Uitspraak
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak en wat daaraan voorafging
Aflossing naar draagkracht”.
3.Het oordeel van het hof
Aflossing naar draagkracht”. De geldlening was dus niet zo maar opeisbaar bij het aangaan ervan, zodat een verjaring toen niet kon ingaan. Volgens [geïntimeerde] is niets afgesproken over de looptijd van de geldlening en hebben zij en [de echtgenoot] afgesproken dat [de echtgenoot] zou gaan aflossen op het moment dat hij een substantieel bedrag aan omzet zou genereren uit zijn zakelijke activiteiten. [geïntimeerde] heeft op de mondelinge behandeling toegelicht dat er nooit draagkracht is geweest. Zij heeft erop gewezen dat [de echtgenoot] vanaf ongeveer 1978 arbeidsongeschikt was en dat hij een bijstandsuitkering heeft gehad waarop zijn eventuele inkomsten werden gekort. Volgens [geïntimeerde] heeft [de echtgenoot] vervolgens een AOW-uitkering ontvangen met een korting van 14% en was dat zijn enige inkomen. De (beperkte) bedrijfsactiviteiten waren altijd verlieslatend en deze verliezen heeft zij ook op zich genomen, aldus [geïntimeerde] . [appellant] heeft, mede gelet op wat [geïntimeerde] naar voren heeft gebracht, haar beroep op verjaring onvoldoende toegelicht en onderbouwd, en de stellingen van [geïntimeerde] onvoldoende weerlegd. De opmerking namens [appellant] op de mondelinge behandeling dat er wel overwinsten moeten zijn geweest, volstaat hiervoor niet. Het had op de weg van [appellant] gelegen om gemotiveerd uit te leggen dat en waarom [de echtgenoot] toch draagkracht had om af te lossen. Geldlening 2 is dus pas opeisbaar geworden toen er wel draagkracht ontstond (een overwaarde van € 238.000) als gevolg van de verkoop van de woning op 3 augustus 2021. Het hof komt wat betreft het beroep op verjaring van geldlening 2 dus tot dezelfde conclusie als de rechtbank en de hiertegen gerichte grief 2 heeft ook geen succes.