In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een ontslag op staande voet van een werknemer door Interboat Shipyard B.V. De werknemer, [geïntimeerde], was ontslagen omdat hij niet op tijd terugkeerde van vakantie na een auto-ongeval. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat er geen dringende reden voor ontslag aanwezig was, maar het hof kwam tot een andere conclusie. Het hof oordeelde dat de werknemer niet voldoende had onderzocht of hij op alternatieve wijze tijdig terug kon keren en geen contact had opgenomen met de werkgever over zijn situatie. Het hof bevestigde dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was en dat de werknemer geen recht had op een vergoeding voor onregelmatig ontslag of een billijke vergoeding. Wel werd de transitievergoeding toegekend, omdat het hof oordeelde dat het handelen van de werknemer niet als ernstig verwijtbaar kon worden aangemerkt. Het hof vernietigde de beschikking van de kantonrechter, behalve de beslissing tot toekenning van de transitievergoeding, en veroordeelde de werknemer tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 4.700,- aan de werkgever. De kosten van de procedures werden ook aan de werknemer opgelegd.