ECLI:NL:GHARL:2024:4486

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
200.338.956/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding tussen onderhoudsmedewerker en leidinggevende

In deze zaak heeft [appellant], een onderhoudsmedewerker bij Wonen NWF, hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter van 20 december 2023, waarin zijn arbeidsovereenkomst werd ontbonden op de g-grond van artikel 7:669 derde lid BW vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. De appellant had een langdurig dienstverband en was betrokken bij een arbeidsconflict met zijn direct leidinggevende, wat leidde tot langdurige ziekte. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van de werkgever, Wonen NWF, en wees de door de appellant gevorderde billijke vergoeding af.

Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en oordeelde dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam verstoord was. De appellant had primair herstel van de arbeidsovereenkomst verzocht en subsidiair een billijke vergoeding van € 152.482,75 bruto geëist. Het hof concludeerde dat de verstoorde arbeidsverhouding niet alleen ernstig maar ook duurzaam was, en dat er geen reële mogelijkheid was voor herstel van de arbeidsrelatie. Het hof oordeelde verder dat de werkgever niet ernstig verwijtbaar had gehandeld, en dat de appellant geen recht had op een billijke vergoeding. De kosten van het hoger beroep werden aan de zijde van Wonen NWF toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.338.956/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 10746299)
beschikking van 5 juli 2024
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
bij de kantonrechter: verweerder,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. B.D. Meijer die kantoor houdt in Utrecht,
tegen
Stichting Wonen Noordwest Friesland,
die kantoor houdt in Sint Annaparochie ,
verweerster in hoger beroep,
bij de kantonrechter: verzoekster,
hierna:
Wonen NWF,
advocaat: mr. M.H.J. Miltenburg die kantoor houdt in Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, (hierna: de kantonrechter) van 20 december 2023.
1.2
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift van [appellant] , ter griffie ontvangen op 14 maart 2024;
- het verweerschrift van Wonen NWF, ontvangen op 7 mei 2024;
- de op 29 mei 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitnota’s hebben overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een verslag (proces-verbaal) gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd.
1.3
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op 10 juli 2024 of zoveel eerder als mogelijk is.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant] heeft na een langdurig dienstverband als onderhoudsmedewerker bij Wonen NWF een arbeidsconflict gekregen met zijn direct leidinggevende dat begon met opmerkingen over op tijd beginnen en te veel overuren maken. Daardoor is [appellant] langdurig ziek geweest. Nadat [appellant] beter was gemeld, heeft Wonen NWF ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht op de g-grond van artikel 7:669 derde lid BW (verstoorde arbeidsverhouding). De kantonrechter heeft op die grond de arbeidsovereenkomst ontbonden en geoordeeld dat geen sprake was van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van Wonen NWF. De door [appellant] (subsidiair) verzochte billijke vergoeding is afgewezen.
2.2
[appellant] bestrijdt dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Hij wil primair herstel van de arbeidsovereenkomst. Subsidiair maakt hij aanspraak op een billijke vergoeding van € 152.482,75 bruto.
2.3
Het hof komt tot dezelfde uitkomst als de kantonrechter. Het hof zal die beslissingen hierna motiveren nadat eerst de relevante feiten zijn weergegeven.

3.De feiten

3.1
[appellant] (geboren in mei 1964) is op 1 oktober 1998 in dienst getreden als [functie] bij Wonen NWF. Zijn loon bedroeg laatstelijk € 3.286 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en een toeslag van € 54,77 per maand, bij een arbeidsomvang van 36 uur.
3.2
Wonen NWF is een woningstichting met ongeveer 4.000 huurwoningen. Bij Wonen NWF werken ongeveer 58 fte werknemers. Een van de afdelingen van Wonen NWF is het servicebedrijf waarin naast [appellant] nog een tiental onderhoudsmedewerkers en een werkvoorbereider werkzaam zijn. Deze afdeling wordt sinds 2021 aangestuurd door [naam1] als coördinator Servicebedrijf (hierna: de coördinator).
3.3
[appellant] maakte vanaf 2009 gebruik van de regeling ‘bus mee naar huis’ van Wonen NWF. Dit houdt in dat hij een werkbus mee naar huis – dat het standplaatsadres werd – kreeg en dat hij ’s ochtends rechtstreeks naar de huurwoning waar hij een opdracht moet vervullen vertrok, zonder eerst via het kantoor van Wonen NWF in [plaats1] te hoeven rijden. In de regeling staat dat de werktijden van 7.30 tot 16.00 uur zijn en dat de reistijd tussen huisadres en het werkadres voor rekening van de werknemer is. In de regeling staat verder:
“Uitgangspunt is dat de gemiddelde enkele reistijd van standplaats naar werkadres en vice versa, niet meer dan een kwartier bedraagt. Hierbij worden werkgever en werknemer beide opgeroepen tot redelijkheid. Als een werknemer doorgaans binnen 10 minuten op plaats van bestemming is, moet hij er niet ingewikkeld doen over als dit eens een keertje 20 minuten is. De werkgever op zijn beurt moet overuren gewoon accepteren als dit is door een slecht functionerende planningsfunctie of wanneer de deelnemer (…) op een bijzondere klus werkt. (…).”
3.4
In april 2022 heeft de coördinator [appellant] aangesproken dat hij altijd pas later dan 7.30 uur op de bedrijfslocatie aanwezig was en dat hij daardoor zijn collega’s misliep. Ook vond [naam1] dat [appellant] te veel overuren maakte vergeleken bij zijn collega’s. [appellant] heeft uitleg gegeven en gezegd dat hij in het kader van ‘bus mee naar huis’ elke dag om 7.15 uur zijn huis verliet, ongeacht waar hij naar toe moest. De afstand van [woonplaats1] naar [plaats1] (17,5 kilometer) kost hem ruim 20 minuten. De overuren hielden volgens hem verband met zijn werkzaamheden als OR-lid dan wel met extra taken of projecten.
3.5
Op 19 juli 2022 heeft [naam1] [appellant] hier opnieuw op aangesproken. Die dag heeft hij [appellant] de volgende mail geschreven:
“Kennelijk is er nogal onduidelijkheid over reistijden/werktijden bus gebruik.
Wat mij opvalt is dat jij wel de enige bent waarbij dit speelt en ook de enige bent die vaak overwerkt.
Hoe dit zo kan, dat wil ik graag van je weten, volgens mij heeft het één en ander met elkaar te maken.
Dit keer blijven wij in gesprek en draai je mij niet de rug toe en loopt dan weg zoals
vandaag.
Zo ga je niet met elkaar om, laat dat duidelijk zijn.
Komen we niet tot heldere afspraken, dan komt de bus op de zaak te staan en mag je vanaf hier opstarten.”
3.6
[appellant] heeft zich de volgende dag ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft op 15 augustus 2022 geschreven dat sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie en niet van ziekte. Daarna heeft op 6 september 2022 een gesprek tussen [appellant] , de coördinator, diens leidinggevende en een ondersteuner van [appellant] waarbij de geschilpunten (aanwezigheid bij het team / overuren) zijn besproken en oplossingen zijn voorgesteld. [appellant] heeft zich na afloop van deze bespreking weer ziekgemeld. De opvolgend bedrijfsarts heeft op 29 september 2022 geconstateerd dat [appellant] ziek was door problemen in de werksituatie. Hij achtte re-integratie pas mogelijk nadat [appellant] en Wonen NWF met elkaar in gesprek zouden gaan om het conflict op te lossen. Voor het geval dat [appellant] moeite had het gesprek alleen aan te gaan, adviseerde de bedrijfsarts hetzij bemiddeling door personeelszaken hetzij, als daarmee het probleem niet zou kunnen worden opgelost, mediation.
3.7
[appellant] heeft op 4 oktober 2022 aan de coördinator aangegeven dat hij het niet op prijs stelt dat deze hem belt om te horen hoe het met [appellant] gaat.
3.8
Nadat een gesprek was geweest tussen [appellant] en de bestuurder van Wonen NWF heeft op 27 oktober 2022 een gesprek tussen onder meer [appellant] en de coördinator plaatsgevonden. Daarbij zijn afspraken gemaakt over re-integratie in de eigen functie.
3.9
[appellant] is met re-integratiewerkzaamheden voor twee uur per dag begonnen. Op 8 november heeft de bedrijfsarts, nadat [appellant] op zijn spreekuur was geweest, geadviseerd uit te breiden naar vier uur per dag. De bedrijfsarts heeft ook laten doorgeven dat volgens [appellant] sprake was van pesterij door de coördinator. De coördinator heeft dat besproken met [appellant] , die daarna een terugval had.
3.1
Daarna is een externe mediator aangezocht waarover eerst met [appellant] is gesproken. De mediation (een intake en drie sessies) heeft plaatsgevonden in de periode van januari tot en met maart 2023. In de mediation zijn [appellant] en de coördinator niet nader tot elkaar gekomen.
3.11
Wonen NWF heeft daarna op 29 maart 2023 een 'time-out’ ingelast en de re-integratie gepauzeerd. [appellant] heeft laten weten dat hij het hier niet mee eens was. Na gesprekken tussen partijen op 20 april 2023 en 1 mei 2023 heeft Wonen NWF aan [appellant] aangegeven dat zij de arbeidsovereenkomst wil beëindigen. [appellant] heeft hier niet mee ingestemd en heeft, via zijn rechtsbijstandverlener, aangedrongen op hervatting van de re-integratie. Wonen NWF heeft hiermee ingestemd.
3.12
Partijen hebben op 16 mei 2023 overleg gevoerd over de wijze waarop de re-integratie vormgegeven zou worden. Wonen NWF heeft voorgesteld om [appellant] belwerkzaamheden op kantoor te laten uitvoeren. De bedrijfsarts heeft op 26 mei 2023 geoordeeld dat dit passende werkzaamheden zijn. [appellant] is daarna met een opbouwschema aan de slag gegaan met deze werkzaamheden.
3.13
[appellant] kwam de coördinator geregeld tegen tijdens de re-integratiewerkzaamheden. Omdat dit wrijving veroorzaakte, zijn partijen op 13 juni 2023 en 28 juni 2023 wederom met elkaar in gesprek gegaan. [appellant] heeft in dit laatste gesprek aangegeven dat hij zich gepest voelt door coördinator als deze in de ruimte in komt waar [appellant] werkt. De coördinator moet uit zijn buurt blijven, aldus [appellant] . De coördinator heeft in dit gesprek aangegeven dat hij zijn best doet om [appellant] de ruimte te geven en dat hij in de ogen van [appellant] niets goed kan doen. Wonen NWF heeft [appellant] externe coaching aangeboden, wat door [appellant] is afgewezen.
3.14
De opvolgend bedrijfsarts heeft op 10 augustus 2023 na een spreekuurcontact geconcludeerd dat [appellant] niet langer ziek was, maar dat ‘slechts’ sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie. De bedrijfsarts heeft geadviseerd om onder leiding van een onafhankelijke derde de problemen te bespreken.
3.15
Wonen NWF heeft op 16 augustus 2023 in een gesprek met [appellant] aangegeven dat zij de arbeidsovereenkomst wil beëindigen omdat het conflict met de coördinator ondanks gesprekken en mediation niet is opgelost. [appellant] is vanaf die datum vrijgesteld van werk.
3.16
[appellant] heeft het oordeel van de bedrijfsarts betwist dat hij niet langer ziek was. Hij heeft op 30 augustus 2023 een deskundigenoordeel gevraagd bij het UWV. Het UWV heeft op 2 oktober 2023 dit oordeel uitgebracht inhoudende dat [appellant] op 10 augustus 2023 geschikt was te achten voor het uitvoeren van de bedongen arbeid en dat aan de eventuele ongeschiktheid als gevolg van het arbeidsconflict geen ziekte ten grondslag ligt.

4.Het oordeel van het hof

4.1
[appellant] heeft vijf bezwaren (beroepsgronden, door hem benoemd als ‘grieven’) opgeworpen tegen het oordeel van de kantonrechter. Een daarvan richt zich tegen de vaststelling van de feiten, die geen verdere bespreking behoeft omdat het hof de feiten hiervoor zelfstandig heeft vastgesteld. Twee grieven hebben betrekking op de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de laatste grieven gaan over de afwijzing van de subsidiair gevorderde billijke vergoeding. Het hof zal die grieven hierna thematisch bespreken.
De arbeidsverhouding is ernstig en duurzaam verstoord.
4.2
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden omdat sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van Wonen NWF niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.3
Het hof moet bij een uitgesproken ontbinding toetsen of het verzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst terecht is toegewezen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de beslissing van de kantonrechter (‘
ex tunc’). [1]
De kantonrechter heeft verwezen naar de stellingen van Wonen NWF en naar de verzuchting van [appellant] ter zitting dat hij ook niet inziet hoe partijen met elkaar verder moeten. Volgens [appellant] had de kantonrechter daaruit niet de conclusie mogen trekken dat sprake was van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding.
4.4
Het hof stelt vast dat de verstandhouding tussen de coördinator als direct leidinggevende en [appellant] in ieder geval vanaf juli 2022 tot de mondelinge behandeling bij de kantonrechter op 23 november 2023 ernstig was verstoord. Dit is ook vastgesteld door de verschillende bedrijfsartsen. Deze verstoring ging zo ver dat [appellant] niet door de coördinator gebeld wilde worden en niet wilde dat hij in dezelfde ruimte met de coördinator verbleef, waarbij de coördinator in de laatste fase van de re-integratie probeerde thuis of elders te werken op de momenten dat [appellant] op kantoor was. Zicht op verbetering van de verstandhouding was er niet. Daarmee was die verstoring niet alleen ernstig maar ook duurzaam.
4.5
De kantonrechter heeft verder terecht overwogen dat voor een ontbinding wegens verstoorde arbeidsverhouding niet relevant is aan wie te wijten is dat de verhoudingen verstoord zijn geraakt. [2] In zijn toelichting op de mondelinge behandeling bij het hof heeft [appellant] nog aangevoerd dat het ontbindingsverzoek van Wonen NWF gezien moet worden als een gemankeerd disfunctioneringsontslag, want zonder toereikend dossier, en dat dit aan een ontbinding in de weg zou moeten staan. Ook als deze redenering – die klaarblijkelijk is ontleend aan HR 30 november 2018 [3] – als een nadere uitwerking van de tweede grief moet worden beschouwd, dan gaat deze niet op. Uit niets blijkt dat Wonen NWF vanwege disfunctioneren van [appellant] op een ontslag heeft aangestuurd of dat er reden was om [appellant] een langere tijd te gunnen om zijn functioneren te verbeteren. Dat [appellant] een prima onderhoudsmedewerker was, heeft nooit ter discussie gestaan. Dat blijkt ook uit de overgelegde functioneringsverslagen. Daar blijkt ook uit dat vanaf 2011 al diverse malen aan de orde is gesteld dat [appellant] erg solitair werkt (alleen op zijn bus), op zijn eigen ‘eilandje’ en dat hij erg veel doet voor de huurders waar hij langs moet – die daarover erg tevreden zijn – maar waarmee het halen van de planning van de volgende opdrachten een probleem wordt. Op die punten hadden de interventies van de coördinator betrekking, om [appellant] meer onderdeel van het team te laten worden en om te bezien of [appellant] op het punt van het halen van de planning kon ervaren hoe zijn collega’s daarmee omgingen. Die interventies hebben geleid tot een arbeidsconflict waarbij de aangedragen oplossingen voor [appellant] veelal niet bespreekbaar waren.
4.6
De ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding met de coördinator betekende, gelet op de omvang van de organisatie, ook een ernstig verstoorde arbeidsverhouding met Wonen NWF. Dat [appellant] binnen Wonen NWF op een andere afdeling werkzaam zou kunnen zijn dan de afdeling Servicebedrijf is niet aangevoerd en Wonen NWF heeft onbestreden gesteld dat dit ook niet mogelijk was.
4.7
Het beroepschrift is sterk ingestoken op de – onjuiste – veronderstelling dat de coördinator niet meer werkzaam zou zijn bij Wonen NWF. Overigens is ook ter zitting bij het hof gebleken dat [appellant] geen reële (werkbare) inschatting heeft hoe de arbeidsrelatie zou moeten worden ingevuld, gegeven het feit dat de coördinator zijn leidinggevende blijft, behalve dat hij veronderstelt dat hij solitair, met minimaal contact met de coördinator, in zijn bus zijn werkzaamheden kan hervatten zoals hij dat altijd heeft gedaan.
[appellant] heeft ook ter zitting bij het hof, daarnaar uitdrukkelijk bevraagd, geen afstand willen nemen van zijn beschuldigingen dat de opmerkingen van de coördinator over het niet om 7.30 uur beginnen en het maken van te veel overuren als pestgedrag moeten worden aangemerkt.
4.8
De arbeidsovereenkomst is terecht op de g-grond ontbonden. Het hof beseft dat dit zuur is voor [appellant] , die bij het hof heeft verteld met hoeveel plezier hij altijd zijn werk heeft gedaan en hoe goed dat te combineren was met zijn nevenwerkzaamheden, met name die bij de vrijwillige brandweer – reden waarom hij bij voorkeur alleen op de bus werkt – en dat bij een andere werkkring die combinatie waarschijnlijk niet mogelijk is.
Wonen NWF heeft niet ernstig verwijtbaar gehandeld of nagelaten te handelen
4.9
De kantonrechter heeft het juiste criterium vooropgesteld, namelijk dat een billijke vergoeding (alleen) kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van
ernstigverwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671 b lid 9 sub c BW) en heeft terecht opgemerkt dat sprake is van een hoge drempel. In een geval als dit, waarin de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, is daarvoor nodig dat de werkgever de verstoorde arbeidsverhouding heeft veroorzaakt [4] , door zich laakbaar te gedragen of door een ernstige schending van de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst.
4.1
De mail van de coördinator van 19 juli 2022 (zie hiervoor onder 3.5) bestempelt het hof minst genomen als onhandig. De coördinator heeft ook erkend dat de vorm en de bewoordingen waarin [appellant] werd aangesproken anders hadden gemoeten. Deze mail is echter niet ernstig verwijtbaar en staat daarbij niet in een voldoende rechtstreeks verband met (de reden voor) het eindigen van de arbeidsovereenkomst. Na die mail is door Wonen NWF, en met name ook door de coördinator zelf, gewerkt aan herstel van de arbeidsrelatie. Dat de coördinator geen afstand heeft genomen van de kern van zijn boodschap – dat [appellant] meer in teamverband moest gaan werken, onder meer door op tijd op zijn werk te komen, en zou moeten kijken of hij iets van zijn collega’s kon leren op het gebied van de spanning tussen het nakomen van de planning enerzijds versus het tegemoetkomen aan wensen van huurders anderzijds – acht het hof ook niet verwijtbaar. [appellant] heef zich in de discussie daarover verloren in zijn opvatting over hoe de regeling ‘Bus mee naar huis’ zou moeten worden uitgelegd. Daaruit volgt niet dat hij het recht heeft om zijn woning pas om 7.15 uur te verlaten.
4.11
Ook de handelwijze van Wonen NWF nadat de mediation was mislukt, is niet op alle punten onberispelijk. Voor Wonen NWF was toen duidelijk dat arbeidsrelatie niet kon voortduren. [appellant] heeft, via zijn vakbondshulpverlener, erop gewezen dat zijn ziekte op dat moment aan een beëindiging van de arbeidsovereenkomst in de weg stond. Daarna is gekozen voor re-integratie in dezelfde ruimte als waar de coördinator werkzaam was terwijl de relatie tussen hen zich op een dieptepunt bevond. Die keuze was enerzijds ingegeven door de beperkingen die de bedrijfsarts had vastgesteld waarmee veel van de gewone taken van [appellant] niet geschikt waren en anderzijds door de wens van [appellant] om per se bij Wonen NWF ‑ maar dan in zijn eigen werk – te re-integreren. Wonen NWF had er beter aan gedaan om hetzij die wens te negeren en re-integratie elders (het tweede spoor) te onderzoeken, hetzij in overleg met de bedrijfsarts te bezien of bepaalde onderhoudswerkzaamheden, ondanks de vastgestelde beperkingen, wellicht niet te verkiezen waren boven een werkplek in dezelfde ruimte als de coördinator. Deze ongelukkige vorm van re-integratie heeft echter niet de al bestaande verstoorde arbeidsverhouding veroorzaakt, nog daargelaten dat het hof dit niet als ernstig verwijtbaar bestempelt. Dat Wonen NWF na de opmerking van de bedrijfsarts niet een tweede mediationpoging heeft ondernomen, acht het hof evenmin verwijtbaar. Er had een uitgebreide mediation plaatsgevonden. Tijdens de re-integratiewerkzaamheden op het kantoor waren er geen aanwijzingen dat een nieuwe mediation tot andere resultaten zou leiden. Dat Wonen NWF, nadat [appellant] hersteld was verklaard, hem op 16 augustus 2023 heeft gedreigd met een officiële waarschuwing – die niet is gegeven – was onjuist, maar niet ernstig verwijtbaar. De beslissing om [appellant] vervolgens, in afwachting van de uitkomst van de in gang gezette ontbindingsprocedure, niet toe te laten tot zijn werk acht het hof – gegeven de onwerkbare verhouding met de coördinator – niet onbegrijpelijk.
4.12
Aangezien het hof het handelen van Wonen NWF, ook in samenhang beschouwd, hoewel op enkele aspecten weinig gelukkig, niet als
ernstigverwijtbaar bestempelt, heeft [appellant] geen aanspraak op een billijke vergoeding.
De conclusie
4.13
Het hoger beroep van [appellant] treft geen doel. Het hof zal hem in de kosten van het hoger beroep veroordelen, aan de zijde van Wonen NWF te begroten op het geheven griffierecht en op een vergoeding overeenkomstig het liquidatietarief voor salaris advocaat. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak
De proceskostenveroordeling kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1
verwerpt het beroep tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 20 december 2023;
5.2
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van Wonen NWF in hoger beroep:
€ 798,- aan griffierecht;
€ 2.428,- aan salaris voor de advocaat (2 punten liquidatietarief II);
5.3
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
5.4
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Kuiper, W.F. Boele en R.S. de Vries en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2024.

Voetnoten

1.HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:284.
2.HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:220.
3.HR 30 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2218.
4.HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:220.