ECLI:NL:GHARL:2024:531

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
200.304.907/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over aardbevingsschade en versterkingsoperatie van een bedrijfspand

In deze zaak vorderen de appellanten, bestaande uit een VOF en twee natuurlijke personen, schadevergoeding van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM) voor de kosten van herstel van schade aan hun woon- en bedrijfspand, dat is beschadigd door aardbevingen veroorzaakt door gaswinning. De rechtbank heeft NAM veroordeeld tot betaling van een deel van de gevorderde schade, maar de appellanten zijn het niet eens met deze uitspraak en hebben hoger beroep ingesteld. Het hof heeft in een tussenuitspraak bepaald dat er meer informatie nodig is over de versterkingsoperatie van het pand, die wordt uitgevoerd door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG). De appellanten hebben bij de rechtbank gevorderd dat NAM hen een aanzienlijk bedrag aan herstel- en verhuiskosten vergoedt, maar de NAM betwist de omvang van de schade en de noodzaak van de verhuizing. Het hof heeft de appellanten opgedragen om relevante documenten over de versterkingsoperatie in te dienen, omdat deze informatie cruciaal is voor de beoordeling van de vorderingen. De zaak is aangehouden voor verdere procedurele stappen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.304.907/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 131864
arrest van 23 januari 2024
in de zaak van

1.[appellante1] VOF,

die is gevestigd in [plaats1] ,
2. [appellant2],
die woont in [plaats1] ,

3. [appellante3] ,

die woont in [plaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld en zich verweren tegen een voorwaardelijke incidentele vordering,
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna samen:
[appellanten]en ieder afzonderlijk
de VOF,
[appellant2]en
[appellante3],
advocaat: mr. M.J. Blokzijl te Groningen,
tegen
Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.,
die is gevestigd in 's-Gravenhage,
die ook hoger beroep heeft ingesteld en een voorwaardelijk incidentele vordering,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
NAM,
advocaat: mr. P.A.Th. Kostwinder te Groningen.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Naar aanleiding van het arrest van 15 november 2022 heeft op 18 april 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat [appellanten] nog nadere stukken zouden overleggen.
[appellanten] hebben vervolgens een akte (met producties) ingediend. NAM heeft een antwoordakte ingediend.Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Het woon- en bedrijfspand van [appellanten] is beschadigd door trillingen wegens aardbevingen, die zijn veroorzaakt door de gaswinning. [appellanten] vorderen vergoeding van de kosten van herstel van het pand en van gevolgschade, zoals verhuiskosten en bedrijfsschade. Partijen verschillen van mening over het bestaan en de omvang van deze schade. Daarbij speelt een belangrijke rol of het pand in het kader van de versterkingsoperatie van de NCG (de Nationaal Coördinator Groningen) gesloopt of vernieuwd zal worden en of [appellanten] door de NCG vergoedingen zijn toegekend voor (een deel van) de door hen van NAM gevorderde schade.
2.2
[appellanten] hebben bij de rechtbank gevorderd dat NAM wordt veroordeeld tot betaling aan hen van (in afgeronde bedragen) € 427.000,- aan herstelkosten en tijdelijke huisvestingskosten, € 11.000,- aan bestede tijd in het schadedossier (‘eigen uren’), € 65.000,- aan herinrichtingskosten en € 5.000,- aan buitengerechtelijke kosten.
2.3
De rechtbank heeft NAM veroordeeld tot betaling van (afgerond) € 138.000,- aan herstelkosten en € 3.000,- aan buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft NAM verder veroordeeld tot vergoeding van de bij staat op te maken schade van [appellanten] vanwege huisvestings- en herinrichtingskosten en eigen uren en haar veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 150.000,- op die schade.
2.4 [appellanten] zijn het niet eens met een deel van dit vonnis. Zij vinden dat de rechtbank de gevorderde herstelkosten geheel had moeten toewijzen, de verhuis- en herinrichtingskosten had moeten vaststellen op - afgerond - € 255.000,- en de eigen uren op
ruim € 11.000,-.
2.5
Ook NAM is het niet eens met het vonnis. Volgens haar dienen de vorderingen van [appellanten] alsnog geheel te worden afgewezen.
2.6
NAM heeft ook een voorwaardelijk incidentele vordering ex artikel 843a Rv ingesteld, die erop neerkomt dat indien het hof de vorderingen van [appellanten] niet afwijst het hof [appellanten] gelast om aan NAM afschriften te verstrekken van alle bescheiden die betrekking hebben op de versterkingsoperatie door de NCG van het pand, in het bijzonder de gevoerde correspondentie, de door de NCG gedane toezeggingen en de gesloten overeenkomsten.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof kan nog niet definitief beslissen op de geschilpunten, omdat relevante informatie ontbreekt. Het zal [appellanten] in de gelegenheid stellen deze informatie in te dienen. Dat wordt hierna uitgelegd.
Het geschil tussen partijen over de informatie betreffende de versterkingsoperatie3.2 [appellanten] vorderen de kosten van herstel van schade aan hun woon- en bedrijfspand aan de [adres] te [plaats1] . Dat aan dit pand schade is ontstaan ten gevolge van aardbevingen vanwege de gaswinning en dat NAM in beginsel aansprakelijk is voor deze schade, staat tussen partijen niet ter discussie.
3.3
In de procedure bij de rechtbank stond bij de herstelkosten de vraag centraal of het door [appellant2] gevorderde herstelbedrag voldoende was onderbouwd. NAM betwistte de gestelde omvang van de herstelwerkzaamheden en de kosten ervan. Ook betwistte NAM de noodzaak van een verhuizing vanwege de herstelwerkzaamheden.
3.4
In haar memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel voerde NAM een nieuw verweer. Zij wees erop dat uit door [appellanten] bij de memorie van grieven overgelegde stukken blijkt dat het pand betrokken is bij de versterkingsoperatie die wordt uitgevoerd door de NCG. Als dat het geval is, zal de NCG ook voorzien in de vergoeding van de sloop en nieuwbouw van het pand en in de kosten van tijdelijke huisvesting van het bedrijf (een assurantiebedrijf en een vestiging van de RegioBank) en van de woning van [appellant2] . NAM drong er bij [appellanten] op aan om alle gegevens over de versterkingsoperatie betreffende het pand over te leggen.
3.5
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellante3] verklaard dat [appellanten] beschikken over twee brieven van de NCG over de versterkingsoperatie. Volgens [appellant2] is er nog geen duidelijkheid over de wijze van versterking. Er wordt volgens hem nog onderzocht wat de beste optie is. Waarschijnlijk zal er niet gesloopt worden.
3.6
Het hof zag in deze informatie reden om [appellanten] de beide brieven van de NCG in het geding te laten brengen, met bewijsstukken over de daadwerkelijk door hen gemaakte kosten van verhuizing.
3.7
[appellanten] hebben inmiddels twee brieven van de NCG in het geding gebracht. Volgens NAM moet er nog meer relevante informatie te zijn, maar houden [appellanten] die informatie achter. [appellanten] voeren aan dat informatie over de versterking van het pand niet relevant is. Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen herstel van schade aan het pand en de versterking van het pand. Dat zijn twee losstaande kwesties. In deze procedure gaat het alleen om de schade vanwege het herstel van het pand, aldus [appellanten]
De versterkingsoperatie en de beoordeling van de vorderingen van [appellanten]
3.8
Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Op praktische gronden en om redenen van billijkheid, kan in bijzondere gevallen van een of meer omstandigheden van het geval worden geabstraheerd [1] .
Ingevolge art. 6:97 BW dient de rechter de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. In gevallen van zaaksbeschadiging is uitgangspunt dat de eigenaar van de beschadigde zaak door die beschadiging een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waardevermindering die de zaak heeft ondergaan. Volgens vaste rechtspraak zal het geldbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt, in het algemeen gelijk zijn aan de - naar objectieve maatstaven berekende - kosten die met het herstel zijn gemoeid. De aard van zodanige schade rechtvaardigt dat de rechter bij het begroten daarvan in beginsel abstraheert van omstandigheden die de bijzondere situatie van de benadeelde eigenaar betreffen [2] .
3.9
Dit uitgangspunt biedt steun aan de visie van [appellanten] dat het feit dat het pand versterkt wordt niet afdoet aan de verplichting van NAM om de kosten van herstel van de schade aan het pand te vergoeden. De schade is met en op het moment van de beschadiging van het pand ontstaan en dat het pand wordt versterkt doet daaraan niet af, aldus [appellanten] Het hof begrijpt de stellingen van [appellanten] zo, dat volgens [appellanten] geabstraheerd moet worden van de (consequenties van de) hersteloperatie.
3.1
Bij zaakschade is inderdaad het uitgangspunt dat geabstraheerd wordt van de bijzondere situatie van de benadeelde eigenaar, maar het is een uitgangspunt, geen regel zonder uitzonderingen. De benadeelde heeft in beginsel alleen aanspraak op vergoeding van de kosten van herstel wanneer herstel mogelijk en verantwoord is [3] en niet wanneer hij geen rechtens te respecteren belang heeft bij herstel van de oude toestand [4] . Wanneer het pand gesloopt wordt, de herstelwerkzaamheden op het moment dat de schade moet worden begroot nog niet hebben plaatsgevonden en ervan kan worden uitgegaan dat deze ook niet zullen plaatsvinden, is het de vraag of van die omstandigheid kan worden geabstraheerd. Door de sloop en de daarop volgende nieuwbouw wordt de waardevermindering van het pand, die het gevolg was van de beschadiging, immers tenietgedaan [5] . Vergoeding van de niet gemaakte kosten van herstel zonder dat nog sprake is van waardevermindering zou ertoe leiden dat meer dan de werkelijk geleden schade wordt vergoed.
3.11
Het hof gaat dus niet mee in het betoog van [appellanten] dat voor de beoordeling van de vordering tot vergoeding van de herstelkosten niet van belang is of het pand versterkt wordt. Het hof volgt ook NAM niet in haar betoog dat deze kosten vanwege de versterking sowieso niet voor vergoeding in aanmerking komen. Of de kosten van herstel in dit geval niet voor vergoeding in aanmerking komen vanwege de versterking van het pand, is afhankelijk van de aard en omvang van de versterking van het pand. Maar daarover heeft het hof nog geen informatie.
3.12
Ook voor de vordering van [appellanten] tot vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten is van belang of [appellanten] in het kader van de versterking van het pand van de NCG bedragen hebben ontvangen voor verhuizing en herinrichting. Indien dat het geval is, moeten de door [appellanten] van de NCG ontvangen bedragen in beginsel worden afgetrokken van de verhuis- en inrichtingskosten die [appellanten] als schadevergoeding van NAM vorderen. [appellanten] hebben dan immers per saldo zelf minder kosten gemaakt.
3.13
Uit het voorgaande volgt dat het voor de beoordeling van de vordering van [appellanten] , gelet op het door NAM gevoerde verweer, van belang is dat het hof kan beschikken over alle relevante informatie betreffende de versterking van het pand door de NCG.
Informatie over de versterkingsoperatie
3.14
[appellanten] hebben, zoals gezegd, twee brieven van de NCG overgelegd. Het betreft brieven aan de vof, waarin de vof wordt geïnformeerd over de toekenning van een voorschot van € 136.498,89 (brief van 25 mei 2022) en een aanvullend voorschot van € 20.637,01 (brief van 15 december 2022). Het gaat om voorschotten op de te verwachten kosten ten gevolge van de verhuizing van de onderneming van de vof van het pand naar de tijdelijke huisvesting.
3.15
In de brief van 25 mei 2022 is vermeld dat het pand zal worden versterkt. In de brief van 15 december 2022 staat dat de eigenaar van het pand een versterkingsbesluit ontvangt van de NCG waarin is vastgelegd dat het pand niet aan de veiligheidsnorm voldoet en welke versterkingsmaatregelen moeten worden genomen om het pand weer aan de veiligheidsnorm te laten voldoen. De brief vervolgt met:

Op basis van documentatie heb ik de omvang en de hoogte van de schade als direct gevolg van de voorbereiding of uitvoering van de versterkingsmaatregelen die voor vergoeding in aanmerking komt vastgesteld.”
3.16
Gelet op de inhoud van deze brieven vindt het hof het onaannemelijk dat nu, een jaar na de laatste brief, nog geen versterkingsbesluit is genomen en al helemaal niet dat [appellanten] niet bekend zijn met concrete plannen over de aard en de omvang van de versterking. Het ligt niet voor de hand dat het (ingrijpende) besluit om de vof te laten verhuizen en de kosten van de verhuizing te vergoeden, is genomen zonder dat er concrete plannen bestonden over de aard en de omvang van de versterking van het pand. [appellanten] dienen dan ook òf het versterkingsbesluit in het geding te brengen òf, indien dat er niet is, informatie waaruit volgt welke concrete plannen bestaan over de versterking van het pand. Zij dienen op basis van het besluit of de plannen ook aan te geven welke herstelwerkzaamheden aan het pand, waarvan zij vergoeding van de kosten vorderen, na realisering van de versterkingsmaatregelen nog mogelijk en zinvol zijn. Indien deze informatie niet beschikbaar is, dienen [appellanten] dat te onderbouwen met een brief van de NCG, waaruit blijkt dat de NCG kennis heeft genomen van dit arrest en waarin de NCG verklaart dat er nog geen concrete plannen bestaan over de versterking van het pand. Als [appellanten] deze informatie niet verstrekken, zal het hof daaruit de gevolgtrekking maken die het geraden acht (vgl. artikel 22 Rv).
3.17
Gelet op het voorgaande, heeft NAM nog geen belang bij de inhoudelijke bespreking van haar voorwaardelijke incidentele vordering tot inzage in de stukken betreffende de versterking van het pand. De voorwaarde is immers nog niet vervuld. Bovendien wordt met het bevel tot het in het geding brengen van de stukken bereikt wat NAM met haar vordering beoogt.
De conclusie
3.18
Het hof verwijst de zaak naar de rol voor akte overlegging producties door [appellanten] mogen de producties ook toelichten en desgewenst onderbouwen waarom volgens hen bij de schadebegroting geen rekening moet worden gehouden met de versterking van het pand en met de bedragen die door de NCG aan hen zijn toegekend voor verhuis- en herinrichtingskosten. NAM mag op de akte reageren.

4.De beslissing

Het hof:
4.1
beveelt [appellanten] de in 3.16 vermelde stukken in het geding te brengen en verwijst de zaak daartoe naar de rol van 20 februari 2024 voor akte overlegging producties door
[appellanten] en naar de rol van 19 maart 2024 voor antwoordakte door NAM;
4.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. M.M.A. Wind en mr. J.E. Wichers, en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
23 januari 2024.

Voetnoten

1.Vaste rechtspraak, zie HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:208
2.Zie HR 26 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0357.
3.HR 16 juni 1961, NJ 1961/444.
4.HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9830.
5.Zie HR 28 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5651, voor een situatie van bodemverontreiniging.