In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 102 te [woonplaats], die door de heffingsambtenaar op € 266.000 is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardering en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelasting. De Rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, maar wel de heffingsambtenaar en de Staat veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring, terwijl de heffingsambtenaar incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen de nevenbeslissingen over de schadevergoeding en proceskosten. Tijdens de zitting op 3 april 2024 heeft belanghebbende zijn hoger beroep ingetrokken, waardoor het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar ter beoordeling overbleef. Het Hof heeft geoordeeld dat de Rechtbank de immateriële schadevergoeding terecht heeft vastgesteld op € 500 en dat de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase op € 437,50 dient te worden vastgesteld, wat leidt tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het incidentele hoger beroep.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor zover het betreft de beslissing over de proceskosten ten laste van de heffingsambtenaar, maar de overige beslissingen bevestigd. De heffingsambtenaar is veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een totaalbedrag van € 656,25. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 juni 2024.