ECLI:NL:GHARL:2024:5449

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
200.325.552
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht woonruimte en huurprijsvaststelling door huurcommissie met rechtsmiddelenverbod voor conventie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep in een huurrechtelijke kwestie. De appellant, [appellant], en de geïntimeerde, [geïntimeerde], hebben een huurovereenkomst gesloten voor een woning met een kale huurprijs van € 1.150,- per maand. De huurovereenkomst eindigde op 31 maart 2022. De geïntimeerde heeft de huurcommissie verzocht om de redelijkheid van de huurprijs te toetsen, wat resulteerde in een vaststelling van de maximale kale huurprijs op € 635,76 per maand. De appellant heeft hiertegen verzet aangetekend, maar dit werd door de huurcommissie niet in behandeling genomen omdat het te laat was ingediend.

De kantonrechter heeft de vorderingen van de appellant in conventie afgewezen en in reconventie de kale huurprijs vastgesteld op € 635,76 per maand, met een veroordeling van de appellant tot betaling van onverschuldigd betaalde huur aan de geïntimeerde. De appellant heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Het rechtsmiddelenverbod dat geldt voor de beslissingen van de kantonrechter in conventie kan niet worden doorbroken, en de bezwaren van de appellant tegen de huurprijsvaststelling worden niet inhoudelijk beoordeeld. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kantonrechter in reconventie en wijst de appellant in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.325.552
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, 9965023
arrest van 27 augustus 2024
in de zaak van

1.[appellant]

2. [appellante]
die beiden wonen in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de kantonrechter optraden als eisers in conventie en verweerders in reconventie
hierna samen: [appellant] (in mannelijk enkelvoud)
advocaat: mr. V.W.J.H. Kobossen
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. M.J. Jeths

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 13 juni 2023 heeft op 19 september 2023 een enkelvoudige mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Het verdere procesverloop blijkt uit:
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord.
1.2.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geïntimeerde] en [naam1] hebben met ingang van 1 juli 2020 voor een periode van twee jaar een woning gehuurd van [appellant] voor een kale huurprijs van € 1.150,- per maand. De huurovereenkomst is per 31 maart 2022 met wederzijds goedvinden geëindigd.
2.2.
[geïntimeerde] heeft de huurcommissie verzocht om de redelijkheid van de overeengekomen huurprijs te toetsen (artikel 7:249 BW). De voorzitter van de huurcommissie heeft de maximale kale huurprijs met ingang van 1 juli 2020 vastgesteld op € 635,76 per maand. [appellant] heeft tegen die uitspraak van de voorzitter van de huurcommissie verzet ingesteld bij de huurcommissie. De huurcommissie heeft bij uitspraak van 13 april 2022 het verzet niet in behandeling genomen, omdat het te laat is ontvangen. Bij uitspraak van 3 juni 2022 heeft de huurcommissie het verzet ongegrond verklaard.
2.3.
[appellant] heeft bij de kantonrechter in conventie, samengevat, gevorderd de uitspraken van de huurcommissie te vernietigen en te verklaren voor recht dat het gehuurde is te kwalificeren als een geliberaliseerde woning (waarvoor niet de door de huurcommissie vastgestelde maximale kale huurprijs geldt). In reconventie heeft [geïntimeerde] , kort gezegd, gevorderd de kale huurprijs vast te stellen en de als gevolg van de uitspraak van de huurcommissie teveel betaalde huur op grond van onverschuldigde betaling van [appellant] teruggevorderd.
2.4.
De kantonrechter heeft de vorderingen in conventie afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter de kale huurprijs van het gehuurde met ingang van 1 juli 2020 vastgesteld op € 635,76 per maand en [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] een bedrag van € 10.799,04 te betalen, te weten de onverschuldigd betaalde huur over de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 maart 2022. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat zijn vorderingen in conventie alsnog worden toegewezen en de vorderingen in reconventie alsnog worden afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hoger beroep van [appellant] slaagt niet. Hierna zal het hof die beslissing uitleggen.
Rechtsmiddelenverbod geldt voor conventie
3.2.
Het hof stelt voorop dat na een procedure tot huurprijsvaststelling bij de huurcommissie een partij een vordering bij de kantonrechter kan instellen om te voorkomen dat de uitkomst van de procedure tussen hen gaat gelden (artikel 7:262 lid 1 BW). Tegen het vonnis van de kantonrechter is geen hoger beroep mogelijk. Dit rechtsmiddelenverbod kan worden doorbroken op grond van zogenoemde doorbrekingsgronden, te weten indien de kantonrechter een bepaalde regeling ten onrechte niet heeft toegepast of de kantonrechter een fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden waardoor niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Het is aan de partij die hoger beroep instelt om deze doorbrekingsgronden aan te voeren en te onderbouwen.
3.3.
Voor de beslissingen van de kantonrechter in conventie geldt het rechtsmiddelen-verbod. Die beslissingen zien namelijk op punten waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht. Ten aanzien van de beslissingen van de kantonrechter in reconventie is dat niet het geval. Daarop is het rechtsmiddelenverbod dus niet van toepassing, zodat het hof daarover zal oordelen.
Geen sprake van doorbrekingsgrond in conventie
3.4.
[appellant] stelt dat het rechtsmiddelenverbod ten aanzien van de beslissingen van de kantonrechter in conventie moet worden doorbroken. Volgens [appellant] is sprake van een schending van het in artikel 6 EVRM vastgelegde recht op een eerlijk proces. Hij stelt dat het recht op een eerlijk proces is geschonden, omdat zowel de huurcommissie als de kantonrechter zich niet heeft gehouden aan het beginsel van hoor- en wederhoor.
3.5.
Het hof is van oordeel dat het beroep van [appellant] op de doorbrekingsgrond faalt. [appellant] voert een aantal bezwaren aan tegen de procedure bij de huurcommissie. Zo mocht [appellant] niet aanwezig zijn bij het onderzoek van de huurcommissie in het gehuurde en is er geen mogelijkheid tot het indienen van stukken en verweer geweest. Voor zover de huurcommissie het beginsel van hoor- en wederhoor heeft geschonden, kan dat er niet toe leiden dat het beroep op de doorbrekingsgrond slaagt. De in de rechtspraak ontwikkelde doorbrekingsgronden zien namelijk op het handelen of nalaten van een procedure bij de overheidsrechter, zoals bij de kantonrechter, en niet op dat van de huurcommissie die niet behoort tot de rechterlijke macht. Wat betreft de procedure bij de kantonrechter stelt [appellant] dat hij tijdens de zitting werd geconfronteerd met een nieuw processtuk, namelijk de akte uitlating producties van [geïntimeerde] . [appellant] stelt dat hij nooit heeft ingestemd met het toevoegen van die akte aan het procesdossier en dat hij zich niet over de inhoud van de akte heeft kunnen uitlaten. Het hof is van oordeel dat tijdens de procedure bij de kantonrechter geen sprake is geweest van een schending van het beginsel van hoor- en wederhoor op dit punt. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de kantonrechter blijkt namelijk dat [appellant] de akte tijdens de zitting heeft kunnen lezen. Daarnaast heeft [appellant] tijdens de zitting geen bezwaar gemaakt tegen het toevoegen van de akte aan het procesdossier. Verder ziet de inhoud van de akte op de procedure in reconventie en niet op die in conventie. In de akte heeft [geïntimeerde] onder meer geconcludeerd dat zij bevoegd is om de vordering in reconventie in te stellen, zonder dat haar medehuurster [naam1] ook procespartij is. Over dat onderwerp, zoals hierna zal blijken, is ook in dit hoger beroep nog een partijdebat mogelijk, nu, zoals gezegd, het rechtsmiddelenverbod voor de reconventie niet geldt.
3.6.
Anders dan [geïntimeerde] aanvoert, leidt het falen van het beroep op de doorbrekingsgrond niet tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. Het hoger beroep is namelijk al ontvankelijk indien wordt gesteld dat sprake is van een doorbrekingsgrond. Voor de ontvankelijkheid is niet vereist dat het beroep op de doorbrekingsgrond slaagt. Het falen van het beroep op de doorbrekingsgrond leidt ertoe dat het hof het hoger beroep van [appellant] voor zover dat ziet op de beslissingen van de kantonrechter in conventie zal verwerpen. Aan een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren van [appellant] tegen de huurprijsvaststelling komt het hof niet toe.
Hoger beroep reconventie faalt
3.7.
Het hof stelt het volgende voorop. Niet in geschil is dat sprake is van een gemeenschap, omdat het vorderingsrecht tot terugbetaling van de huurpenningen uit onverschuldigde betaling toebehoort aan [geïntimeerde] en [naam1] gezamenlijk (artikel 3:166 lid 1 BW). Iedere deelgenoot is bevoegd tot het instellen van rechtsvorderingen ten behoeve van de gemeenschap (artikel 3:171 BW). De deelgenoot die op eigen naam een rechtsvordering instelt zal kenbaar moeten maken dat hij in zijn hoedanigheid voor de gezamenlijke, zo veel mogelijk met name te noemen, deelgenoten optreedt. [1] De kantonrechter heeft geoordeeld dat door [geïntimeerde] kenbaar is gemaakt dat zij procedeert ten behoeve van de gemeenschap. [naam1] is namelijk bij de zitting van de kantonrechter verschenen en [geïntimeerde] en [naam1] hebben verklaard dat zij bij toewijzing van de vordering uit hoofde van de onverschuldigde betaling, het bedrag (minus de gemaakte kosten) bij helfte zullen delen, aldus de kantonrechter.
3.8.
[appellant] heeft aangevoerd dat in dit geval niet is voldaan aan de vereisten van artikel 3:171 BW. Anders dan [appellant] heeft betoogd, mocht [geïntimeerde] de vordering op eigen naam instellen. Artikel 3:171 BW vereist niet dat de vordering door de deelgenoten gezamenlijk wordt ingesteld, noch dat de andere deelgenoten als formele procespartijen aan het geding deelnemen. [2] Wel is noodzakelijk dat [geïntimeerde] in de inleidende dagvaarding duidelijk maakt dat de door haar ingestelde vordering wordt ingesteld ten behoeve van een gemeenschap. [3] Duidelijk is dat dit ten onrechte niet is gebeurd. Op de zitting bij de kantonrechter is dit door haar aan de orde gesteld en is duidelijk geworden dat sprake is van een gemeenschap en dat beide deelgenoten het met elkaar eens zijn. Daarmee heeft [geïntimeerde] pas op de zitting, en daarmee te laat, kenbaar gemaakt dat zij in deze procedure voor de gezamenlijke deelgenoten optreedt. Het hof is evenwel van oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft toegelicht wat zijn belang is bij een vernietiging van het vonnis op dit punt. Anders dan [appellant] heeft betoogd, is niet gebleken dat hij als gevolg van de omstandigheid dat [geïntimeerde] op eigen naam een vordering heeft ingesteld, is beperkt in zijn mogelijkheid om verweer te voeren ten opzichte van [naam1] . [appellant] heeft namelijk niet duidelijk gemaakt welke andere verweren hij ten opzichte van [naam1] had willen voeren. Ook is onvoldoende gebleken dat, zoals [appellant] heeft betoogd, hij onrechtmatig in zijn verhaalsmogelijkheden is beperkt doordat [geïntimeerde] op eigen naam een vordering heeft ingesteld. Het gaat immers om een vordering op grond waarvan [appellant] een bedrag aan [geïntimeerde] dient te betalen en niet andersom.
3.9.
Verder komt het hof ook in het hoger beroep tegen de beslissingen van de kantonrechter in reconventie niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren van [appellant] tegen de huurprijsvaststelling. Met de verwerping van het hoger beroep van [appellant] tegen de beslissingen van de kantonrechter op de vorderingen in conventie, staat immers de hoogte van de huurprijs zoals die door de huurcommissie is vastgesteld vast. Die huurprijs neemt [geïntimeerde] in haar vorderingen in reconventie tot uitgangspunt. Het hof zal de toewijzing van de vorderingen in reconventie dus bekrachtigen.
Proceskosten eerste aanleg
3.10.
[appellant] heeft verzocht om een proceskostenveroordeling achterwege te laten. Volgens [appellant] is de vordering in reconventie “rauwelijks” ingesteld. [geïntimeerde] heeft namelijk nooit aanspraak gemaakt op betaling van enig bedrag, aldus [appellant] . Daarnaast heeft [appellant] betoogd dat [geïntimeerde] zich niet heeft gehouden aan de eisen van een juiste procesorde, doordat zij [naam1] pas ter zitting bij de kantonrechter in de procedure heeft betrokken.
3.11.
Het hof verwerpt ook dit bezwaar. De door [appellant] aangevoerde omstandigheden bieden geen aanleiding om een proceskostenveroordeling achterwege te laten.
Conclusie
3.12.
Het hoger beroep slaagt niet. Het hof zal het hoger beroep van [appellant] voor zover dat ziet op de beslissingen van de kantonrechter in conventie verwerpen. Voor zover het hoger beroep ziet op de beslissingen van de kantonrechter in reconventie zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [4]

4.De beslissing

Het hof:
in conventie
4.1.
verwerpt het hoger beroep;
in reconventie
4.2.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, van 25 november 2022;
in het hoger beroep
4.3.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 343,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief II).
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, M. Schoemaker en A.J.J. van Rijen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024.

Voetnoten

1.HR 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:535.
2.HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:810.
3.Parl. Gesch. BW Inv. 3, 5 en 6 Boek 3 1990, p. 1283.
4.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.