ECLI:NL:GHARL:2024:5427

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
200.339.108
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging zorgregeling voor duur van ondertoezichtstelling met hoofdverblijfplaats kind bij moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de zorgregeling voor een minderjarige, die onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI). De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de door de kinderrechter vastgestelde zorgregeling en verzocht het hof om de oorspronkelijke regeling van 9 juli 2020 te herstellen. De vader, met wie de minderjarige feitelijk verblijft, steunde de GI in het verzoek om wijziging van de zorgregeling.

De procedure begon met een verzoek van de GI aan de kinderrechter om de zorgregeling te wijzigen, wat leidde tot een bestreden beschikking op 8 februari 2024. De kinderrechter had de zorgregeling gewijzigd, maar het hof oordeelde dat de bestreden beschikking niet kon worden toegewezen. Het hof stelde vast dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige nog steeds bij de moeder was en dat de GI niet had verzocht om een machtiging uithuisplaatsing, wat noodzakelijk was gezien de feitelijke situatie. Het hof concludeerde dat de GI de zorgregeling niet kon wijzigen zonder een formele uithuisplaatsing.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter vernietigd en het verzoek van de GI tot wijziging van de zorgregeling afgewezen. De beslissing benadrukt het belang van een formele procedure bij wijzigingen in de zorgregeling en de rechten van de moeder in deze context.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.339.108
(zaaknummer rechtbank Gelderland 429070)
beschikking van 27 augustus 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1]
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.B. Beerentsen te Zwolle,
en
de certificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen (verder: de kinderrechter), van 8 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Die beschikking wordt verder ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 maart 2024;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- een brief van de vader; en
- een journaalbericht van de advocaat van de moeder van 8 juli 2024 met een productie.
2.2
De minderjarige heeft met een brief aan het hof zijn mening over het verzoek gegeven.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 juli 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI; en
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (‘de raad’).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2010 in [plaats1] (verder te noemen: [de minderjarige] ). Zij hebben samen het gezag over hem.
3.2
[de minderjarige] staat ingeschreven op het woonadres van de moeder. Feitelijk verblijft hij bij zijn vader.
3.3
Sinds 16 juni 2022 staat [de minderjarige] onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling loopt nog tot 16 juni 2025.
3.4
Bij beschikking van 9 juli 2020 heeft de rechtbank de hoofverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder bepaald en de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder: zorgregeling) vastgesteld:
- [de minderjarige] verblijft eenmaal per veertien dagen van woensdag 17.30 uur tot maandagochtend
schooltijd bij de vader;
- in de week dat [de minderjarige] niet bij de vader verblijft, haalt de vader hem op woensdag op en
brengt hem naar zwemles en brengt hem vervolgens weer terug naar de moeder. Op
donderdag haalt de vader [de minderjarige] op bij [naam1] en brengt hem vervolgens
weer terug bij de moeder;
- [de minderjarige] verblijft de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader, in onderling overleg
te bepalen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kinderrechter op 11 december 2023, heeft de GI de kinderrechter verzocht de door de kinderrechter op 9 juli 2020 vastgestelde zorgregeling te wijzigen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De GI verzoekt de volgende zorgregeling tussen [de minderjarige] en de moeder:
- [de minderjarige] ziet de moeder op dinsdag uit school tot 19.00 uur. De vader haalt [de minderjarige] bij de
moeder op;
- [de minderjarige] ziet de moeder op vrijdag uit school tot zaterdag als hij naar [naam1]
gaat. De vader haalt [de minderjarige] bij [naam1] op, en
- de omgangsregeling wordt regelmatig geëvalueerd.
De GI heeft daarbij verzocht om de regie over het maken van beslissingen over het al dan niet uitbreiden van de omgangsregeling bij de GI te leggen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling de zorgregeling zoals op 9 juli 2020 vastgesteld op de volgende manier gewijzigd:
  • [de minderjarige] is iedere dinsdag uit school tot 19.00 uur bij de moeder;
  • [de minderjarige] is op de vrijdag in de oneven week uit school bij de moeder, waarbij hij met de
taxi naar de moeder wordt gebracht, tot en met de daaropvolgende maandag naar school,
waarbij hij met de taxi naar school wordt gebracht;
- waarbij, onder regelmatige evaluatie door de Gl, de GI de regie heeft over het uitbreiden van deze regeling, waarbij de GI de observatiediagnostiek van [naam2] zal betrekken in wat [de minderjarige] nodig heeft van de ouders en in hoeverre de ouders dit [de minderjarige] kunnen bieden.
De kinderrechter heeft de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.3
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de op 9 juli 2020 vastgestelde zorgregeling de na te komen zorgregeling is.
4.4
De GI voert verweer en vraagt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, dan wel deze verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Na een incident in augustus 2023 bij de moeder thuis is [de minderjarige] bij de vader gaan wonen. Er is overleg geweest tussen de ouders en de GI en besloten is dat [de minderjarige] naar de vader zou gaan totdat er andere afspraken gemaakt zouden worden. Ook werd er hulpverlening ingezet. [naam2] voor diagnostiek en [naam3] om het contact tussen [de minderjarige] en de moeder weer te hervatten en uit te breiden. Eerder hebben er ook (ernstige) incidenten met [de minderjarige] plaatsgevonden en al langer zijn er (grote) zorgen over [de minderjarige] .
5.2
In november 2023 werd duidelijk dat de ouders het onderling niet eens konden worden over de opbouw van de regeling tussen [de minderjarige] en de moeder. De moeder vindt dat de regeling zoals neergelegd is in de beschikking van 9 juli 2020 weer moet worden nageleefd terwijl de vader vindt dat [de minderjarige] bij hem moet blijven wonen en dan om de week een weekend bij de moeder is. Deze discussie was de aanleiding voor de GI om het verzoek in te dienen tot wijziging van de zorgregeling uit 9 juli 2020. De GI gaat er daarbij vanuit dat dit om een uitbreiding van de zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige] gaat, omdat er de periode daarvoor feitelijk minder vaak contact tussen hen was.
5.3
Op de mondelinge behandeling heeft de GI toegelicht dat zij in augustus 2023, in plaats van de wijziging van de zorgregeling, niet om een machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader heeft verzocht omdat de situatie tijdelijk zou zijn. De zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige] zou weer worden uitgebreid zodra dat kon, met de bedoeling van de GI dat de oude regeling (uit de beschikking van 9 juli 2020) weer zou worden uitgevoerd. Ook in november 2023, nadat duidelijk werd dat de moeder niet (langer) instemde met het verblijf van [de minderjarige] bij de vader, heeft de GI niet besloten om een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in te dienen.
5.4
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de GI aan de kinderrechter niet kon worden toegewezen en dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd. Het hof zal dan ook het verzoek van de GI alsnog afwijzen. Aangezien [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats nog steeds bij de moeder heeft, kan niet een zorgregeling met de moeder worden bepaald zoals die door de kinderrechter is vastgesteld. De (juridische) situatie in augustus 2023 was namelijk dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de moeder had en dat er een ondertoezichtstelling liep. Op het moment dat [de minderjarige] bij de vader gaat wonen en vooral de vader verantwoordelijk wordt voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , moet deze situatie geformaliseerd worden door middel van een machtiging uithuisplaatsing. [1] Een uithuisplaatsing op basis van vrijwilligheid kan namelijk tot gevolg hebben dat deze door de ouder(s) zelf weer ongedaan gemaakt kan worden. Dat is een onwenselijke situatie. Daarbij komt dat de moeder inmiddels niet langer instemt met het verblijf van [de minderjarige] bij de vader en dat zij er recht op heeft dat deze inbreuk op haar family life wordt getoetst door de (kinder)rechter. Een machtiging uithuisplaatsing is bedoeld voor een tijdelijke situatie, zodat het argument van de GI dat [de minderjarige] op de langere termijn weer bij de moeder zou gaan wonen, de situatie niet anders maakt. Een andere manier om het verblijf van [de minderjarige] te formaliseren is een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , maar van zo’n wijziging is hier geen sprake.
5.5
Als de GI vindt dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is voor zijn verzorging en opvoeding of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid, ligt het op de weg van de GI om alsnog een machtiging uithuisplaatsing bij de vader te verzoeken. Daarbij kan de GI dan voor de duur van de ondertoezichtstelling verzoeken om de zorgregeling van 9 juli 2020 te wijzigen en een regeling tussen de moeder en [de minderjarige] vast te stellen die in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is.
5.6
Het hof zal daarom het volgende beslissen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 8 februari 2024 en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot wijziging van de zorgregeling alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, K.A.M. van Os-ten Have en K. Hermsen en is op 27 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.