In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] BV tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De zaak betreft de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) voor de maanden maart en april 2021. Belanghebbende had aangiften gedaan, maar de Inspecteur verklaarde de bezwaren tegen de niet-ontvankelijkheid van deze aangiften ongegrond. Belanghebbende heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de Rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de bezwaren ongegrond waren. Het Hof heeft vastgesteld dat de bezwaren door de Inspecteur te vroeg waren ontvangen, omdat de betalingen op de aangiften pas na de ontvangst van de bezwaren waren gedaan. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de voldoening op aangifte niet had plaatsgevonden ten tijde van de beoordeling van het bezwaar. Daarnaast heeft het Hof het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep afgewezen, omdat er geen sprake was van een financieel belang bij de beslissing op bezwaar. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de Rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.