ECLI:NL:GHARL:2024:4829

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
200.331.044
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van aannemingsovereenkomst wegens gebreken bij renovatiewerkzaamheden aan dak

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over een aannemingsovereenkomst voor renovatiewerkzaamheden aan het dak van een woning. [appellant] heeft in opdracht van [geïntimeerde] werkzaamheden uitgevoerd, maar [geïntimeerde] stelt dat er gebreken zijn geconstateerd die de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis alle vorderingen van beide partijen afgewezen, waarna beide partijen hoger beroep hebben ingesteld. Het hof heeft de feiten zoals beschreven in het vonnis van de kantonrechter overgenomen en geconcludeerd dat [geïntimeerde] terecht heeft gesteld dat er gebreken zijn in de werkzaamheden van [appellant]. De rapporten van Vebidak, die gebreken in de uitvoering van het werk vaststelden, zijn door het hof als bewijs geaccepteerd. Het hof oordeelt dat de gebreken zodanig zijn dat deze de ontbinding van de aannemingsovereenkomst rechtvaardigen. De vorderingen van [geïntimeerde] tot ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding worden toegewezen, terwijl de vorderingen van [appellant] worden afgewezen. Het hof bevestigt dat [appellant] in verzuim is geraakt en dat de ontbinding van de overeenkomst leidt tot het ontslag van partijen van hun verplichtingen. De kosten voor de rapporten van Vebidak worden aan [geïntimeerde] toegewezen, en het hof legt de proceskosten ten laste van [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.331.044
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, 10265605)
arrest van 23 juli 2024
in de zaak van
[appellant] ,h.o.d.n.
[naam1]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiser in conventie, verweerder in reconventie
hierna: [appellant]
advocaat: mr. M. de Jong
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie, eiser in reconventie
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. J. Wassink

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 2 april 2024 heeft op 18 juni 2024
een mondelinge behandeling bij het gerechtshof (hierna: hof) plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Vervolgens hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen hebben met elkaar een aannemingsovereenkomst gesloten. [appellant] heeft in opdracht van [geïntimeerde] renovatiewerkzaamheden aan het dak van zijn woning uitgevoerd. Volgens [appellant] moet [geïntimeerde] nog een restantbedrag aan hem betalen (eindfactuur). [geïntimeerde] betwist dat hij nog een bedrag verschuldigd is en stelt dat sprake is van gebreken in de door [appellant] uitgevoerde werkzaamheden. Hij wil dat de aannemingsovereenkomst vanwege die gebreken wordt ontbonden, het reeds door hem betaalde bedrag wordt terugbetaald en dat hem schadevergoeding wordt toegewezen.
2.2.
De kantonrechter heeft in het vonnis van 23 juni 2023 alle vorderingen afgewezen. [appellant] en [geïntimeerde] zijn het niet eens met het oordeel van de kantonrechter en hebben beiden tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

3.Het oordeel van het hof

De beslissing
3.1.
Het hof zal oordelen dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. De vorderingen van [geïntimeerde] worden door het hof deels toegewezen, namelijk ten aanzien van de gevorderde ontbinding van de aannemingsovereenkomst en de gevorderde schadevergoeding. Dit betekent dat het vonnis van de kantonrechter deels zal worden vernietigd. Hierna zal het hof uitleggen hoe het tot dit oordeel komt.
De feiten
3.2.
Het hof gaat uit van de feiten zoals beschreven in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.16 van het bestreden vonnis. Deze feiten zijn ook in hoger beroep niet in geschil. Die feiten komen er kort gezegd op neer dat [geïntimeerde] en zijn buren voornemens waren om zonnepanelen op het dak te laten plaatsen. Daarvoor moest het oude dak van beide huizen eerst gerenoveerd worden waarvoor zij een overeenkomst met [appellant] hebben gesloten. [appellant] is op 19 mei 2022 gestart met de renovatiewerkzaamheden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden heeft [geïntimeerde] aan [appellant] laten weten dat er klachten zijn over de uitgevoerde werkzaamheden. Volgens [geïntimeerde] waren zaken niet conform afspraak uitgevoerd en niet voldoende netjes of strak afgewerkt. In reactie daarop heeft [appellant] aangegeven dat het werk nog niet in zijn geheel af is. Op 14 juni 2022 heeft een installateur in verband met het plaatsen van zonnepanelen een schouw uitgevoerd op het dak. Volgens [geïntimeerde] vond de installateur het gerenoveerde dak slecht aangelegd en heeft hij ten sterkste afgeraden om hierop zonnepanelen te plaatsen. Dit heeft ertoe geleid dat [geïntimeerde] in overleg met de buren een deskundige (Vebidak) heeft ingeschakeld om het dak te onderzoeken. [appellant] was ook aanwezig bij het onderzoek van Vebidak op 7 juli 2022. Uit het rapport van Vebidak van 11 juli 2022 volgt dat er een aantal gebreken is geconstateerd. Vebidak adviseert de uitgevoerde dakbedekkingswerkzaamheden niet te accepteren en komt met een aantal aanbevelingen welke uitgevoerd moet worden alvorens de werkzaamheden geaccepteerd kunnen worden.
3.3.
[appellant] heeft op 10 en 11 november 2022 (herstel)werkzaamheden uitgevoerd, waarna het werk volgens [appellant] gereed was voor oplevering. Nadat [appellant] het werk had afgerond op 11 november 2022, heeft [geïntimeerde] in een brief op 13 november 2022 aangegeven dat er nog altijd gebreken zijn die hersteld moeten worden. [appellant] heeft daarop gereageerd door aan te geven dat volgens hem geen sprake is van gebreken, althans dat eventuele gebreken niet aan een oplevering van het werk in de weg staan. Omdat [geïntimeerde] niet tevreden was met de kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden, heeft hij Vebidak opnieuw ingeschakeld om het werk nogmaals te beoordelen. In het tweede rapport van Vebidak van 8 januari 2024 adviseert Vebidak wederom het werk niet te accepteren en worden door Vebidak aanbevelingen opgesomd welke eerst uitgevoerd moeten worden voordat het werk kan worden geaccepteerd. Een aantal aanbevelingen die in het eerste rapport van Vebidak stond, komt ook in het tweede rapport van Vebidak terug. Het gaat dan kort samengevat om het verhogen van de dakranden met geconserveerde houten balken, het aanbrengen van een eerste bitumen randstrook en afwerken met een tweede randstrook, het aanbrengen van kimfixatie, het plaatsen en vastzetten van regenhoedjes en het op een deugdelijke wijze voegen en op een deugdelijke en professionele wijze voorzien van een coatingsysteem van beide halve schoorstenen.
Ontbinding van de aannemingsovereenkomst wordt toegewezen
3.4.
Ten aanzien van de aanwezige gebreken die [geïntimeerde] ten grondslag heeft gelegd aan de ontbinding van de overeenkomst heeft hij zich gebaseerd op de rapporten van Vebidak van 11 juli 2022 en 8 januari 2024. [geïntimeerde] stelt dat er diverse gebreken zijn die ook al in het eerste rapport van Vebidak waren opgenomen en na de uitgevoerde (herstel)werkzaamheden door [appellant] op 10 en 11 november 2022, nog steeds in het tweede rapport van Vebidak terugkomen (zie de aanbevelingen zoals hiervoor opgenomen bij rechtsoverweging 3.3). Daarnaast zijn er volgens [geïntimeerde] tijdens het tweede onderzoek ook nieuwe gebreken aan het licht gekomen die tijdens het eerste onderzoek van Vebidak nog niet waren geconstateerd. Het gaat dan om de dakpannen die volgens Vebidak niet goed zijn gelegd, waardoor er lekkages zijn ontstaan. Ook verwijst [geïntimeerde] naar de bevindingen van Vebidak in beide rapporten, namelijk dat de dakbedekkingswerkzaamheden niet zijn uitgevoerd conform de van toepassing zijnde uitvoeringsrichtlijnen (Vakrichtlijn "Gesloten Dakbedekkingssystemen”). Doordat de werkzaamheden niet voldoen aan deze uitvoeringsrichtlijnen, wordt volgens Vebidak ook niet voldaan aan de eisen welke staan beschreven in het Bouwbesluit. Op grond van het voorgaande is [geïntimeerde] van mening dat sprake is van tekortschieten door [appellant] op grond waarvan [geïntimeerde] gerechtigd is de aannemingsovereenkomst te ontbinden.
3.5.
[appellant] betwist dat er sprake is van gebreken in het werk. Ten aanzien van de door Vebidak geconstateerde gebreken zoals opgenomen in het eerste rapport van 11 juli 2022 geeft [appellant] aan, dat deze voor een deel zien op werkzaamheden die buiten zijn opdracht vallen en voor een deel betrekking hebben op afrondende werkzaamheden die op 10 en 11 november 2022 alsnog zijn uitgevoerd. Voor zover er al gebreken aanwezig zijn, geldt dat deze gebreken niet aan een oplevering van het werk in de weg staan en ook geen ontbinding van de aannemingsovereenkomst rechtvaardigen, aldus [appellant] .
3.6.
Tussen partijen staat ter discussie of sprake is van gebreken in de door [appellant] uitgevoerde werkzaamheden op grond waarvan [geïntimeerde] de aannemingsovereenkomst kan ontbinden. Op grond van het bepaalde in artikel 6:265 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas, wanneer de schuldenaar (in dit geval [appellant] ) in verzuim is.
3.7.
In het tweede rapport van Vebidak staan gebreken die ook in het eerste rapport van Vebidak stonden. [appellant] heeft, hoewel hij daartoe voldoende gelegenheid had, dat tweede rapport niet betwist zodat het hof van de inhoud daarvan zal uitgaan. Voor een deel ziet het tweede rapport op gebreken waarvan [appellant] heeft aangegeven dat deze werkzaamheden niet in zijn opdracht zaten. Deels betreft het echter ook gebreken waarvan [appellant] heeft aangegeven dat deze werkzaamheden op 10 en 11 november 2022 alsnog zijn uitgevoerd (regenhoedjes plaatsen en vastzetten en beide halve schoorstenen op een deugdelijke wijze voegen en op een deugdelijke en professionele wijze voorzien van een coatingsysteem). Uit het feit dat deze gebreken in tweede rapport van Vebidak terugkomen, leidt het hof af dat [appellant] deze werkzaamheden niet goed of volledig heeft uitgevoerd. In zoverre staat vast dat sprake was van gebreken in het werk. Verder geeft Vebidak in haar rapporten aan dat de uitgevoerde werkzaamheden niet voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit.
3.8.
De hiervoor genoemde gebreken en de constatering dat de uitgevoerde werkzaamheden niet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit, wat [geïntimeerde] wel had mogen verwachten, rechtvaardigen de conclusie dat sprake is van een tekortkoming van [appellant] in de nakoming van zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst die de ontbinding van de aannemingsovereenkomst rechtvaardigt. De stelling van [appellant] dat deze tekortkomingen de ontbinding niet rechtvaardigen (beroep op de hiervoor vermelde tenzij-formule van artikel 6:265 BW), heeft [appellant] niet nader onderbouwd en daarom valt niet in te zien dat de gebreken een dermate geringe betekenis hebben, dat deze de ontbinding niet rechtvaardigen. Het hof volgt [appellant] evenmin in zijn stelling dat het werk is opgeleverd. Vaststaat dat er geen gezamenlijke oplevering heeft plaatsgevonden, op grond waarvan het werk door [geïntimeerde] is aanvaard. De stelling dat de eventuele gebreken niet aan een oplevering van het werk in de weg staan, is door [appellant] niet nader onderbouwd en is gelet op de inhoud van de rapporten van Vebidak voor het hof ook niet begrijpelijk.
3.9.
Wat betreft de vraag of [appellant] in verzuim verkeert, heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] na 11 november 2022 in verzuim is geraakt. De kantonrechter heeft overwogen dat [geïntimeerde] op 1 november 2022 een ingebrekestelling aan [appellant] heeft gestuurd. Partijen zijn nadien zijn overeengekomen dat [appellant] buiten de daarin gestelde termijn van acht dagen de (herstel)werkzaamheden zou uitvoeren. Onder die omstandigheden kan van [geïntimeerde] niet worden gevergd dat hij [appellant] daarna opnieuw in gebreke zou stellen alvorens verzuim zou intreden, aldus de kantonrechter. Volgens de kantonrechter kon een nadere ingebrekestelling achterwege blijven, althans is een beroep op het ontbreken van verzuim in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Tegen deze rechtsoverwegingen 5.3 tot en met 5.5 van het bestreden vonnis heeft [appellant] geen grieven gericht, zodat dit oordeel van de kantonrechter vast staat. Ook het hof gaat er dus vanuit dat [appellant] in verzuim verkeert.
3.10.
De kantonrechter heeft daarnaast in rechtsoverweging 5.6 van het vonnis overwogen dat de brief van [geïntimeerde] van 30 november 2022 als een buitengerechtelijke ontbinding kan worden gezien. [geïntimeerde] heeft hier bezwaar tegen aangetekend. In deze brief geeft [geïntimeerde] aan dat wat hem betreft geen sprake is van een oplevering, dat de eindfactuur niet wordt geaccepteerd en dat de betaling van deze factuur wordt opgeschort vanwege de geconstateerde gebreken. [geïntimeerde] verbindt hier geen verdere gevolgen of conclusies aan. Het hof concludeert dat de brief van 30 november 2022 door de kantonrechter ten onrechte als een buitengerechtelijke ontbinding is aangemerkt omdat daarin met geen woord over ontbinding wordt gesproken. De gevorderde ontbinding van de overeenkomst zal door het hof dan ook worden toegewezen.
3.11.
Door de ontbinding van de overeenkomst worden partijen ontslagen van hun verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst. Hierdoor kan [appellant] geen aanspraak (meer) maken op betaling van de eindfactuur. Het hof wijst deze vordering van [appellant] daarom af.
Waardevergoeding wordt afgewezen
3.12.
Voor het geval de aannemingsovereenkomst wordt ontbonden, vordert [appellant] een vergoeding voor de verrichte werkzaamheden op grond van artikel 6:272 BW. In dat kader verwijst [appellant] naar het eerste rapport van Vebidak van 11 juli 2022, waaruit volgens [appellant] volgt dat het werk voor 90% gereed was. Ten aanzien van de verrichte werkzaamheden moet dan volgens [appellant] minimaal 90% van de aanneemsom, verhoogd met overeengekomen meerwerk, aan hem worden vergoed.
3.13.
Artikel 6:272 lid 1 BW bepaalt kort gezegd dat, indien de aard van de prestatie uitsluit dat zij ongedaan wordt gemaakt, daarvoor een waardevergoeding in de plaats treedt van de waarde op het tijdstip van de ontvangst.
3.14.
Het hof oordeelt dat, zoals [geïntimeerde] ook heeft aangevoerd, de opmerking in het rapport van Vedibak dat het werk voor 90% gereed is, waarop [appellant] zich in dit verband beroept, alleen iets zegt over de stand van het werk en niet over de waarde die het werk vertegenwoordigd [appellant] heeft overigens niet nader onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden een waarde vertegenwoordigen zoals door hem gesteld. Om die reden zal het hof deze vordering afwijzen.
Vordering tot terugbetaling wordt afgewezen
3.15.
Naast ontbinding van de aannemingsovereenkomst, vordert [geïntimeerde] in hoger beroep ook terugbetaling van het bedrag dat hij reeds op grond van de aannemingsovereenkomst aan [appellant] heeft betaald.
3.16.
De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 5.8 van het vonnis overwogen dat op grond van artikel 6:271 BW voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking ontstaat van reeds ontvangen prestaties maar dat [geïntimeerde] niet heeft betwist dat de reeds door [appellant] uitgevoerde werkzaamheden in verhouding staan met de door [geïntimeerde] betaalde bedragen van in totaal € 5.250,-. Tegen dit oordeel heeft [geïntimeerde] in hoger beroep geen grief gericht. In hoger beroep staat dit oordeel dan ook vast en in het verlengde daarvan oordeelt het hof dat er geen verbintenis tot ongedaanmaking bestaat. Hierop stuit de vordering van [geïntimeerde] af.
Toewijzing kosten Vebidak
3.17.
[geïntimeerde] vordert ten slotte betaling van de kosten die hij heeft moeten maken voor de vaststelling van de schade en aansprakelijkheid. Het gaat daarbij om de kosten van het eerste (€ 399,30) en tweede (€ 205,70) rapport van Vebidak.
3.18.
[appellant] voert hiertegen aan dat [geïntimeerde] tijdens de zitting bij de kantonrechter uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van de vordering tot vergoeding van de kosten van het eerste onderzoek door Vebidak en dat hij daarop niet kan terugkomen. [geïntimeerde] heeft in dit hoger beroep nader toegelicht dat hij tijdens de zitting bij de kantonrechter heeft aangegeven dat de kosten voor het eerste onderzoek met zijn buren zouden worden gedeeld, waarmee hij zijn vordering heeft verminderd tot de helft van de totale kosten. Dit standpunt heeft [geïntimeerde] ook nader onderbouwd met een factuur en betaalbewijs. [appellant] heeft dit verder niet bestreden. Het hof overweegt gelet daarop dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] uitdrukkelijk en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van de volledige kosten van het eerste rapport maar slechts van de helft daarvan.
3.19.
Ten aanzien van de kosten voor het tweede onderzoek door Vebidak, betwist [appellant] dat deze werkzaamheden noodzakelijk waren. Het hof volgt [appellant] niet in dit standpunt. [geïntimeerde] heeft met het tweede onderzoek in kaart laten brengen in hoeverre de in het eerste rapport door Vebidak geconstateerde gebreken al dan niet zijn hersteld. Op grond van die informatie heeft [geïntimeerde] in deze procedure – met succes – het standpunt ingenomen dat sprake is van een (toerekenbare) tekortkoming in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. De beide onderzoeken zijn naar het oordeel van het hof terecht verricht ten behoeve van de vaststelling van de schade en aansprakelijkheid (artikel 6:96 lid 1 sub b BW) en de kosten zijn redelijk.
3.20.
De slotsom is dat deze vordering door het hof wordt toegewezen.
Bewijs
3.21.
Het hof is niet gebleken van feiten of omstandigheden die, indien deze zouden vaststaan tot een ander oordeel zouden leiden. Daarom gaat het hof voorbij aan de bewijsaanbiedingen van partijen.
De conclusie
3.22.
Het principaal hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in het principaal hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
3.23.
Het incidenteel hoger beroep slaagt deels. Het hof zal de vorderingen van [geïntimeerde] tot ontbinding van de aannemingsovereenkomst en tot vergoeding van schade alsnog toewijzen. De terugbetaling van het reeds door [geïntimeerde] aan [appellant] betaalde bedrag wordt afgewezen. Het hof bepaalt dat partijen de eigen kosten van het incidenteel appel moeten dragen omdat partijen ieder deels gelijk hebben gekregen.
3.24.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 23 juni 2023, behoudens voor zover de vorderingen in reconventie geheel zijn afgewezen, vernietigt het vonnis in zoverre en doet opnieuw recht:
4.2.
ontbindt de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst;
4.3.
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van:
- € 205,70 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2024 tot aan de dag van betaling;
- € 399,30 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2023 tot aan de dag van betaling;
4.4.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van
[geïntimeerde] in het principaal hoger beroep:
€ 343,- aan griffierecht
€ 1.716,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief I);
4.5.
bepaalt dat de proceskosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt in het incidenteel hoger beroep;
4.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst af wat verder gevorderd is.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, S.C.P. Giesen en J.C.J. Luijten, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.