Uitspraak
[appellant],
Jager,
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.De feiten
(V210089, V210092 en V210118) opeisbaar waren vanwege het verstrijken van de betalingstermijn. De stelling van [appellant] dat deze facturen niet opeisbaar waren althans dat hij betaling daarvan mocht opschorten omdat de eerste deelopdracht nog maar voor 40% en de tweede deelopdracht nog maar voor ongeveer 50% was uitgevoerd en dat de facturen daarmee uit de pas liepen (omdat inclusief meerwerk voor 90% was gefactureerd), miskent dat dit inherent is aan de door partijen gemaakte betalingsafspraken. Volgens die afspraken werd immers tot 90% van de aanneemsom gefactureerd bij start montage. Voor meerwerk geldt dat dit op eerste verzoek diende te worden voldaan. Het betoog van [appellant] dat de betreffende werkzaamheden op dat moment niet of niet in voldoende mate waren uitgevoerd, is dan ook tevergeefs. Daarnaast heeft Jager de stelling van [appellant] dat het in rekening gebrachte meerwerk niet was uitgevoerd, gemotiveerd weersproken. Voorts heeft [appellant] op 31 augustus 2021 aan Jager bericht dat hij meerwerkfactuur V2110118 - evenals meerwerkfactuur V210128 - die week zal voldoen en heeft hij op
5.De beslissing
- € 6.639 aan salaris van de advocaat van Jager (2 procespunten in het principaal hoger beroep x appeltarief IV = € 4.426, 2 punten in het incidenteel hoger beroep x appeltarief IV x 0,5 = € 2.213)