ECLI:NL:GHARL:2024:5280

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
200.328.668/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een aannemingsovereenkomst met ontbinding na tekortschieten door de opdrachtgever

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om de afwikkeling van een aannemingsovereenkomst tussen [appellant], die in Duitsland woont, en Jager Verwarming B.V., gevestigd in Schoonebeek. De zaak is ontstaan na een geschil over de betaling van facturen en de ontbinding van de overeenkomst door Jager vanwege het uitblijven van betaling door [appellant]. Jager had de overeenkomst gedeeltelijk ontbonden en vorderde betaling van openstaande facturen, terwijl [appellant] de ontbinding betwistte en schadevergoeding eiste. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die de vorderingen van Jager voor een belangrijk deel had toegewezen. Het hof oordeelde dat Jager terecht de overeenkomst had ontbonden en dat [appellant] niet in zijn vorderingen kon worden ontvangen. Het hof heeft de vorderingen van Jager toegewezen, inclusief schadevergoeding en incassokosten, en [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 42.786,05, vermeerderd met rente en kosten. De uitspraak van de rechtbank is in grote lijnen bekrachtigd, met enkele aanpassingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.328.668/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 139718
arrest van 20 augustus 2024
in de zaak van
[appellant] , tevens h.o.d.n [naam1],
die woont in [woonplaats1] (Duitsland),
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. W.H. Bussink te Assen,
tegen
Jager Verwarming B.V.,
die is gevestigd in Schoonebeek,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna:
Jager,
advocaat: mr. R.L. Murk te Zwolle.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het arrest van 27 februari 2024 heeft op 6 juni 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
De zaak betreft de financiële afwikkeling van een overeenkomst van aanneming van werk inclusief meerwerk die partijen met elkaar hebben gesloten. Jager heeft die overeenkomst gedeeltelijk ontbonden vanwege het uitblijven van betaling van een aantal facturen, nadat Jager eerder haar werkzaamheden om die reden had opgeschort. Volgens [appellant] is die ontbinding ongegrond en is Jager aansprakelijk voor de schade die hij als gevolg daarvan heeft geleden.
2.2
Jager heeft bij de rechtbank, samengevat, gevorderd voor recht te verklaren dat Jager de overeenkomst (meer specifiek: Overeenkomst 2e deelproject en Overeenkomst AP25886) rechtsgeldig gedeeltelijk heeft ontbonden, voor wat betreft de niet uitgevoerde werkzaamheden, inhoudende 10% van die overeenkomsten, per 15 oktober 2021, althans subsidiair deze overeenkomsten bij vonnis gedeeltelijk te ontbinden voor wat betreft de niet uitgevoerde werkzaamheden, inhoudende 10% van die overeenkomsten. Jager heeft verder gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van € 34.706,45 vermeerderd met de contractuele rente van 12% per jaar, althans met de wettelijke handelsrente, en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 2.097,05 of € 1.122,06, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
2.3
[appellant] heeft een tegenvordering ingesteld, die inhoudt Jager te veroordelen tot betaling van € 108.953,63 vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van Jager in de proceskosten.
2.4
De rechtbank heeft de vorderingen van Jager voor een belangrijk deel toegewezen. Verder zijn die afgewezen. De vorderingen van [appellant] zijn volledig afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] (het principaal hoger beroep) is dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen en dat zijn vorderingen alsnog worden toegewezen. Jager wil met haar incidenteel hoger beroep bereiken dat [appellant] tot betaling van een groter bedrag wordt veroordeeld.
2.5
Het hof zal oordelen dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt en dat dat van Jager doel treft. Dat oordeel wordt hierna uitgelegd. De bezwaren (grieven) in beide hoger beroepen zullen daarbij thematisch worden behandeld, na een weergave van de feiten.

3.De feiten

3.1
Jager houdt zich bezig met de installatie van verwarmings- en luchtbehandelingsapparatuur en [appellant] met het bouwen van biomassa-installaties.
3.2
[appellant] heeft Jager ingeschakeld voor het monteren van leidingwerk bij door hem aangenomen projecten in Coevorden.
3.3
Op 28 januari 2021 heeft Jager [appellant] een offerte gestuurd voor het leveren en monteren van een warmwaterleiding voor € 82.500 exclusief btw. Op de offerte is vermeld dat de Metaalunievoorwaarden van toepassing zijn op alle met Jager gesloten overeenkomsten en dat een kopie daarvan is bijgevoegd.
3.4
In afwijking van de in de algemene voorwaarden opgenomen betalingstermijnen is in de offerte onder het kopje "betalingen" vermeld:
10% bij opdracht
40% bij levering materiaal
40% bij start montage
10% bij oplevering of 14 dagen na inbedrijfname
3.5
[appellant] is akkoord gegaan met de offerte en heeft deze ondertekend.
3.6
Jager heeft op l7 maart 2021 aan [appellant] een offerte gestuurd voor het leveren en monteren van een stoomleiding en een condensaatleiding voor € 105.216 exclusief btw. Op deze offerte is ook vermeld dat de Metaalunievoorwaarden van toepassing zijn op alle met Jager gesloten overeenkomsten en dat een kopie daarvan is bijgevoegd. Ook is hetzelfde betaalschema opgenomen. [appellant] heeft deze offerte niet ondertekend.
3.7
De overeenkomst voor het monteren van een warmwaterleiding zal hierna worden aangeduid als de eerste deelovereenkomst en de overeenkomst voor het monteren van een stoom- en condensaatleiding als de tweede deelovereenkomst.
3.8
Jager heeft de eerste deelovereenkomst uitgevoerd en [appellant] heeft de volledige aanneemsom voor deze deelovereenkomst betaald.
3.9
In het kader van de eerste deelovereenkomst heeft [appellant] aan Jager opdracht gegeven voor het uitvoeren van meerwerk, namelijk het monteren van een extra warmwaterleiding en het verrichten van extra isolatiewerkzaamheden. Jager heeft voor de extra leiding een factuur verzonden van 6 juli 2021 met kenmerk V210118 voor € 3.234,45 exclusief btw met een betalingstermijn van acht dagen. Voor de extra isolatiewerkzaamheden heeft Jager een factuur van 24 augustus 2021 met kenmerk V210128 voor € 5.815 exclusief btw verzonden, ook met een betalingstermijn van acht dagen. [appellant] heeft beide facturen niet betaald.
3.1
Jager heeft voor de tweede deelovereenkomst facturen aan [appellant] gestuurd voor de eerste en de tweede termijn, die [appellant] heeft betaald. Jager is op
21 april 202l gestart met het monteren van de stoom- en condensaatleiding. Jager heeft op
3 mei 2021 een factuur met kenmerk V210089 verstuurd voor de derde termijn van € 42.086,40. Hiervan heeft [appellant] op 7 juni 2021 en 24 juni 2021 in totaal € 38.068,40 voldaan; het restant van € 4.018 is onbetaald gebleven.
3.11
Ook in het kader van de tweede deelovereenkomst is door [appellant] meerwerk opgedragen aan Jager, nu voor het aanpassen van een stoomleiding en voor het uitvoeren van extra isolatiewerkzaamheden. De hiervoor genoemde overeenkomst AP25886 betreft de opdracht voor deze extra isolatiewerkzaamheden. Jager heeft de extra isolatiewerkzaamheden aan Altisol uitbesteed, na daarvoor een offerte te hebben gevraagd. Jager heeft voor deze werkzaamheden op 4 mei 202l de factuur met kenmerk V210092 voor € 16.160 exclusief btw aan [appellant] gezonden, met een betalingstermijn van acht dagen. [appellant] heeft deze factuur niet betaald.
3.12
Jager is met vertraging gestart met het aanpassen van de stoomleiding. Zij heeft [appellant] op 12 augustus 2021 verzocht om een duidelijke planning en om duidelijke afspraken over het meerwerk en de betalingen. Zij heeft [appellant] herinnerd aan de openstaande drie facturen voor in totaal € 23.412,45 en zij heeft erop gewezen dat die facturen al meer dan 100 dagen openstaan. Op 18 augustus 2021 heeft [appellant] voorgesteld dit mondeling te bespreken. Op 23 augustus 2021 heeft een bespreking plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft Jager op 24 augustus 2021 een mail gestuurd waarin onder meer enkele afspraken zijn opgesomd en waarin Jager vraagt om een betaling van het reeds gefactureerde meerwerk binnen 3 dagen. Jager heeft ook geschreven, voor zover hier van belang:
“Bij elke verhindering van onze werkzaamheden en elke verandering van de werkvolgorde worden wachturen geschreven die door jou ondertekend dienen te worden (…)
Wij willen ook graag een opdrachtbevestiging van jouw zijde ontvangen voor het extra materiaal en extra werk wat omschreven staat in de bijgevoegde meerwerkofferte.
Tevens graag de bevestiging dat de extra uren onze medewerker [naam2] , in totaal 129 uren zoals in de bijgevoegde lijst opgesomd akkoord zijn”.
3.13
Jager heeft verwezen naar de bij de mail gevoegde factuur van 24 augustus 2021 met kenmerk V2100129 van € 7.095 die gaat over de wachturen van monteur [naam2] .
3.14
Jager heeft op van 27 augustus 2021 aan [appellant] geschreven dat zij geen reactie heeft gehad over de betaling van de openstaande en vervallen posten en dat zij de werkzaamheden pas weer zal opstarten na betaling van de vervallen posten.
3.15
Jager heeft met een e-mail van 30 augustus 2021 [appellant] verzocht om betaling van de facturen voor een totaalbedrag van € 36.322,45. Als bijlage heeft Jager een overzicht van de openstaande facturen bijgevoegd. Het gaat volgens haar om de volgende facturen:
Boeknummer Te betalen tot Restbedrag
V210089 11-05-2021 € 4.018,00
V210092 12-05-2021 € 16.160,00
V210118 14-07-2021 € 3.234.45
V210128 01-09-2021 € 5.815,00
V210129 01-09-2021 € 7.095,00
3.16
[appellant] heeft op 31 augustus op de e-mail van Jager van 24 augustus 2021 gereageerd, maar de facturen waarvoor hij was aangemaand heeft hij niet betaald.
3.17
Jager heeft [appellant] op 1 september 2021 nogmaals tot betaling gesommeerd en vanwege het uitblijven van betaling heeft zij de tweede deelovereenkomst en Overeenkomst AP25886 op 15 oktober 2021 gedeeltelijk ontbonden.
4. De beoordeling in het principaal hoger beroep van [appellant] en het incidenteel hoger beroep van Jager
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1
Het hof dient ambtshalve te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om over de vorderingen te oordelen. De zaak heeft immers een internationaal aspect vanwege de woonplaats van [appellant] in Duitsland.
4.2
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, was in eerste aanleg bevoegd van het geschil kennis te nemen op grond van het forumkeuzebeding (artikel 22 lid 3) in de van de overeenkomst deel uitmakende Metaalunievoorwaarden. De gelding daarvan is door [appellant] onvoldoende gemotiveerd betreden. [appellant] is bovendien in de procedure verschenen (en heeft een tegenvordering ingesteld) zonder de rechtsmacht van de rechtbank te bestrijden. Het hof is als appelinstantie van de rechtbank Noord-Nederland daarmee bevoegd om over het hoger beroep te oordelen.
4.3
Het hof zal het Nederlands recht toepassen, nu partijen niet kenbaar hebben gesteld dat het recht van een ander land van toepassing is. In artikel 22 lid 1 van de Metaalunievoorwaarden is ook bepaald dat het Nederlands recht van toepassing is.
eiswijziging
4.4
Jager heeft in hoger beroep tijdig haar vorderingen gewijzigd. Daartegen heeft [appellant] als zodanig op processuele gronden geen bezwaar gemaakt. Het hof ziet daartegen ook geen processuele bezwaren, zodat het hof die gewijzigde vordering inhoudelijk zal beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
4.5
Het staat vast dat Jager eerst een beroep op opschorting heeft gedaan en de tweede deelovereenkomst en overeenkomst AP25886 (die kwalificeren als overeenkomst van aanneming van werk) daarna gedeeltelijk heeft ontbonden vanwege een tekortkoming van [appellant] . De eerste vraag is of Jager door die handelwijze de kosten (schade) moet vergoeden die [appellant] heeft gemaakt om het werk door derden af te laten maken. Van aansprakelijkheid van Jager voor die kosten zou sprake zijn indien de opschorting en de ontbinding die daarop volgde niet terecht waren. In dat geval staat immers vast dat Jager tekortschoot en in verzuim is geraakt door het werk niet af te maken en op te leveren, ook zonder dat daarvoor nog een ingebrekestelling nodig was. Indien het opschorten en ontbinden van de tweede deelovereenkomst en overeenkomst AP25886 door Jager terecht was dan staat dat aan aansprakelijkheid van Jager in de weg.
4.6
De rechtbank heeft overwogen dat op 27 augustus 2021, met ingang van welke datum Jager de werkzaamheden heeft opgeschort, ten minste drie facturen
(V210089, V210092 en V210118) opeisbaar waren vanwege het verstrijken van de betalingstermijn. De stelling van [appellant] dat deze facturen niet opeisbaar waren althans dat hij betaling daarvan mocht opschorten omdat de eerste deelopdracht nog maar voor 40% en de tweede deelopdracht nog maar voor ongeveer 50% was uitgevoerd en dat de facturen daarmee uit de pas liepen (omdat inclusief meerwerk voor 90% was gefactureerd), miskent dat dit inherent is aan de door partijen gemaakte betalingsafspraken. Volgens die afspraken werd immers tot 90% van de aanneemsom gefactureerd bij start montage. Voor meerwerk geldt dat dit op eerste verzoek diende te worden voldaan. Het betoog van [appellant] dat de betreffende werkzaamheden op dat moment niet of niet in voldoende mate waren uitgevoerd, is dan ook tevergeefs. Daarnaast heeft Jager de stelling van [appellant] dat het in rekening gebrachte meerwerk niet was uitgevoerd, gemotiveerd weersproken. Voorts heeft [appellant] op 31 augustus 2021 aan Jager bericht dat hij meerwerkfactuur V2110118 - evenals meerwerkfactuur V210128 - die week zal voldoen en heeft hij op
5 oktober 2021 bericht dat die facturen in principe akkoord zijn. Die uitlatingen wijzen er niet op dat [appellant] bezwaar had tegen deze twee facturen en de opeisbaarheid daarvan ter discussie stelde of de betaling daarvan wilde opschorten in afwachting van de uitvoering van werkzaamheden.
4.7
De juistheid van de stellingen van [appellant] over de stand van het werk in verhouding tot wat in rekening is gebracht kan door het hof, zonder nadere toelichting van [appellant] , die ontbreekt, niet worden vastgesteld op basis van het Pdf-bestand en de foto’s die hij in de procedure bij de rechtbank heeft ingediend en waarop hij zich ook in hoger beroep heeft beroepen. Jager heeft die stukken gemotiveerd betwist en een meer precieze opname van de stand van het werk per 27 augustus 2021 ontbreekt bij de stukken. Inmiddels heeft [appellant] het werk door derden laten afmaken waardoor die opname ook bezwaarlijk nog kan worden gemaakt.
4.8
Naast de drie genoemde facturen heeft [appellant] twee latere facturen eveneens onbetaald gelaten, ook na schriftelijk tot betaling daarvan te zijn aangemaand. Dat gaf Jager de bevoegdheid vanwege verzuim van [appellant] de tweede deelovereenkomst en overeenkomst AP25886 gedeeltelijk te ontbinden. Voor zover [appellant] heeft beoogd te stellen dat Jager deze overeenkomsten niet kon ontbinden omdat zij toen zelf al in verzuim verkeerde, is dat door [appellant] onvoldoende onderbouwd. Dat Jager in verzuim verkeerde kan niet worden gebaseerd op de stelling dat Jager op 27 augustus 2021 het werk niet heeft hervat: zij had haar verdere werkzaamheden immers bevoegdelijk opgeschort. Andere feiten en omstandigheden op grond waarvan Jager ten tijde van haar ontbindingsverklaring in verzuim was heeft [appellant] niet gesteld noch zijn die op een andere manier gebleken.
4.9
Het hof gaat voorbij aan de impliciete stelling van [appellant] dat de gedeeltelijke ontbinding van genoemde overeenkomsten niet werd gerechtvaardigd gelet op de aard of de geringe betekenis van de tekortkoming aan zijn zijde. De omstandigheid dat hij het werk door derden heeft laten afmaken, tegen meerkosten, is daartoe niet voldoende en het aan Jager verschuldigde bedrag rechtvaardigde die ontbinding.
4.1
Uit het voorgaande volgt dat Jager niet alleen terecht een beroep op opschorting heeft gedaan maar daarna ook op goede gronden de tweede deelovereenkomst en overeenkomst AP25886 gedeeltelijk heeft ontbonden. Voor zover in de grieven [1] van [appellant] anders wordt betoogd falen zij. Jager is jegens [appellant] niet tekortgeschoten in de nakoming van deze overeenkomsten door deze niet verder uit te voeren en zij is niet aansprakelijk voor de door [appellant] gevorderde (meer)kosten om het werk door derden af te laten maken. De daarop gebaseerde tegenvordering van [appellant] tot vergoeding van die kosten is niet toewijsbaar.
4.11
Het door [appellant] gedane beroep op verrekening van zijn vordering met wat hij aan Jager verschuldigd is slaagt daarom ook niet. Zijn stellingen die erop neerkomen dat het (beroep op het) verrekeningsverbod in de Metaalunievoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, behoeven daarom geen beoordeling, daargelaten de gebrekkige onderbouwing daarvan. [2]
4.12
De vervolgvraag is wat [appellant] aan Jager moet betalen als gevolg van de gedeeltelijke ontbinding. Jager heeft in verband daarmee haar vorderingen vermeerderd.
4.13
Het hof stelt voorop dat het aan Jager is de feiten en omstandigheden waarop zij haar vorderingen baseert te stellen en zo nodig, bij voldoende gemotiveerde betwisting daarvan door [appellant] , te bewijzen, willen die vorderingen kunnen worden toegewezen.
4.14
Jager heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte het onbetaald gelaten deel van de factuur V210089 (€ 4.018 van de derde termijn van de tweede deelopdracht) niet heeft toegewezen. Van de overeenkomst AP25886 voor de extra isolatiewerkzaamheden
(in rekening gebracht met factuur V210092) vordert Jager € 7.704 in aanvulling op het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 8.456, waarvan € 1.616,- als schadevergoeding als gevolg van de ontbinding en het restant primair op grond van nakoming en subsidiair als schadevergoeding als gevolg van de ontbinding [3] . Verder vordert zij voor de tweede deelovereenkomst betaling van de restant aanneemsom (10% van € 105.216) minus besparingen van € 4.058, aldus € 6.463,60, als schadevergoeding als gevolg van de ontbinding.
4.15
Naar het oordeel van het hof dient [appellant] factuur V210089 ad € 42.086,40 (die hij voor een bedrag van € 4.018,- onbetaald heeft gelaten) alsnog volledig te betalen, nu deze factuur betrekking heeft op het niet-ontbonden gedeelte van de tweede deelovereenkomst. Verder dient [appellant] op grond van de door Jager ingestelde vordering tot nakoming te betalen factuur V210092 ad € 16.160,- (waarvan hij op grond van het vonnis van de rechtbank een bedrag van € 8.456,- heeft voldaan), dit voor zover de betreffende meerwerkopdracht AP25886 niet ontbonden is (te betalen: 90% van 16.160,-, dus € 14.544,-). Jager heeft naar het oordeel van het hof voldoende aangetoond dat de tweede deelovereenkomst en de meerwerkopdracht AP25886 op het moment van ontbinding voor het overgrote deel waren uitgevoerd en dat hij die twee overeenkomsten voor het resterende deel bevoegdelijk ontbonden heeft. Daarbij merkt het hof op dat niet alleen zichtbare uitvoeringswerkzaamheden bepalend zijn voor de stand van het werk, maar ook planning, aanvoer van materialen, inschakelen, instrueren en betalen van onderaannemers etc. Zoals het hof hiervoor, in rov. 4.7, tot uitdrukking heeft gebracht geldt verder dat het te wijten is aan [appellant] dat de exacte stand van het werk niet meer precies kan worden vastgesteld. Dit komt voor risico van [appellant] .
4.16
Jager vordert in hoger beroep ook vergoeding van de schade die zij lijdt doordat de tweede deelovereenkomst en meerwerkopdracht AP25886 wegens een tekortkoming van [appellant] gedeeltelijk ontbonden zijn (zie artikel 6:277 BW). Volgens Jager heeft zij in dat verband schade geleden wegens gemaakte kosten en gederfde winst. Voor de tweede deelovereenkomst bedraagt deze schade volgens Jager het restant van 10% van de oorspronkelijke aanneemsom, verminderd met € 4.058,- (€ 10.521,60 minus € 4.058,- dus € 6.463,60). Voor de meerwerkopdracht AP25886 is de schade volgens Jager gelijk aan het restant van 10% van de oorspronkelijke aanneemsom (€ 1.616,-, te weten 10% van € 16.160,-). Jager heeft deze schadevorderingen toegelicht en onderbouwd, dit onder meer aan de hand van door haar betaalde facturen van onderaannemers (Altisol, lasser). [appellant] heeft de feiten waarop Jager zich baseert niet voldoende gemotiveerd weersproken, zodat het hof van de juistheid van de stellingen van Jager uitgaat. Daaruit volgt dat Jager alle kosten voor materiaal en uren van de onderaannemers die het resterende werk moesten uitvoeren, heeft voldaan, en dat Jager geen besparingen heeft kunnen realiseren behoudens € 4.058,-. De gevorderde schadevergoeding van in totaal € 8.079,60 (€ 6.463,60 en € 1.616,-) zal daarom worden toegewezen. Jager heeft onvoldoende toegelicht en onderbouwd waarom zij ter zake van dit schadebedrag aanspraak zou kunnen maken op vergoeding van contractuele rente. De gevorderde rente zal daarom worden toegewezen tot het bedrag van de wettelijke rente, dit te rekenen vanaf de datum van gedeeltelijke ontbinding van de twee overeenkomsten (27 augustus 2021). Dit laatste is immers de datum waarop deze vordering is ontstaan en opeisbaar is geworden. Omdat het een schadevordering betreft was [appellant] vanaf die datum zonder ingebrekestelling in verzuim. Uit het voorgaande volgt dat grieven van Jager over het beperkt toewijzen van haar vorderingen doel treffen en dat de grief van [appellant] die hij heeft gericht tegen de gedeeltelijke toewijzing door de rechtbank van factuur V210092 tot het bedrag van € 8.456,- niet slaagt. [4]
4.17
Een specifieke grief van [appellant] over de verschuldigdheid van factuur V21029 ontbreekt. Voor zover hij die impliciet heeft betwist stuit het succes daarvan af op onvoldoende gemotiveerdheid daarvan in het licht van de stelling van Jager dat [appellant] de wachturen die daarop in rekening zijn gebracht heeft geaccordeerd in zijn e-mail van 31 augustus 2021 (‘de wachturen kan ik accepteren’) en het uurtarief daarvoor een tussen partijen geldend gangbaar uurtarief was.
4.18
Jager maakt in hoger beroep aanspraak op vergoeding van incassokosten. Bij wege van eisvermeerdering in hoger beroep, primair op grond van de Metaalunievoorwaarden (artikel 17.8) en overeenkomstig de daarin voorkomende staffel, en subsidiair op grond van het Rapport BGK-Integraal (€ 2.097,05). Het verweer daartegen van [appellant] slaagt niet voor zover het is gebaseerd op het tekortschieten van Jager. Die stelling is hiervoor al verworpen. Ook verder zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan Jager geen aanspraak op deze kosten zoals overeengekomen kan maken. [appellant] heeft de verschuldigdheid daarvan op grond van de met Jager gesloten overeenkomst niet voldoende betwist en er zijn geen termen aanwezig om (ambtshalve) tot matiging van de gevorderde vergoeding over te gaan. Daarom is de vordering op dat punt eveneens toewijsbaar en treft de grief van Jager over het niet toewijzen doel. Daaruit volgt dat de grief van [appellant] die zich richt tegen de toewijzing van de in eerste aanleg door Jager gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (grief VII) tevergeefs is [5] .
4.19
De door Jager na eiswijziging in hoger beroep gevorderde toerekening van betalingen van [appellant] acht het hof bij gebrek aan een toelichting en onderbouwing niet toewijsbaar, zodat die vordering zal worden afgewezen.
De conclusie
4.2
Het principaal hoger beroep van [appellant] slaagt niet, het incidenteel hoger beroep van Jager wel. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in beide hoger beroepen veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [6]
4.21
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
4.22
Wat verder is gevorderd zal worden afgewezen.

5.De beslissing

Het hof:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van
12 april 2023, behalve de beslissingen onder 5.2 en 5.3 die hierbij worden vernietigd en beslist:
5.2
veroordeelt [appellant] tot betaling van € 42.786,05 aan Jager, te vermeerderen met de contractuele rente van 12% per jaar over € 34.706,45, dit telkens vanaf 30 dagen vanaf de opeisbaarheid van de betreffende factuur (facturen V210089, V210092, V210118, V210128 en V210129), en te vermeerderen met de wettelijke rente over € 8.079,60 vanaf 27 augustus 2021, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3
veroordeelt [appellant] tot betaling aan Jager van de incassokosten over de toegewezen hoofdsom op grond van artikel 17.8 van de Metaalunievoorwaarden, te weten 15% over de eerste € 3.000,- aan hoofdsom, 10% over het meerdere tot € 6.000, 8% over het meerdere tot € 15.000 en 5% over het meerdere;
5.4
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van Jager:
- € 5.689 aan griffierecht
- € 6.639 aan salaris van de advocaat van Jager (2 procespunten in het principaal hoger beroep x appeltarief IV = € 4.426, 2 punten in het incidenteel hoger beroep x appeltarief IV x 0,5 = € 2.213)
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
5.5
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, A.A.J. Smelt en H.M. Fahner, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
20 augustus 2024.

Voetnoten

1.Grieven I-IV en VIII van [appellant] falen.
2.Grief V van [appellant] faalt.
3.Artikel 6:277 BW.
4.Grief VI van [appellant] faalt.
5.Grief VII van [appellant] faalt
6.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.