ECLI:NL:GHARL:2024:5310

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
200.337.310
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake incidenten ex artikel 1066 en 217 Rv met betrekking tot arbitrale vonnissen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 augustus 2024 een tussenarrest gewezen in het kader van een hoger beroep. De zaak betreft incidenten die zijn ingesteld op basis van artikel 1066 lid 2 en artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen is ingetrokken, waardoor het hof daar niet meer op hoeft te beslissen. De vordering van [naam1] B.V. om te mogen tussenkomen of zich te voegen in de hoofdzaak is afgewezen, omdat het hof van oordeel is dat [naam1] B.V. geen voldoende belang heeft bij deze procedure. Het hof heeft de proceskostenveroordeling in het incident van [naam2] V.O.F. toegewezen, aangezien deze partij in het ongelijk is gesteld. De proceskostenveroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt, en het hof houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.337.310
arrest van 20 augustus 2024
in het incident op grond van artikel 217 Rv van
[naam1] B.V.die is gevestigd in Geesteren (gemeente Berkelland)
eiseres in het incident
hierna: [naam1] B.V.
advocaat: mr. S.A. Wensing
en in het incident op grond van artikel 1066 Rv
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[naam2] V.O.F.
die is gevestigd in Geesteren (gemeente Berkelland)
eiseres in de hoofdzaak en in het incident op grond van artikel 1066 Rv
hierna: [naam2] vof
advocaat: mr. S.A. Wensing
tegen
[koper1]
die woont in [woonplaats1]
verweerster in de hoofdzaak en in de incidenten
hierna: [koper1]
advocaat: mr. W.B. Brusse
[koper2]
die woont in [woonplaats2]
verweerder in de hoofdzaak en in de incidenten
hierna: [koper2]
advocaat: mr. L.W. van de Wetering

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 16 april 2024 heeft het hof in deze zaak een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van de procedure tot 16 april 2024 verwijst het hof naar dat tussenarrest. Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest hier over. [1]
1.2.
Naast het in het tussenarrest genoemde procesverloop, blijkt het procesverloop verder uit:
  • de conclusie van antwoord van [koper2] in de hoofdzaak
  • de conclusie van antwoord van [koper1] in de hoofdzaak
  • de akte van [naam2] vof van 30 april 2024 in het schorsingsincident
  • de incidentele vordering tot tussenkomst althans voeging van [naam1] B.V.
  • de conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst althans voeging van [koper1]
  • de conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst althans voeging van [koper2]

2.Het oordeel van het hof over het incident van [naam2] vof

De stand van zaken
2.1.
In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat [naam2] vof bij het starten van deze procedure geen rekening heeft hoeven houden met het herstelvonnis van 2 februari 2024, waarin de Arbitragecommissie de arbitrale vonnissen van 3 januari 2024 heeft hersteld door de tenaamstelling van partij [naam2] te weten “de vennootschap onder firma [naam2] V.O.F.” te wijzigen in “de besloten vennootschap [naam1] B.V.”. [naam2] vof had nog geen gelegenheid gehad om te reageren op het verweer van [koper1] en [koper2] dat [naam2] vof vanwege het herstelvonnis geen belang heeft bij haar vordering in het incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 1066 Rv) omdat zij geen partij is bij de arbitrale vonnissen. In het tussenarrest is de beslissing op de incidentele vordering daarom aangehouden en [naam2] vof is in de gelegenheid gesteld bij akte te reageren op dat verweer van [koper1] en [koper2] .
2.2.
[naam2] vof heeft zich bij akte uitgelaten over het verweer van [koper2] en [koper1] . Volgens [naam2] vof heeft zij nog steeds recht en belang bij de gevorderde vernietiging van de arbitrale vonnissen, maar kan haar vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging worden ingetrokken, omdat de bestreden vonnissen tegen [naam2] vof niet meer uitgevoerd kunnen worden. Het hof hoeft daarom niet meer te beslissen over de incidentele vordering van [naam2] vof tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de arbitrale vonnissen.
De proceskostenveroordeling
2.3.
Het hof ziet wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling in dit incident, zoals [koper2] en [koper1] hebben gevraagd. [naam2] vof heeft, zoals zijzelf bevestigt, geen belang (meer) bij schorsing van de tenuitvoerlegging van de arbitrale vonnissen. [naam2] vof heeft in dit incident dus te gelden als de in het ongelijk te stellen partij. Dat de arbitragecommissie de vonnissen heeft hersteld doet er niet aan af dat Lenfert en [koper2] kosten hebben gemaakt in het incident, die voor rekening van [naam2] vof komen. Het hof zal haar daarom veroordelen in de kosten van het incident. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
2.4.
Het hof zal bij de begroting van de proceskosten uitgaan van het toepasselijke liquidatietarief en niet een hoger liquidatietarief zoals [koper1] en [koper2] hebben bepleit. Hoewel het op de weg van [naam2] vof had gelegen om het hof te informeren over het herstelvonnis toen zij hiervan op de hoogte raakte, rechtvaardigt dat in de gegeven omstandigheden geen hoger liquidatietarief.

3.Het oordeel van het hof over het incident van [naam1] B.V.

3.1.
[naam1] B.V. heeft bij wijze van incident gevorderd haar in de hoofdzaak (primair) tussen te laten komen, althans (subsidiair) toe te laten als gevoegde partij aan de zijde van [naam2] vof. Het hof zal in dit arrest beslissen over die incidentele vordering van [naam1] B.V.
Juridisch kader
3.2.
Een partij kan op de voet van artikel 217 Rv in een lopende rechtszaak vorderen te mogen tussenkomen als zij een eigen vordering wil instellen tegen (een van) de procederende partijen en voldoende belang heeft om met dat doel aan de procedure deel te nemen vanwege de nadelige gevolgen die de uitspraak in de procedure voor haar kan hebben. Dat belang kan zijn dat door de gevolgen die de uitspraak in de hoofdzaak kan hebben, benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt of dat haar positie op een andere manier kan worden benadeeld. Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot tussenkomst kunnen overigens de eisen van een goede procesorde in de weg staan. [2]
3.3.
Een partij die belang heeft bij een tussen andere partijen lopende rechtszaak, kan op de voet van artikel 217 Rv ook vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van dat belang is voldoende dat de partij die voeging vordert, nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan de zijde aan wie zij zich voegt. Ook aan de toewijsbaarheid van een vordering tot voeging kunnen de eisen van een goede procesorde in de weg staan. [3]
[naam1] B.V. heeft geen belang bij tussenkomst of voeging
3.4.
Volgens [naam1] B.V. heeft zij er belang bij te mogen tussenkomen, althans zich te mogen voegen. Volgens [naam1] B.V. heeft de Arbitragecommissie de vonnissen van 3 januari 2024 ten onrechte via de weg van artikel 1060 lid 4 Rv hersteld bij wijze van kennelijke fout. Van een kennelijke schrijffout of andere kennelijke fout was volgens [naam1] B.V. geen sprake. [naam1] B.V. vordert primair tussenkomst omdat zij stellingen wil kunnen innemen die onverenigbaar zijn met de stellingen van [naam2] vof. Subsidiair wil [naam1] B.V. zich voegen aan de zijde van [naam2] vof om nader te onderbouwen waarom het vonnis (het hof begrijpt: de vonnissen) dient (dienen) te worden vernietigd.
3.5.
Naar het oordeel van het hof heeft [naam1] B.V. er onvoldoende belang bij om aan deze procedure deel te nemen via tussenkomst dan wel voeging. Aan haar incidentele vordering legt [naam1] B.V. uitsluitend haar belang bij vernietiging van het herstelvonnis ten grondslag (waarvoor zij volgens [koper2] een afzonderlijke vernietigingsprocedure is gestart). Zij licht niet toe welk belang zij heeft bij een vernietiging van de arbitrale vonnissen van 3 januari 2024. In die arbitrale vonnissen is [naam2] vof (onder meer) veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [koper1] en [koper2] . [naam1] B.V. heeft niet toegelicht welke nadelige gevolgen de uitspraak in deze procedure, die uitsluitend betrekking heeft op de vordering tot vernietiging van de arbitrale vonnissen die zijn gewezen tussen [naam2] vof en [koper1] en [koper2] , voor [naam1] B.V. kan hebben. De incidentele vordering van [naam1] B.V. zal daarom worden afgewezen.
De proceskostenveroordeling en het vervolg van de zaak
3.6.
Omdat [naam1] B.V. in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in haar incident veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
3.7.
[koper1] vordert ook in dit incident om een hoger bedrag per punt toe te kennen dan gebruikelijk is conform het liquidatietarief. Dat [naam1] B.V. met haar incidentele vordering misbruik van procesrecht maakt dan wel onrechtmatig handelt, is naar het oordeel van het hof niet gebleken, zodat ook in dit incident een vergoeding zal worden toegekend conform het liquidatietarief.
3.8.
De proceskostenveroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
3.9.
De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident van [naam2] vof:
4.1.
verstaat dat de incidentele vordering is ingetrokken;
4.2.
veroordeelt [naam2] vof tot betaling van de volgende proceskosten van [koper1] in het incident:
€ 1.214,- aan salaris van de advocaat van [koper1] (1 procespunt x appeltarief II);
4.3.
veroordeelt [naam2] vof tot betaling van de volgende proceskosten van [koper2] in het incident:
€ 1.214,- aan salaris van de advocaat van [koper2] (1 procespunt x appeltarief II);
4.4.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd;
in het incident van [naam1] B.V.:
4.6.
wijst het gevorderde af;
4.7.
veroordeelt [naam1] B.V. tot betaling van de volgende proceskosten van [koper1] in het incident:
€ 1.214,- aan salaris van de advocaat van [koper1] (1 procespunt x appeltarief II);
4.8.
veroordeelt [naam1] B.V. tot betaling van de volgende proceskosten van [koper2] in het incident:
€ 1.214,- aan salaris van de advocaat van [koper2] (1 procespunt x appeltarief II);
4.9.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
4.10.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.11.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, G.R. den Dekker en C. Bakker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2024.

Voetnoten

1.GHARL 16 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2587.
2.HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768.
3.HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1602.