ECLI:NL:GHARL:2024:4800

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
200.330.693/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst tweedehandsauto na diefstal met geweld door verkoper

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een koopovereenkomst van een tweedehandsauto tussen [appellant] en [geïntimeerde]. De verkoper, [geïntimeerde], heeft de auto op 16 oktober 2016 verkocht aan de koper, [appellant], voor een bedrag van € 6.000,-, te betalen in zes termijnen. Na een aantal maanden ontstonden er geschillen over de betaling en de staat van de auto. [geïntimeerde] heeft de koop op 30 mei 2017 ontbonden, omdat [appellant] zijn betalingsverplichtingen niet nakwam. [appellant] heeft echter gesteld dat de auto gebrekkig was en dat hij de overeenkomst om die reden had ontbonden. De situatie escaleerde verder toen [geïntimeerde] en zijn vrienden [appellant] in april 2017 overvallen, wat leidde tot een strafrechtelijke veroordeling van [geïntimeerde] voor diefstal met geweld.

In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat [geïntimeerde] bevoegd was de koopovereenkomst te ontbinden, omdat [appellant] zijn betalingsverplichtingen niet was nagekomen. Het hof heeft vastgesteld dat de auto, gezien de omstandigheden van de verkoop en de staat van de auto, niet voldeed aan de verwachtingen van de koper. Het hof heeft ook geoordeeld dat de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van de resterende koopprijs van € 5.000,- toewijsbaar was, ondanks de ernstige strafbare feiten die [geïntimeerde] had gepleegd. Het hof heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij [appellant] ook werd veroordeeld tot betaling van proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.330.693/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 10064558
arrest van 23 juli 2024
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M. Schlepers te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de kantonrechter optrad als eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P.N. Huisman te Groningen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het tussenarrest van 12 maart 2024 heeft op 25 juni 2024 een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het hof. Van die mondelinge behandeling is een verslag gemaakt (het proces-verbaal) en dat verslag is toegevoegd aan het dossier.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geïntimeerde] heeft een auto verkocht aan [appellant] . Volgens [geïntimeerde] heeft hij de koop ontbonden omdat [appellant] weigerde de koopprijs te betalen. [geïntimeerde] vordert vergoeding van de schade die hij lijdt doordat [appellant] de auto niet teruggegeven heeft. [appellant] meent dat hij niets verschuldigd is aan [geïntimeerde] . Allereerst omdat de auto gebrekkig was. Maar ook omdat [geïntimeerde] een overval op hem heeft gepleegd en hij, [appellant] , daardoor forse schade heeft geleden. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de vordering van [geïntimeerde] moet worden toegewezen. Dat oordeel wordt hierna uitgelegd.

3.De feiten

3.1.
[geïntimeerde] en [appellant] waren allebei werkzaam als zelfstandig taxichauffeur en zij kenden elkaar in die hoedanigheid.
3.2.
Op 16 oktober 2016 heeft [geïntimeerde] een auto verkocht aan [appellant] . Het gaat om een Mercedes Benz, E-Klasse Avantgarde Lorinser (hierna: de auto). De koopprijs bedroeg € 6.000,-. Volgens de door partijen ondertekende factuur (de koopovereenkomst) diende [appellant] de koopprijs te betalen in zes termijnen van € 1.000,-, waarbij de eerste termijn voldaan diende te zijn op 30 november 2016 en de laatste termijn uiterlijk op 30 mei 2017. Als kilometerstand is vermeld 349.876 km. Verder staat in de overeenkomst onder meer:
“Auto is gezien, gereden en akkoord bevonden
Voertuig wordt verkocht zonder garantie
Er is een korting van € 2500,- op het voertuig gedaan ivm diverse schades en storingen.”
In de overeenkomst worden als contractspartijen vermeld ‘Budget Taxi Groningen’ en ‘Taxi Amo’. Budget Taxi Groningen was de onderneming van [appellant] . Taxi Amo was de onderneming van [geïntimeerde] .
3.3.
[geïntimeerde] heeft de auto aan [appellant] afgeleverd, en [appellant] heeft de eerste termijn van € 1.000,- aan [geïntimeerde] voldaan.
3.4.
In februari en maart 2017 hebben [geïntimeerde] en [appellant] via whatsapp contact gehad over de auto. Ook de zoon van [appellant] heeft via whatsapp contact met [geïntimeerde] . [appellant] liet daarbij onder meer weten dat hij al forse kosten had moeten maken voor reparaties aan de auto, dat er weer problemen waren met de versnellingsbak, en dat hij de kosten van verdere reparaties niet kon betalen.
3.5.
[appellant] heeft [geïntimeerde] bij brief van 7 maart 2017 meegedeeld dat de auto zodanige gebreken had dat sprake was van non-conformiteit in de zin van artikel 7:17 BW. [appellant] heeft [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld om de gebreken binnen twee weken te herstellen dan wel de auto terug te nemen.
3.6.
[geïntimeerde] heeft [appellant] bij brief van 9 maart 2017 verzocht het resterende bedrag van € 5.000,- binnen veertien dagen te voldoen. Vervolgens heeft [geïntimeerde] op 13 maart 2017 een brief gestuurd waarin hij zich op het standpunt stelt dat geen sprake was van non-conformiteit. Daarbij heeft [geïntimeerde] opgemerkt dat geen sprake was van consumentenkoop.
3.7.
[geïntimeerde] heeft vervolgens het incassobureau Payt Incasso ingeschakeld. Deze heeft [appellant] bij brieven van 27 maart 2017 en 24 april 2017 gesommeerd tot betaling van € 5.000,-, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten. Op 6 mei 2017 heeft De Schout Gerechtsdeurwaarders [appellant] nog tot betaling aangemaand.
3.8.
In de nacht van 25 op 26 april 2017 heeft [geïntimeerde] samen met drie vrienden [appellant] in zijn taxi overvallen. Bij de overval zijn [geïntimeerde] en zijn drie vrienden bij [appellant] in de auto gestapt. Een van de vrienden heeft een mes op het lichaam van [appellant] gericht. Een ander heeft een draad om de hals van [appellant] gelegd en deze draad aangetrokken. Een derde vriend is naast [appellant] gaan zitten en heeft de autosleutel en de telefoon van [appellant] afgepakt. Bij dit alles is gedreigd om [appellant] te doden. [geïntimeerde] en zijn vrienden hebben [appellant] gedwongen om documenten te tekenen, en ze hebben de taxi van [appellant] (een Audi) meegenomen. [appellant] heeft meteen aangifte gedaan bij de politie.
3.9.
Op 30 mei 2017 heeft [geïntimeerde] per brief aan [appellant] laten weten de koop te ontbinden omdat [appellant] zijn betalingsverplichtingen niet was nagekomen.
3.10.
Op 23 juni 2017 heeft [appellant] een brief gestuurd aan [geïntimeerde] , waarin [appellant] verklaart de koopovereenkomst te ontbinden wegens tekortkoming in de nakoming van die overeenkomst door [geïntimeerde] .
3.11.
[appellant] heeft Wensink Groningen opdracht gegeven de auto te taxeren. Het taxatierapport van Wensink Groningen van 17 augustus 2017 vermeldt onder meer:
“Totaal opknapkosten € 1300
Basiswaarde € 2181
Correctie totaal € -911
Totale waarde € 1280
Mijn waarde € 0”
3.12.
Op of omstreeks 6 september 2017 heeft [appellant] de auto voor € 1.500,- verkocht en afgeleverd aan een sloopbedrijf. Volgens de registratie van de RDW is de auto op 6 september 2017 geëxporteerd naar het buitenland.
3.13.
De meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft op 15 december 2017 bewezen verklaard dat [geïntimeerde] zich in de nacht van 25 op 26 april 2017 schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en met bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd. [geïntimeerde] is onder meer veroordeeld tot, kort gezegd, een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk en met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden. De vordering benadeelde partij van [appellant] is toegewezen tot een bedrag van € 4.320,-. Voor het overige is de vordering van [appellant] tot betaling van schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard omdat een nader onderzoek naar de vordering zou leiden tot onevenredige belasting van het strafgeding.
3.14.
[geïntimeerde] heeft op 9 mei 2018 aangifte gedaan tegen [appellant] wegens verduistering van de auto en wegens oplichting. Nadat de officier van justitie besloten had om niet over te gaan tot vervolging, heeft [geïntimeerde] daarover een klacht ingediend bij het gerechtshof (een artikel 12 Sv-procedure). Het gerechtshof Arnhem Leeuwarden heeft de klacht op 12 juni 2019 afgewezen. Het hof oordeelde dat sprake is van een civielrechtelijk conflict dat door de civiele rechter moet worden beslecht.
3.15.
Op 27 maart 2020 heeft [geïntimeerde] [appellant] bij exploot gesommeerd tot betaling van (onder meer) € 5.000,- wegens de koopovereenkomst en het ‘wegmaken’ van de auto.

4.De procedure

4.1.
[geïntimeerde] vordert betaling van een hoofdsom van € 5.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast vordert [geïntimeerde] betaling van € 625,- aan buitengerechtelijke incassokosten, eveneens met rente. Aan deze vorderingen legt [geïntimeerde] ten grondslag dat [appellant] niet voldaan heeft aan zijn betalingsverplichtingen uit de koopovereenkomst, en dat hij de overeenkomst vervolgens ontbonden heeft. Volgens [geïntimeerde] heeft hij vanwege de ontbinding recht op teruggave van de auto. [appellant] heeft de auto niet teruggeleverd en inmiddels kán de auto ook niet meer teruggeleverd worden. [appellant] is daarom verplicht om de waarde van de auto vergoeden. Deze waarde moet begroot worden op het bedrag van de koopprijs, dus op € 6.000,-. Omdat [appellant] al € 1.000,- van de koopsom voldaan had, resteert er nog een vordering van € 5.000,-, aldus [geïntimeerde] .
4.2.
[appellant] meent dat de vordering moet worden afgewezen. [appellant] betoogt dat de auto niet beantwoordde aan de koopovereenkomst en dat hij de overeenkomst om die reden ontbonden heeft. [appellant] kon de auto niet terugleveren omdat [geïntimeerde] de benodigde medewerking weigerde. De waarde van de auto was nihil. Van een vordering van [geïntimeerde] kan dus geen sprake meer zijn. De vordering van [geïntimeerde] stuit bovendien af op de goede zeden en de openbare orde. Ook de redelijkheid en billijkheid brengen mee dat [geïntimeerde] geen recht heeft op betaling, aldus [appellant] .
4.3.
De kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft [geïntimeerde] bij eindvonnis van 2 mei 2023 in het gelijk gesteld. [1] De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van € 5.000,- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 mei 2017. Daarnaast is [appellant] veroordeeld tot betaling van € 625,- aan buitengerechtelijke incassokosten en tot betaling van de proceskosten.
4.4.
[appellant] vordert in hoger beroep dat het vonnis van de kantonrechter vernietigd wordt en dat de vordering van [geïntimeerde] alsnog wordt afgewezen. [geïntimeerde] meent dat het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd moet worden.

5.Het oordeel van het hof

Ontbinding koopovereenkomst; ongedaanmaking
5.1.
Het gaat in dit hoger beroep in de eerste plaats om de vraag of [geïntimeerde] op 30 mei 2017 bevoegd was de koopovereenkomst te ontbinden wegens een tekortkoming van [appellant] .
5.2.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] inderdaad bevoegd was de koopovereenkomst te ontbinden. De overeenkomst van 16 oktober 2016 vermeldt dat de koopprijs van € 6.000,- voldaan wordt in zes termijnen van € 1.000,-, beginnend op 30 november 2016 en eindigend op 30 mei 2017. Volgens [geïntimeerde] moest de koopsom dus betaald worden in zes maandelijkse termijnen, waarbij de laatste termijn uiterlijk 30 mei 2017 voldaan moest zijn. Dit is door [appellant] niet voldoende gemotiveerd weersproken. Vast staat dat [appellant] alleen de eerste termijn voldaan heeft en dat de overige termijnen onbetaald zijn gebleven. Ook na de sommaties en ingebrekestellingen van [geïntimeerde] van 9 maart 2017, 27 maart 2017, 24 april 2017 en 6 mei 2017, heeft [appellant] de resterende termijnen onbetaald gelaten. [appellant] had in de whatsapp-gesprekken overigens ook al duidelijk laten blijken dat hij niet van plan was te gaan betalen. Er was zodoende een tekortkoming van [appellant] in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen en er was ook sprake was van verzuim (zie artikel 6:82 lid 1 en
lid 2 BW en artikel 6:83 sub a en sub c BW). Dit zou hier alleen anders zijn als [geïntimeerde] zélf in verzuim verkeerde omdat hij – zoals [appellant] meent – niet voldaan had aan zijn eigen verplichtingen uit de koopovereenkomst.
5.3.
[appellant] betoogt dat [geïntimeerde] tekortschoot in de nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst. Volgens [appellant] werd hij in de periode na de aflevering van de auto, geconfronteerd met diverse gebreken, waaronder een kapotte versnellingsbak. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat [appellant] zijn stellingen op dit punt echter onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd. Uitgangspunt is namelijk dat een zaak niet beantwoordt aan de overeenkomst indien de zaak, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten (zie artikel 7:17 lid 2 BW). In dit geval gaat het om de verkoop van een oudere auto met bijna 350.000 km op de teller. Uit de door [appellant] ondertekende koopovereenkomst blijkt bovendien dat er op de oorspronkelijke vraagprijs van € 8.500,- een korting is verleend van € 2.500,- “ivm diverse schades en storingen”. Verder staat in de overeenkomst “Auto is gezien, gereden en akkoord bevonden”, en er is ook vermeld dat de auto verkocht wordt “zonder garantie” (zie hierboven, onder 3.2). Uit de verklaringen van [appellant] blijkt dat de auto na de aflevering en na het inbouwen van een BCT (Boordcomputer Taxi) ook daadwerkelijk is ingezet als taxi. Dat in zo’n situatie de auto binnen een periode van enkele maanden de diverse door [appellant] genoemde gebreken vertoont, betekent niet dat [geïntimeerde] niet voldaan heeft aan zijn verplichtingen. Bij aanschaf van een wat oudere auto met bijna 350.000 km op de teller moet immers rekening gehouden worden met het risico dat dergelijke gebreken zich op korte termijn zullen voordoen. Als zulke gebreken zich inderdaad korte tijd na aflevering voordoen, is dat een forse tegenvaller voor de koper. Dat betekent echter nog niet dat de koper de verkoper met succes voor deze gebreken kan aanspreken. Uitgangspunt is namelijk dat de zaak na de aflevering voor risico is van de koper (zie artikel 7:10 BW). [appellant] heeft gelet daarop onvoldoende toegelicht en onderbouwd dat [geïntimeerde] in de nakoming van zijn verplichtingen tekortgeschoten zou zijn. Het hof laat bij dit alles nog buiten beschouwing dat [geïntimeerde] heeft bestreden dat de door [appellant] gestelde gebreken zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. [2]
5.4.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat [geïntimeerde] de koopovereenkomst op
30 mei 2017 buitengerechtelijk ontbonden heeft. Door de ontbinding ontstaat voor partijen de verplichting om de prestaties die zij al ontvangen hebben, ongedaan te maken (zie artikel 6:271 BW). Uitgangspunt daarbij is dat [appellant] de auto moet teruggeven in de staat waarin deze zich bij de aflevering bevond. [appellant] verklaart dat [geïntimeerde] de voor die teruglevering benodigde medewerking geweigerd heeft. Deze stelling is door [appellant] echter onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Daarbij merkt het hof op dat [geïntimeerde] in zijn brief van 30 mei 2017 nog de suggestie heeft gedaan om de teruggave te laten plaatsvinden via garagehouder Visser, waar het voertuig volgens [geïntimeerde] op dat moment gestald was. [appellant] heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waarom het desondanks aan [geïntimeerde] te wijten zou zijn dat de auto niet is teruggeleverd. Inmiddels is teruglevering niet meer mogelijk. [appellant] heeft de auto immers verkocht en afgegeven aan een sloopbedrijf (zie hierboven, onder 3.12). Dat betekent dat [appellant] tekortschiet in de nakoming van zijn verplichting om de auto af te geven in de staat waarin hij deze ontvangen had. [appellant] is verplicht tot vergoeding van de schade die [geïntimeerde] door die tekortkoming lijdt (artikel 6:74 BW).
5.5.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat onvoldoende gemotiveerd betwist is dat de waarde van de auto ten tijde van de aflevering aan [appellant] , gelijk was aan de koopprijs van € 6.000,-. Het hof gaat er dus van uit dat dit bedrag een reële verkoopprijs was. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat – zoals de kantonrechter ook heeft opgemerkt – uit het taxatierapport van Wensink Groningen kan worden afgeleid dat er op 17 augustus 2017 8.500 kilometer méér op de teller stond dan ten tijde van de aankoop. Verder merkt het hof op dat [appellant] in september 2017, ondanks dat er op dat moment volgens hem kennelijk sprake was van onder meer een kapotte versnellingsbak, nog € 1.500,- voor de auto ontvangen heeft. [geïntimeerde] gaat er dan ook terecht van uit dat hij, na verrekening met de door [appellant] voldane termijn van € 1.000,- nog € 5.000,- van [appellant] te vorderen heeft. [3]
Goede zeden en openbare orde; rechtszekerheid; redelijkheid en billijkheid
5.6.
Volgens [appellant] zou toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] in strijd zijn met de goede zeden en de openbare orde. Toewijzing zou ook in strijd zijn met de rechtszekerheid en met de redelijkheid en billijkheid. Daarbij wijst [appellant] er onder meer op dat de overval die [geïntimeerde] pleegde, een ernstig misdrijf is en dat de overval voor hem ernstige gevolgen heeft gehad. Volgens [appellant] is hij als gevolg van de overval nog steeds niet in staat om werkzaamheden uit te voeren.
5.7.
Het hof stelt voorop dat de door [geïntimeerde] gepleegde strafbare feiten zeer ernstig zijn. Het staat ook niet ter discussie dat die feiten voor [appellant] zeer ingrijpend zijn geweest en dat hij nog steeds de gevolgen ervan ondervindt. Het hof heeft er dan ook begrip voor dat [appellant] het moeilijk te accepteren vindt dat [geïntimeerde] hem alsnog aanspreekt tot betaling. Het hof stelt echter ook vast dat [geïntimeerde] destijds, in 2017, wel degelijk recht had op betaling. Daarbij wijst het hof erop dat er geen grond is om aan te nemen dat [appellant] door de gevolgen die hij van de strafbare feiten ondervindt, geschaad is in zijn mogelijkheden tot het voeren van verweer. [geïntimeerde] had in 2017 recht op betaling, en hij had destijds betaling kunnen afdwingen door de zaak voor te leggen aan de rechter. [geïntimeerde] heeft een ernstige fout gemaakt door het recht in eigen hand te nemen, en hij heeft de daarvoor door de strafrechter passend geoordeelde straf ondergaan en ook heeft hij voldaan aan de veroordeling tot betaling van materiële en immateriële schadevergoeding. [geïntimeerde] heeft door het instellen van deze procedure de keuze gemaakt die hij in april 2017 had moeten maken. Dat de vordering van [geïntimeerde] nu wordt toegewezen, is onder die omstandigheden niet in strijd met de goede zeden en de openbare orde. De toewijzing van de vordering bevestigt immers juist dat in een geval als dit de gang naar de rechter – en niet eigenrichting – de juiste manier is om betaling af te dwingen.
5.8.
[appellant] wijst erop dat [geïntimeerde] hem pas in augustus 2022 – zes jaar na het sluiten de koopovereenkomst – gedagvaard heeft in deze procedure. Volgens [appellant] is het in strijd met de rechtszekerheid dat hij alsnog in rechte wordt aangesproken. [appellant] zou vanwege dit tijdsverloop in zijn verdediging geschaad zijn. [appellant] verklaart dat hij door de overval die [geïntimeerde] pleegde ook PTSS heeft opgelopen, en dat dit het voeren van verweer bemoeilijkt. Naar het oordeel van het hof zijn deze verweren van [appellant] tevergeefs voorgedragen. Duidelijk is namelijk dat [geïntimeerde] ook na de overval van april 2017 telkens vastgehouden heeft aan zijn vordering tot betaling. Zo heeft hij [appellant] op 27 maart 2020 nog bij exploot gesommeerd te betalen (zie hierboven, onder 3.15). Van verjaring is dus geen sprake. Dat en op welke concrete punten [appellant] door toedoen van [geïntimeerde] in zijn mogelijkheden tot het voeren van verweer zou zijn geschaad, is onvoldoende toegelicht en onderbouwd.
5.9.
Ook de redelijkheid en billijkheid staan niet aan toewijzing van de vordering in de weg. Iemand die schade lijdt door strafbaar handelen van een ander, kan die ander in beginsel aangespreken tot betaling van schadevergoeding. Een vordering tot betaling van schadevergoeding is in deze procedure echter niet aan de orde gesteld, ook niet bij wijze van verweer. [appellant] zou zijn stellingen over de schade en de omvang van de schade daartoe overigens ook onvoldoende hebben toegelicht en onderbouwd. De stellingen over de geleden schade doen onder deze omstandigheden niet af aan het vorderingsrecht van [geïntimeerde] , ook niet op grond van de redelijkheid en billijkheid. [4]
Buitengerechtelijke incassokosten
5.10.
[geïntimeerde] heeft met zijn stellingen en de door hem overgelegde correspondentie van het incassobureau, de deurwaarder en zijn advocaat, voldoende aangetoond dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten gemaakt zijn (overigens ook al voor de overval) en dat deze kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan bijvoorbeeld een herhaalde aanmaning. Het gevorderde bedrag van € 625,- sluit aan bij de tarieven van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Gelet daarop is ook voldoende aangetoond dat het gaat om redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt. Het hof verwerpt daarom het betoog van [appellant] dat de vordering van [geïntimeerde] op dit punt alsnog moet worden afgewezen.
Conclusie
5.11.
Het hof komt tot de conclusie dat het hoger beroep van [appellant] verworpen moet worden. Het vonnis van de kantonrechter zal dan ook bekrachtigd worden.
5.12.
Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] ook veroordelen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. Onder die kosten van de procedure vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. [5] De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.
5.13.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 2 mei 2023, zoals hersteld bij vonnis van 5 december 2023;
6.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
  • € 343,00 aan griffierecht;
  • € 1.716,00 aan salaris advocaat (2 procespunten x appeltarief I ad € 858,00);
6.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag; als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
6.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. A.A.J. Smelt, mr. H. de Hek en mr. M.A.L.M. Willems, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.

Voetnoten

1.Rechtbank Noord-Nederland 2 mei 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:5591. Op 5 december 2023 heeft de kantonrechter vervolgens nog een herstelvonnis gewezen.
2.De grieven 1 tot en met 3 falen.
3.De grieven 4 tot en met 6 falen.
4.Grief 7 faalt.
5.Zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.