In deze zaak gaat het om een geschil tussen een moeder en haar zoon over de levering van aandelen in een vennootschap. De moeder, aangeduid als [appellante], heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, dat op 13 juli 2022 is uitgesproken. De zoon, aangeduid als [gedaagde], heeft in eerste instantie geen verweer gevoerd in het hoger beroep, maar heeft later verzet aangetekend tegen het arrest van het hof van 5 september 2023. De kern van het geschil betreft de vraag of [appellante] verplicht is om aandelen in de vennootschap aan [gedaagde] te leveren, en of de redelijkheid en billijkheid van toepassing zijn in deze context.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellante] heeft op 9 mei 2018 een koopoptie verleend aan [gedaagde] voor 100 aandelen in de vennootschap RegioIsolatie. De aandelen zijn om fiscale redenen op naam van [appellante] gesteld, terwijl [gedaagde] de statutair bestuurder is. [gedaagde] heeft de koopoptie tijdig ingeroepen, maar [appellante] heeft geweigerd de aandelen te leveren, met de reden dat de aandelen gelijk verdeeld moesten worden tussen haar zonen. Na een aantal juridische stappen, waaronder een kort geding, heeft de rechtbank op 13 juli 2022 de vorderingen van [gedaagde] toegewezen.
In het hoger beroep heeft [appellante] haar tegenvorderingen gehandhaafd, waarbij zij stelt dat de koopopties gewijzigd moeten worden. Het hof heeft in zijn arrest van 5 september 2023 geoordeeld dat [gedaagde] niet tijdig heeft afgezien van de koopopties en dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat hij de aandelen binnen een bepaalde termijn had moeten afnemen. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat [appellante] niet langer gehouden is om de aandelen aan [gedaagde] te leveren, en dat de vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd vanwege de familieverhoudingen tussen partijen.