekenen, waarna de behandelend notaris het dossier heeft gesloten.
2.11
Op 21 februari 2023 is het faillissement van RegioIsolatie uitgesproken.
2.12
De bedoeling van het hoger beroep is dat de vorderingen van [gedaagde] alsnog worden afgewezen. [appellante] handhaaft daarnaast deels haar eigen tegenvorderingen
(de oorspronkelijke reconventie). In essentie luiden die dat de koopopties worden gewijzigd, in die zin dat [gedaagde] aanspraak kan maken op maximaal 50% van de aandelen in RegioIsolatie en 49,5% van de aandelen in PU-Tech, onder de voorwaarde dat [appellante] uiterlijk op het moment van levering adequaat fiscaal wordt gevrijwaard en finaal wordt gekweten. Daarnaast vordert [appellante] de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis voor de duur van dit hoger beroep.
2.13
Het hof heeft [appellante] in het arrest van 5 september 2013 in het gelijk gesteld.

3.Het oordeel van het hof in deze verzetprocedure

De ontvankelijkheid van [gedaagde] in het verzet
3.1
[gedaagde] wenst in deze verzetprocedure alsnog tegen de grieven van [appellante] op te komen. Volgens [appellante] is hij echter in dat verzet niet-ontvankelijk, omdat hij het niet tijdig heeft ingesteld.
3.2
Het hof stelt voorop dat dit verweer niet kan niet worden gebaseerd op de betekening in persoon van het verstekarrest, omdat daarvan volgens beide partijen geen sprake is geweest. Daar is haar verweer ook niet op gebaseerd. Wel voert zij aan dat dit arrest op 5 september 2023 door het hof aangetekend aan [gedaagde] is verzonden, en dat hij na kennisneming ervan de volgende tekst in een WhatsApp aan haar heeft gestuurd:
Wist niet dat jij zo gestort was! Lol! Het ging je dus niet om een eerlijke verdeling maar om eigen gewin tegen je zoon! Je mag je schamen (…).
3.3
Naar het oordeel van het hof valt uit deze mededeling niet ondubbelzinnig op te maken dat [gedaagde] toen al beschikte over voldoende gegevens met betrekking tot de inhoud van het verstekarrest om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten. Meer is daartoe ook niet aangevoerd. [appellante] heeft dan ook niet onderbouwd dat de in artikel 143 Rv geregelde termijn voor het verzet bij verzending van de mededeling al is gaan lopen. Ter onderbouwing van het beroep op niet-ontvankelijkheid heeft zij verder niets aangevoerd. Het hof gaat er daarom vanuit dat het verzet tijdig is ingesteld.
De eiswijziging van [gedaagde]
3.3
[gedaagde] heeft zijn eis verminderd. Hij vordert niet langer dat zijn moeder wordt veroordeeld tot de eigendomsoverdracht van 100 aandelen in RegioIsolatie (de vordering onder II). Door het faillissement van die vennootschap heeft hij daar geen belang meer bij.
3.4
Ten aanzien van de vordering tot eigendomsoverdracht van 99 aandelen in PU-Tech BV (III) vraagt hij niet langer te bepalen dat dit arrest in de plaats treedt van de wilsverklaringen die daarvoor nodig zijn als zijn moeder niet aan een toewijzende veroordeling voldoet (IV); in plaats daarvan vordert hij dat het hof bepaalt dat in dat geval dit vonnis (het hof leest: dit arrest) op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de leveringshandelingen die nodig zijn voor de eigendomsoverdracht van deze aandelen.
3.5
Het hof komt op deze laatste wijziging nog terug.
De inhoudelijke beoordeling van het verzet
3.6
Volgens [appellante] moet [gedaagde] geacht worden te hebben afgezien van de koopopties. De aandelen zijn hem immers aangeboden, maar aan de herhaalde oproep van de notaris heeft hij geen gehoor gegeven.
3.7
[appellante] heeft dit standpunt onderbouwd door overlegging van twee op 1 december 2022 gedateerde en door haar afgegeven notariële volmachten tot levering van (50 aandelen RegioIsolatie en) 99 aandelen PU-Tech aan [gedaagde] . Deze volmachten zijn verleend onder de enkele voorwaarde dat [gedaagde] voor 1 maart 2023 (binnen drie maanden) zijn medewerking verleent. Uit een andere productie blijkt dat de behandelend notaris [gedaagde] daarna vergeefs per aangetekende brief van 19 december 2022 heeft verzocht de voor de overdracht benodigde handelingen te verrichten. Onbestreden staat vast dat [gedaagde] niet tot afname is overgegaan.
3.8
De vraag is dan of zich de in de optieovereenkomsten geregelde situatie voordoet dat [gedaagde] heeft afgezien van de koopoptie en [appellante] dus niet langer gehouden is aandelen aan hem te leveren. Uitgangspunt is dat in de beide optieovereenkomsten is bepaald dat [gedaagde] geacht wordt van de koop te hebben afgezien als hij niet binnen drie maanden na de kennisgeving van het uitoefenen van de koopoptie (en daarmee: de totstandkoming van de koopovereenkomst) de aandelen heeft afgenomen. [gedaagde] heeft op 17 september 2019 de koopopties ingeroepen. Van levering is het tot medio december 2019 echter niet gekomen, omdat [appellante] weigerde daartoe over te gaan. Na het door de rechtbank gewezen vonnis is de situatie echter veranderd. [gedaagde] heeft op 28 november 2022 nogmaals gevraagd de aandelen te leveren, [appellante] heeft de notaris op 1 december 2022 alsnog volmacht gegeven dat verzoek te honoreren en dus de aandelen te leveren, en de notaris heeft [gedaagde] op 19 december 2022 uitgenodigd mee te werken aan de levering. [gedaagde] was er in ieder geval vanaf omstreeks die datum van op de hoogte dat afgenomen kon worden en dat de door [appellante] veroorzaakte afnamebelemmering was vervallen.
3.9
In het verstekarrest heeft het hof de conclusie getrokken dat in deze situatie, waarin de overeenkomst niet voorzag, de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat [gedaagde] , indien hij nog wilde afnemen, dat moest doen binnen drie maanden daarna, derhalve uiterlijk omstreeks 19 maart 2023.
3.1
[gedaagde] heeft niet weersproken dat hij dat niet heeft gedaan. Wat hij in het verzet tegen de overwegingen van het hof heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
3.11
Hij heeft opgemerkt dat hij meerdere keren een bezoek heeft gebracht aan de passerend notaris, maar dat deze hem te kennen heeft gegeven dat ‘niet aan de formaliteiten voor overdracht is c.q. werd voldaan’. Dat lag volgens [gedaagde] echter niet aan hem. Maar welke formaliteiten in de ogen van de notaris aan de overdracht in de weg hebben gestaan, legt [gedaagde] niet uit, en het dossier biedt ook geen steun aan een dergelijk standpunt. Verder heeft [gedaagde] niets aangevoerd dat de conclusie kan rechtvaardigen dat het verstrijken van deze termijn niet aan hem kan worden tegengeworpen.
3.12
[gedaagde] geeft verder een andere uitleg aan de termijn van drie maanden in de optieovereenkomsten: die ziet volgens hem op het inroepen van de koopoptie. Door het inroepen van die optie zijn de overeenkomsten in het leven geroepen. Dat de termijn van drie maanden voor afname daarna niet is gehaald, kan om die reden geen afbreuk doen aan de totstandkoming van de rechtsgeldige titels voor overdracht; afstand doen van de koopoptie is iets anders dan afstand doen van de al tot stand gekomen koopovereenkomsten. Die titels voor de overdracht zijn dus nog steeds geldig.
3.13
Het hof volgt [gedaagde] hierin niet: doordat op enig moment die optie wordt ingeroepen, komt inderdaad wel een koopovereenkomst tot stand. Maar als [gedaagde] de aandelen vervolgens niet binnen drie maanden heeft afgenomen, wordt hij geacht van de koop te hebben afgezien, en kan hij op nakoming van die overeenkomst geen aanspraak meer maken. Deze regeling legt het hof uit als een ontbindende voorwaarde. De door [gedaagde] gegeven uitleg is onverenigbaar met de hiervoor weergegeven letterlijke bewoordingen van de gemaakte afspraken, en hij heeft ook niets aangevoerd dat erop wijst dat [gedaagde] en [appellante] iets anders hebben bedoeld, of dat [gedaagde] de afspraak anders heeft mogen opvatten.
3.14
[gedaagde] stel verder dat als er al van moet worden uitgegaan dat het niet tijdig inroepen van de koopoptie betekent dat hij (alsnog) van de koop heeft afgezien. Voor hem is het namelijk nog steeds onbegrijpelijk dat de redelijkheid en billijkheid zouden meebrengen dat hij ook moest ‘afnemen’ binnen drie maanden na de aangetekende brief van de notaris op 19 december 2022. Zijn moeder heeft de levering immers juist maandenlang gefrustreerd.
3.15
Dat laatste is voor het hof onvoldoende reden om terug te komen op het eerder gegeven oordeel dat de redelijkheid en billijkheid dat wel meebrengen. Het feit dat het inroepen van de koopoptie er niet onmiddellijk toe heeft geleid dat [gedaagde] de aandelen verkreeg waar hij aanspraak op maakte, was in eerste instantie het gevolg van een discussie tussen hemzelf, zijn broer en zijn moeder over die aanspraak. Toen hierna kwam vast te staan dat zijn moeder geen voorwaarden aan de levering kon stellen, heeft zij alsnog uitvoering gegeven aan de op haar rustende verplichting de overname van de aandelen door [gedaagde] mogelijk te maken. Er is door [gedaagde] geen overtuigend argument aangevoerd voor het standpunt dat [appellante] zich vervolgens redelijkerwijs niet meer naar analogie mocht beroepen op een afspraak die partijen hadden gemaakt over de termijn waarop [gedaagde] de aandelen dan diende af te nemen.
De conclusie
3.16
De conclusie luidt (nog steeds) dat [appellante] niet langer gehouden is aan [gedaagde] te leveren. Het verweer dat zij op dit onderdeel heeft gevoerd, treft dus doel. Het belang aan de eiswijziging komt daarmee te vervallen. De andere verweren van [appellante] hoeven niet meer te worden besproken.
3.17
Omdat de vorderingen van [gedaagde] alsnog worden afgewezen, heeft [appellante] geen belang meer bij haar eigen vorderingen.
3.17
Het hof zal bepalen dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de familieverhoudingen tussen partijen.

4.De beslissing

Het hof bekrachtigt het arrest van 5 september 2023 en bepaalt dat iedere partij in deze verzetprocedure de eigen proceskosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. R.E. Weening en mr. M. Aksu en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
10 september 2024.