ECLI:NL:GHARL:2023:7452

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
200.322.264/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot levering van aandelen tussen moeder en zoon in het kader van koopoptieovereenkomsten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verplichting van een moeder, [appellante], om aandelen in twee vennootschappen aan haar zoon, [geïntimeerde], te leveren. De moeder had eerder een koopoptie verleend voor de aandelen, maar weigerde deze te leveren, onder andere omdat zij van mening was dat de aandelen gelijk verdeeld moesten worden tussen haar twee zonen. De zoon had de koopopties tijdig ingeroepen, maar de moeder stelde dat hij had afgezien van de koopopties omdat hij niet binnen de gestelde termijn de aandelen had afgenomen.

De procedure begon met een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland op 13 juli 2022, waarin de vorderingen van de zoon werden toegewezen. In hoger beroep heeft de moeder de vorderingen van de zoon betwist en haar eigen tegenvorderingen ingesteld, waarbij zij wijziging van de koopopties eiste. Het hof oordeelde dat de zoon niet binnen de gestelde termijn had gereageerd op de uitnodiging tot levering van de aandelen, waardoor de moeder niet langer gehouden was om de aandelen te leveren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van beide partijen afgewezen, waarbij elke partij zijn eigen proceskosten moest dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.322.264/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 207368
arrest van 5 september 2023
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. D. Maat te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2]
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 13 juli 2022 tussen partijen heeft uitgesproken [1] . Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de dagvaarding in hoger beroep en de memorie van grieven. Tegen de niet verschenen [geïntimeerde] is verstek verleend. Hij heeft geen verweer gevoerd in dit hoger beroep.

2.De kern van de zaak

2.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellante] verplicht is aandelen in twee vennootschappen aan haar zoon [geïntimeerde] te leveren. Dat geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond.
2.2
[appellante] is de moeder van [geïntimeerde] , die samen met zijn broer [naam1] de inmiddels failliete vennootschap RegioIsolatie BV heeft opgericht (RegioIsolatie oud). Zij en hun vader [naam2] zijn in die onderneming werkzaam geweest.
2.3
[geïntimeerde] heeft de bedrijfsactiva van de curator van RegioIsolatie oud gekocht ten behoeve van de op 9 mei 2018 opgerichte nieuwe vennootschap RegioIsolatie BV (verder: RegioIsolatie). Alle 100 aandelen zijn om fiscale redenen in eerste instantie op naam gesteld van [appellante] . [geïntimeerde] is tot enig statutair bestuurder benoemd.
2.4
[appellante] heeft [geïntimeerde] op 9 mei 2018 bij de notaris een koopoptie verleend voor alle 100 aandelen in het kapitaal van RegioIsolatie: “Als de comparant sub 2 ( [geïntimeerde] ) de koopoptie wenst uit te oefenen, maakt hij dit bij aangetekend schrijven aan de comparante sub 1 ( [appellante] ) kenbaar.” Verder is afgesproken dat de overeenkomst door ontvangst van dat aangetekend schrijven tot stand komt en dat de koopoptie onder meer eindigt als [geïntimeerde] daarvan schriftelijk afstand doet. Als hij niet binnen drie maanden na de kennisgeving van het uitoefenen van de koopoptie de aandelen heeft afgenomen, wordt hij geacht ervan te hebben afgezien.
2.5
Op 5 juni 2018 is de besloten vennootschap PU-Tech BV opgericht. Van de 100 aandelen zijn 99 op naam gesteld van [appellante] en 1 aandeel is op naam gesteld van statutair directeur [naam3] . [appellante] en [geïntimeerde] hebben die dag ten aanzien van de aandelen van [appellante] opnieuw bij de notaris een ‘koopoptie/voorkeursrecht’ getekend, met dezelfde bepalingen als de hiervoor genoemde.
2.6
[geïntimeerde] heeft beide koopopties medio september 2019 tijdig ingeroepen, maar [appellante] heeft geweigerd de aandelen aan hem te leveren, onder andere omdat het in haar ogen de bedoeling was dat de aandelen gelijk over de broers zouden worden verdeeld.
2.7
Op 30 september 2019 hebben beide broers gesproken over de mogelijkheden om binnen RegioIsolatie op gelijkwaardige basis samen te werken. In dat kader, zo
was de gedachte, zou [geïntimeerde] de helft van de aandelen van die vennootschap aan zijn broer afstaan. Dat overleg heeft niet tot een oplossing geleid: zowel [geïntimeerde] (voor het geheel) als [naam1] (voor de helft) heeft daarna zijn aanspraak op de aandelen gehandhaafd.
2.8
De aanspraak van [naam1] heeft geleid tot een toewijzend vonnis in kort geding: op
1 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter [appellante] bevolen mee te werken aan de notariële overdracht aan de persoonlijke vennootschap van [naam1] van 50 aandelen in RegioIsolatie. [geïntimeerde] is in dit vonnis bevolen zich daartegen niet te verzetten. [appellante] heeft op 10 juli 2020 aan deze veroordeling uitvoering gegeven. Zelf hield zij nog 50 aandelen in RegioIsolatie. Die heeft zij aan [geïntimeerde] aangeboden, onder de voorwaarde dat zij door hem zou worden gevrijwaard voor mogelijke fiscale gevolgen van de aandelentransactie, en een derde zou worden benoemd die bij het staken van de stemmen binnen RegioIsolatie een bindend advies zou kunnen uitbrengen. Met betrekking tot de door [appellante] gehouden aandelen in PU-Tech BV is [geïntimeerde] meegedeeld dat [appellante] alleen tot levering van de aandelen zou overgaan als [geïntimeerde] haar voor de fiscale gevolgen daarvan zou vrijwaren.
2.9
Daartoe was [geïntimeerde] niet bereid; hij heeft in deze procedure (voor zover nog van belang) gevorderd dat [appellante] ertoe wordt veroordeeld hem 99 aandelen in PU-Tech en de resterende 50 aandelen in RegioIsolatie te leveren. Ook vorderde hij dat de rechtbank ‘voor recht’ zou verklaren dat [appellante] toerekenbaar tekort is gekomen in de nakoming van de verplichtingen uit de koopoptieovereenkomsten en dat zij gehouden is de schade te vergoeden die hij daardoor heeft geleden.
2.1
De rechtbank heeft deze vorderingen en enkele nevenvorderingen op 13 juli 2022 toegewezen. [geïntimeerde] heeft daarna echter verzuimd de leveringsakten van het notariskantoor te tekenen, waarna de behandelend notaris het dossier heeft gesloten.
2.11
Op 21 februari 2023 is het faillissement van RegioIsolatie uitgesproken.
2.12
De bedoeling van het hoger beroep is dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen. [appellante] handhaaft daarnaast deels haar eigen tegenvorderingen
(de oorspronkelijke reconventie). In essentie luiden die dat de koopopties worden gewijzigd, in die zin dat [geïntimeerde] aanspraak kan maken op maximaal 50% van de aandelen in RegioIsolatie en 49,5% van de aandelen in PU-Tech, onder de voorwaarde dat [appellante] uiterlijk op het moment van levering adequaat fiscaal wordt gevrijwaard en finaal wordt gekweten. Daarnaast vordert [appellante] de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis voor de duur van dit hoger beroep.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Volgens [appellante] moet [geïntimeerde] geacht worden te hebben afgezien van de koopopties. De aandelen zijn hem immers aangeboden, maar aan de herhaalde oproep van de notaris heeft hij geen gehoor gegeven.
3.2
[appellante] heeft dit standpunt onderbouwd door overlegging van twee op
1 december 2022 gedateerde en door haar afgegeven notariële volmachten tot levering van 50 aandelen RegioIsolatie en 99 aandelen PU-Tech aan [geïntimeerde] . Deze volmachten zijn verleend onder de (enkele) voorwaarde dat [geïntimeerde] voor 1 maart 2023 (binnen drie maanden) zijn medewerking verleent. Uit een andere productie blijkt dat de behandelend notaris [geïntimeerde] daarna vergeefs per aangetekende brief van 19 december 2022 heeft verzocht de voor de overdracht benodigde handelingen te verrichten. Onbestreden staat vast dat [geïntimeerde] niet meer tot afname is overgegaan.
3.3
De vraag is nu of zich de in de optieovereenkomsten geregelde situatie voordoet dat [geïntimeerde] heeft afgezien van de koopoptie en [appellante] dus niet gehouden is aan hem te leveren. Uitgangspunt is dat in de beide optieovereenkomsten is bepaald dat [geïntimeerde] geacht wordt van de koop te hebben afgezien als hij niet binnen drie maanden na de kennisgeving van het uitoefenen van de koopoptie (en daarmee: de totstandkoming van de koopovereenkomst) de aandelen heeft afgenomen. [geïntimeerde] heeft op 17 september 2019 de koopopties ingeroepen. Van levering is het tot medio december 2019 echter niet gekomen, omdat [appellante] weigerde te leveren. Na het door de rechtbank gewezen vonnis is de situatie echter veranderd. [geïntimeerde] heeft op 28 november 2022 nogmaals gevraagd de aandelen te leveren, [appellante] heeft de notaris op 1 december 2022 alsnog volmacht gegeven dat verzoek te honoreren en dus de aandelen te leveren, en de notaris heeft [geïntimeerde] op 19 december 2022 uitgenodigd mee te werken aan de levering. [geïntimeerde] was er in ieder geval vanaf omstreeks die datum van op de hoogte dat afgenomen kon worden en dat de door [appellante] veroorzaakte afnamebelemmering was vervallen. In deze situatie, waarin de overeenkomst niet voorzag, brengen de redelijkheid en billijkheid mee dat [geïntimeerde] , indien hij nog wilde afnemen, dat moest doen binnen drie maanden daarna, derhalve uiterlijk omstreeks 19 maart 2023. [geïntimeerde] heeft niet weersproken dat hij dat niet heeft gedaan.
3.4
Het gevolg is dat [appellante] niet langer gehouden is aan [geïntimeerde] te leveren. Haar op dit onderdeel gevoerde verweer treft dus doel. De andere verweren van [appellante] hoeven daarom niet meer te worden besproken.
3.5
Omdat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen, heeft [appellante] geen belang meer bij haar eigen vorderingen.
3.6
Het hof zal bepalen dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen).

4.De beslissing

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van
13 juli 2022, wijst de vorderingen van beide partijen af en bepaalt dat iedere partij zowel in eerste aanleg als in het hoger beroep de eigen proceskosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, M. Aksu en W.P.M. ter Berg en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
5 september 2023.