Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De kern van de zaak en de uitkomst
2.Het verdere verloop van de procedure bij het hof
3.De beoordeling in hoger beroep
niets anders kan dan de zendende instantie verzoeken om de aan u verstrekte zending in te trekken”.Op dezelfde datum heeft [de leidinggevende] aan CMO geschreven dat [de werknemer] niet beschikt over de benodigde competenties. Hij heeft daarom aan CMO verzocht om de goedkeuring van [de werknemer] als krijgsmachtimam in te trekken.
ambtenaarlijke gevolgen’, en daarover wil [de directeur DGV] met [de werknemer] op 7 augustus 2017 in gesprek naar
‘de stand van zaken op dat moment’. Vanwege de ziekmelding van [de werknemer] per 3 augustus 2017 heeft het gesprek niet plaatsgevonden.
“Mocht CMO jouw brief intrekken ontstaat er een nieuwe situatie die ik dan opnieuw zal beoordelen.”
en ik) op het punt gestaan om de arbeidsrelatie met [de werknemer] te gaan verbreken. Tot nu toe hebben we daar niet voor gekozen en de heer [de werknemer] telkens de kans gegeven om zijn functioneren te verbeteren. (…) Op basis van de bevindingen van het Hoofd IGV aangevuld met mijn eigen constateringen kan ik niet anders dan vaststellen dat de heer [de werknemer] niet voldoet aan de redelijkerwijs te stellen minimale voorwaarden als geestelijk verzorger binnen de krijgsmacht. Ik doel hierbij onder meer op zijn te beperkte kennis en inzicht van het duale karakter van de positie van de Geestelijke Verzorging binnen de krijgsmacht; het bewust of onbewust niet volgen van de van toepassing zijnde bedrijfsvoering procedures en regels; zijn te beperkte schriftelijke en mondelinge[onleesbaar]
met miscommunicatie tot gevolg. Daarnaast draagt hij er al langere tijd niet aan bij om een positieve wending te geven aan de onderlinge en naar mijn inzicht verstoorde arbeidsverhoudingen. Immers, zodra hij kritiek krijgt, voelt hij zich niet of onvoldoende aangesproken of schuift hij zijn verantwoordelijkheid af.”
“De Zendende Instantie gaat uiteindelijk over de vraag wie namens de Zendende Instantie bij Defensie werkzaamheden verricht als geestelijk verzorger. Wanneer de goedkeuring voor de zending wordt ingetrokken is dat voor Defensie een gegeven. Uw stellingen terzake uw functioneren vormen voor mij dan ook geen reden om af te zien van het ontslag.”
“Het is niet aan Defensie om de intrekking van de zending of de wijze waarop deze intrekking tot stand is gekomen inhoudelijk te beoordelen. Het is aan de zendende instantie om zelfstandig te beslissen over het verlenen van goedkeuring of het intrekking van een zending. De door u aangehaalde zorgvuldigheid ten aanzien van het al dan niet intrekken van de zending ligt bij de zendende instantie. Defensie treedt niet in de beoordeling van deze zorgvuldigheid. Het is ook niet aan Defensie om te oordelen over de bekwaamheid of geschiktheid van u als geestelijk verzorger.”
CMO ontkent niet dat zij [de werknemer] na het ontvangen van diens reactie op de klacht van de secretaresse niet meer heeft gehoord. Daarover voert zij aan dat er geen sprake is van strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid waardoor de intrekking van het zending onrechtmatig zou zijn, omdat zij niet over één nacht ijs is gegaan. Zij wijst op de voorgeschiedenis met functioneringsgesprekken en het al in 2015 geuite voornemen om afscheid te nemen van [de werknemer] . Na afsluiting van het verbetertraject in 2016 ging het met [de werknemer] weer bergafwaarts, met als klap op de vuurpijl de melding van de secretaresse en de reactie van [de werknemer] daarop, waarin hij geen zelfreflectie liet zien en die zelfs ongepast was. De gebeurtenissen in 2017, inclusief de brieven van [de leidinggevende] en [de directeur DGV] , alsmede de klacht van de secretaresse én de reactie daarop van [de werknemer] , waren de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. Hem opnieuw de gelegenheid bieden om zijn uitgebreide schriftelijke reactie op de klacht nog toe te lichten zou slechts een herhaling van zetten hebben opgeleverd. Een voorgesprek zou niet hebben geleid tot een ander oordeel, aldus CMO. Ter zitting bij het hof heeft CMO nog toegevoegd dat aan het intrekkingsbesluit ook ten grondslag lag dat [de werknemer] plagiaat heeft gepleegd. CMO heeft daarnaast erkend dat er geen interne beroepsmogelijkheid bestaat, maar die is er bij de meeste zendende instanties niet. Bovendien is zo’n interne beroepsmogelijkheid voor een stichting niet verplicht, en leidt het ontbreken daarvan ook niet tot een verzwaarde zorgvuldigheidsplicht.
datbesluit van Defensie getoetst en niet het besluit van CMO tot intrekking. CMO heeft erkend dat [de werknemer] in de procedure bij Defensie niet inhoudelijk kon opkomen tegen het gestelde disfunctioneren, omdat het intrekken van de zending gelijk staat aan het niet meer voldoen aan een formele eis voor een aanstelling. CMO was zich daar dus van bewust, althans had zich daarvan bewust moeten zijn, wat voor haar aanleiding had moet zijn des te zorgvuldiger te zijn in de besluitvorming.
€ 6.091,28 bruto (inclusief vakantietoeslag en extra periode, maar exclusief pensioen en zorgverzekering) en de huidige WGA-loonaanvullingsuitkering van € 3.150 bruto exclusief vakantietoeslag. Als CMO niet de zendingsbrief zou hebben ingetrokken zou [de werknemer] tot zijn pensioendatum van 31 augustus 2030 bij Defensie werkzaam zijn geweest. De gederfde inkomsten worden berekend op € 514.142,50 bruto. Deze manier van ontslag heeft hem een slechte naam bezorgd en heeft immateriële schade aangericht; [de werknemer] wordt begeleid door een psycholoog. Hij is een gebroken man die noodgedwongen thuis zit met regelmatig slapeloze nachten en herbelevingen van de oneerlijke manier waarop hij door [de leidinggevende] is behandeld. De immateriële schade wordt begroot op € 25.000 netto.
,schat het hof in dat de aanstelling nog twee jaar zou hebben voortgeduurd. De inkomensschade wordt begroot op 24 maanden x het onbetwiste schadebedrag per maand van € 2.941,38 bruto is gelijk aan afgerond € 70.600 bruto.
[de werknemer] brengt naar voren dat hij niet heeft stilgezeten. Hij heeft steeds gehoopt de kwestie op een andere manier op te lossen en heeft daartoe de nodige stappen gezet. Daarbij wijst hij op het bezwaar dat hij in 2018 heeft ingediend tegen het ontslagbesluit. Dat is afgewezen. De beroepsprocedure die hij is gestart heeft [de werknemer] ingetrokken, nadat in een bemiddelingsgesprek op 26 september 2018 door CMO (via de toenmalig voorzitter de heer [naam1] ) zou zijn toegezegd dat de zendingsbrief weer zou worden verstrekt. Dat is echter niet gebeurd. Ook heeft [de werknemer] in 2021 contact gezocht met de Inspecteur-Generaal der Strijdkrachten, met het verzoek om te bemiddelen in het terugkrijgen van de zendingsbrief. Er is inderdaad onderhandeld met Defensie maar een goede regeling is daar niet aangeboden.
4.De beslissing
27 augustus 2024.