In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. [appellant] had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin zijn vordering tot afwijzing van de schadevergoeding door Nationale-Nederlanden was afgewezen. De kern van de zaak betreft de vraag of [appellant] opzettelijk onjuiste verklaringen heeft afgelegd over een aanrijding met een Citroën, waarbij hij als bestuurder van de BMW van zijn zuster betrokken was. Nationale-Nederlanden stelde dat het aanrijdingsverhaal frauduleus was en vorderde schadevergoeding voor de gemaakte onderzoekskosten van in totaal € 3.499,73.
De kantonrechter had in een eerder vonnis geoordeeld dat de vordering van Nationale-Nederlanden terecht was toegewezen, en [appellant] in de proceskosten was veroordeeld. In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de aanrijding wel degelijk heeft plaatsgevonden zoals hij had verklaard. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verklaringen van [appellant] inconsistent waren en dat de schadebeelden aan de voertuigen niet overeenkwamen met zijn verklaringen. Het hof heeft de rapporten van DEKRA en [naam1] beoordeeld, die beide concludeerden dat de BMW op het moment van de botsing stilstond.
Het hof heeft geoordeeld dat de wisselende verklaringen van [appellant] over de toedracht van de aanrijding, in combinatie met andere omstandigheden, duiden op opzettelijk onjuiste verklaringen. Dit levert onrechtmatig handelen op, waardoor [appellant] verplicht is om de schadevergoeding aan Nationale-Nederlanden te betalen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.