ECLI:NL:GHARL:2021:1736

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
200.285.593
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van onder toezicht gestelde minderjarigen en de vereiste machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige4]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, maar de kinderrechter in de rechtbank Gelderland had dit verzoek afgewezen. De Raad is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad het eens zijn over de noodzaak van de uithuisplaatsing van de minderjarigen. Het hof heeft daarbij artikel 1:265a BW in overweging genomen, waarin staat dat een minderjarige die onder toezicht is gesteld, alleen met een machtiging tot uithuisplaatsing uit huis kan worden geplaatst. Het hof concludeert dat de wet en de wetsgeschiedenis geen ruimte laten voor een vrijwillige uithuisplaatsing van een onder toezicht gestelde minderjarige. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en vastgesteld dat de verzoeken tot machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen hadden moeten worden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige toetsing van uithuisplaatsingen en de bescherming van het gezinsleven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.285.593
(zaaknummer rechtbank Gelderland 373218)
beschikking van 23 februari 2021
inzake
De raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.C.F. Schaap te Barneveld.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Ede,
verder te noemen: De GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 21 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 oktober 2020;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Schaap van 14 januari 2021 met productie.
2.2
Een van de minderjarige waarover deze zaak gaat, [de minderjarige1] ,is, omdat zij daar voor de leeftijd heeft, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 26 januari 2021 plaatsgevonden. Namens de raad is [B] verschenen. De moeder is via een Skype-verbinding in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat die fysiek aanwezig was ter zitting.. Namens de GI zijn verschenen [C] en [D] .

3.De feiten

3.1
Uit de moeder zijn geboren:
- [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2008 in [A] ;
- [de minderjarige2] (verder: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2010 in [E] ;
- [de minderjarige3] (verder: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2011 in [A] ;
- [de minderjarige4] (verder: [de minderjarige4] ), geboren [in] 2014 in [A] , en
- [de minderjarige5] (verder: [de minderjarige5] ), geboren [in] 2018 in [F] .
De moeder is alleen belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige4] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van zes maanden, tot 21 februari 2021 en het meer of anders verzochte afgewezen. De Raad had om een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verzocht voor de duur van een jaar.
3.3
[de minderjarige4] verblijft in een pleeggezin. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven doordeweeks bij Stichting [G] en in het weekend bij de moeder thuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
De raad is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt de afwijzing van het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige4] aan het hof voor te leggen. De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing alsnog te verlenen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking voor het overige.
4.2
De moeder voert verweer en verzoekt het hof het hoger beroep van de raad ongegrond te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De raad heeft in hoger beroep uitsluitend aangevoerd dat de verzoeken tot machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige4] ten onrechte zijn afgewezen, omdat de uithuisplaatsingen op grond van de wet niet in het vrijwillige kader kunnen geschieden.
5.2
Vast is komen te staan dat de moeder, de GI en de raad het eens zijn over de noodzaak van de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige4] . Gelet op de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is verklaard komt het hof tot dezelfde conclusie.
5.3
In artikel 1:265a BW is bepaald dat een minderjarige die onder toezicht is gesteld slechts met een machtiging tot uithuisplaatsing uit huis kan worden geplaatst. Dit is een wijziging ten opzichte van het tot 1 januari 2015 geldende artikel 1:258, derde lid, BW.
Tot 1 januari 2015 kon het bureau jeugdzorg een minderjarige dag en nacht uit huis plaatsen zonder machtiging uithuisplaatsing, indien van geen bezwaar van de ouders was gebleken. Een uithuisplaatsing grijpt diep in het familie- en gezinsleven in. Artikel 1:265a BW betreft minderjarigen over wie de kinderrechter heeft geoordeeld dat aan de grond van de ondertoezichtstelling is voldaan en dat derhalve onder meer de noodzakelijke zorg niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Omdat hulp in of vanuit de thuissituatie het uitgangspunt behoort te zijn, is het van belang dat de kinderrechter ook een verdergaande inbreuk op het familie- en gezinsleven te allen tijde toetst. Daar komt bij dat plaatsing van de minderjarige zonder machtiging zou betekenen dat een ouder bevoegd is de uithuisplaatsing voortijdig af te breken. In die situaties dient dan snel alsnog een machtiging tot uithuisplaatsing gevraagd te worden. Om deze vaak acute situaties te voorkomen, waarin vrijwel zonder uitzondering voortzetting van de uithuisplaatsing aangewezen is, wordt voorgesteld om minderjarigen die onder toezicht zijn gesteld slechts met een machtiging tot uithuisplaatsing dag en nacht uit huis te plaatsen (Kamerstukken II, 2008-2009, 32 015, nr. 3, p 29).
5.4
Naar het oordeel van het hof laten wet en wetsgeschiedenis geen ruimte voor een vrijwillige uithuisplaatsing van een onder toezicht gestelde minderjarige. Het hof dient de bestreden beschikking dan ook te vernietigen ten aanzien van de afwijzing van de verzoeken tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige4] en beslist als volgt. Nu de termijn van de ondertoezichtstelling zoals die is vastgesteld in de bestreden beschikking inmiddels is verstreken zal het hof volstaan met een vaststelling in rechte.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 augustus 2020 ten aanzien van de afwijzing van het verzoek tot uithuisplaatsing [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige4] en opnieuw beschikkende:
stelt vast dat de verzoeken tot machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige4] toegewezen hadden moeten worden.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, E.B. Knottnerus en J.U.M. van de Werff, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. Knottnerus en is op 23 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.