ECLI:NL:GHARL:2024:3894

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
200.329.292
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst en openstaande facturen in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen de vennootschap [appellante] Ltd, gevestigd in Denmead, Verenigd Koninkrijk, en UMS Group Europe B.V., gevestigd in Amersfoort. [appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar vorderingen in conventie werden afgewezen en de vorderingen van UMS in reconventie werden toegewezen. De kern van het geschil betreft de vraag of er een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen partijen over onbetaalde facturen voor werkzaamheden die [appellante] voor UMS heeft verricht. UMS heeft de samenwerking met [appellante] in november 2021 opgezegd en heeft een bedrag van GBP 76.660,58 (€ 92.041,74) onbetaald gelaten. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er geen overeenstemming is bereikt over de voorwaarden van beëindiging van de samenwerking, ondanks dat UMS een 'one time payment' van GBP 10.385 heeft aangeboden. Het hof oordeelt dat er geen vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen, omdat [appellante] onder druk stond en niet in de gelegenheid was om juridisch advies in te winnen voordat zij een beslissing moest nemen. Het hof heeft de vorderingen van [appellante] in conventie gedeeltelijk toegewezen, waarbij UMS wordt veroordeeld tot betaling van € 38.373,01, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens zijn de proceskosten aan [appellante] toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.329.292
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht: 535902)
arrest van 11 juni 2024
in de zaak van
vennootschap naar vreemd recht
[appellante] Ltd
die is gevestigd in Denmead, Verenigd Koninkrijk
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna: [appellante]
advocaat: mr. B. Sujecki
tegen
UMS Group Europe B.V.
die is gevestigd in Amersfoort
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in conventie,
hierna: UMS
advocaat: mr. J. Jong

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 5 december 2023 heeft op 12 maart 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen over (onder meer) door UMS onbetaald gelaten facturen voor werkzaamheden die [appellante] in opdracht van UMS heeft verricht. Verder ligt de vraag voor of de inhoudelijke bezwaren van UMS tegen de facturen van [appellante] gegrond zijn.
2.2.
[appellante] heeft op basis van een overeenkomst van opdracht voor UMS gewerkt. In november 2021 heeft UMS deze overeenkomst opgezegd. Vanaf mei 2021 heeft UMS in totaal een bedrag van GBP 76.660,58 (€ 92.041,74) op facturen van [appellante] onbetaald gelaten. Op 9 december 2021 hebben partijen eerst telefonisch en vervolgens via e-mail contact gehad over de voorwaarden waaronder zij afscheid van elkaar zouden nemen. Daarbij is door UMS een ‘one time payment’ van GBP 10.385 aan [appellante] aangeboden. Volgens UMS is daarover overeenstemming bereikt. Volgens [appellante] niet.
2.3.
[appellante] heeft bij de rechtbank in conventie gevorderd dat UMS wordt veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag van GBP 76.660,58 (€ 92.041,74), te vermeerderen met wettelijke handelsrente en diverse kosten. UMS heeft in reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat tussen partijen op 9 december 2021 overeenstemming is bereikt over het tussen hen gerezen geschil en te bevelen dat [appellante] het door haar gelegde conservatoir beslag doorhaalt.
2.4.
De rechtbank heeft de vorderingen in conventie afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank de door UMS gevorderde verklaring voor recht toegewezen en [appellante] gelast het ten laste van UMS gelegde conservatoire beslag door te halen. [appellante] is zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten van UMS veroordeeld. De bedoeling van het hoger beroep is dat de vorderingen in conventie alsnog worden toegewezen en de vorderingen in reconventie alsnog worden afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

Geen vaststellingsovereenkomst
3.1.
Omdat UMS als gedaagde in Nederland haar zetel heeft, is de Nederlandse rechter bevoegd van het geschil kennis te nemen. Ter beoordeling ligt allereerst voor of tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. Het antwoord op de vraag of al of niet een overeenkomst tot stand is gekomen, hangt in beginsel af van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid. In dit geval komt daarbij betekenis toe aan de hierna te noemen omstandigheden.
3.2.
[appellante] is een vennootschap van de heer [naam1] (hierna: [naam1] ). [appellante] is - net als UMS - een professionele partij. Aanvankelijk verrichte [naam1] zijn werkzaamheden voor UMS echter uit hoofde van een arbeidsovereenkomst. Op instigatie van UMS is hij zijn werkzaamheden voor UMS vanaf 2017 gaan uitvoeren vanuit [appellante] . Jaarlijks is door partijen een overeenkomst voor de samenwerking gesloten. Uit door [appellante] overgelegde verklaringen volgt dat de samenwerking tussen [appellante] en UMS in ieder geval in de beginperiode naar tevredenheid van beide partijen verliep. Het tegendeel is door UMS onvoldoende onderbouwd. In 2021 werkte [appellante] voor UMS vrijwel uitsluitend aan het project ‘Transco/iWuc’. Transco was een klant van UMS. Tijdens een telefoongesprek op 30 november 2021 heeft UMS aan [appellante] laten weten de samenwerking te willen beëindigen. Volgens UMS moet [appellante] de beëindiging van de samenwerking in 2021 hebben zien aankomen. Uit de inhoud van het telefoongesprek, waarvan door [appellante] een opname en transcript is overgelegd, is evenwel op te maken dat zij door de beëindiging werd overvallen. UMS heeft daarbij ook aangekondigd dat de openstaande facturen nog nader zullen worden beoordeeld. De opzegging van de samenwerking heeft vervolgens plaatsgevonden bij e-mail van diezelfde datum.
3.3.
Op 5 december 2021 heeft [appellante] in een e-mail op de opzegging gereageerd. In deze e-mail heeft [naam1] onder meer het volgende geschreven:
“I will revert with a fuller response by middle of next week when I have had the Dutch/UK legal advice and clarifications I need.”In een vervolgmail van 8 december 2021 is bericht:
“I understand your year end commitments and I want resolution as much as you do, however I have only just had my legal clarifications confirmed”en is een voorstel gedaan om te komen tot een ‘settlement’. [appellante] heeft onder meer laten weten dat aanspraak wordt gemaakt op betaling van de openstaande facturen, en verzocht dat de overeengekomen opzegtermijn in acht wordt genomen, dat het concurrentiebeding per datum opzegging zal komen te vervallen en dat UMS een referentie zal verstrekken. Diezelfde dag heeft UMS in een reactie te kennen gegeven niet in te gaan op de ‘
extensive demands and conditions’ en telefonisch te willen overleggen. Dat telefonisch overleg heeft op 9 december 2021 plaatsgevonden. Uit de door [appellante] overgelegde opname van dit telefoongesprek en het transcript daarvan volgt dat UMS nadere eisen had (een NDA en cease and desist letter) en het standpunt innam dat om diverse redenen geen betaling op de facturen hoeft plaats te vinden, maar bereid was een bedrag van € 12.000 aan [appellante] te betalen. In het gesprek is de druk door UMS opgevoerd. UMS heeft erop aangedrongen dat [appellante] haar aanbod zou accepteren:
“if you don’t take this today, in the next six minutes, you will get nothing. I promise you that.”Ruimte voor een inhoudelijke reactie van [appellante] en het geven van een verantwoording voor de facturen is niet geboden. Uiteindelijk heeft UMS ingestemd met een verzoek van [appellante] om het een en ander op schrift te zetten, waarbij is meegedeeld dat om middernacht (dat is binnen zes uur) duidelijk moet zijn of er al dan niet een deal is. Ook in de mailwisseling die op de avond van 9 december 2021 op het telefoongesprek volgde, heeft UMS de druk op de ketel gehouden. Na enkele mails over en weer schreef zij aan [appellante] :
(…)
this isn’t a negotiation.(…)
You have roughly 3,5 hours to accept. Otherwise the number we offer declines to €0.”. Tijdens de mondelinge behandeling is aan UMS gevraagd waarom er zoveel haast moest worden gemaakt. Daarop kon zij geen duidelijk antwoord geven, anders dan dat zij schade wilde beperken en dit een Amerikaanse benadering is. Zij typeert de handelswijze zelf ook als ‘scherp’. [appellante] heeft erop gewezen dat zij de door UMS uitgeoefende druk extra voelde doordat zij financieel afhankelijk was van UMS en over een periode van zeven maanden geen betaling van UMS had ontvangen. Onweersproken heeft [appellante] gesteld dat UMS haar enige klant was en zij ook gehouden was exclusief voor UMS te werken.
3.4.
Ondertussen heeft [appellante] herhaaldelijk kenbaar gemaakt dat zij ‘legal advice’ wilde alvorens ergens mee akkoord te gaan. Het lijkt erop dat zij tussen 5 en 8 december 2021 ‘legal clarifications’ heeft gehad, maar dat had geen betrekking op het concrete aanbod dat daarna op 9 december 2021 door UMS is gedaan. Op 9 december 2021 heeft [appellante] in een e-mail voorafgaand aan het telefoongesprek meegedeeld:
“I think it is only fair that I inform you that I may wish to speak with my legal advisor should I need to do so regarding any matters which arise during our call.”Zoals hiervoor overwogen heeft zij vervolgens in dat telefoongesprek aangedrongen op een schriftelijke weergave van het voorstel van UMS. UMS heeft in de avond van 9 december 2021 een concreet aanbod gedaan, waarna [appellante] een aantal wijzigingen heeft voorgesteld. Daarbij heeft [appellante] bericht:
“Before I can inform you of my position, I will need by legal advisor to review your settlement below. I am not a legal expert, and this is a legal settlement. I am within my rights to do this. This will not happen until Monday at the earliest. My points above also need to be clarified. I will not be railroaded into making a decision by midnight tonight, without proper legal counsil. I will be in a position to confirm once I have received legal advice on the proposed settlement below.”Voor zover hier van belang, heeft UMS daarop als volgt gereageerd:
“You are well within your rights to seek legal council and we would never seem to abridge that right, however, this offer is perishable. You have roughly 3.5 hours to accept. Otherwise the number we offer declines to €0.”Daarna is door UMS een aangepast voorstel toegestuurd. Na een verzoek van [appellante] om enkele aanpassingen aan te brengen heeft UMS het volgende aan [appellante] gemaild:
“Your changes are accepted, however you will be paid in three, not two days from satisfaction of the conditions. I consider this to be the totality of our settlement. Do you agree?”De reactie van [appellante] , twee uur voor het verstrijken van de door UMS gestelde deadline, luidde:
“Agreed. Best regards.”
3.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellante] nog toegelicht dat alle onderdelen van de te treffen regeling samenhangen:
“The only way I could consider accepting € 12.000, - as a financial settlement, was if I knew the content of the other documents. This would decide whether I could recover in a future profession.”Op 9 december 2021 was voor partijen nog niet volledig duidelijk hoe die verschillende onderdelen (reference, NDA, Cease and Desist Agreement en non-compete clause) concreet zouden worden ingevuld. Dat dit ertoe doet, volgt uit de schriftelijke vaststellingsovereenkomst die UMS nadien ter ondertekening heeft toegezonden. Deze schriftelijke vaststellingsovereenkomst is uitgebreider dan wat in de e-mails van 9 december 2021 is vastgelegd en wijkt daarvan op onderdelen ook af. Een belangrijke afwijking betreft het concurrentiebeding. De ‘project based cooperation contract 2021’ bevatte in artikel 7 een concurrentiebeding voor een periode van zes maanden na beëindiging van de overeenkomst en zag op
“clients the Contractor personally worked with due the cooperation with UMS and that the Contractor did not have a prior relationship with.”Het laatste voorstel van UMS op 9 december 2021 hield in dat UMS:
“Will agree to consider waiving our rights to enforce the non-compete contained in your contract on a case-by-case basis by mutual agreement(…)
. In de toegezonden schriftelijke vaststellingsovereenkomst is weliswaar ook opgenomen dat een ‘waiver’ op een ‘case-by-case basis’ mogelijk is, maar is een zwaarder drukkend concurrentiebeding opgenomen:
“A non-compete clause consisting for INDY not to work for UMS clients and relationships, and/or in the same business as in which UMS is active and operational is applicable for a period of twelve months after signature of this Agreement.”
3.6.
Gelet op (i) de door UMS uitgeoefende druk, (ii) de afhankelijke positie waarin [appellante] verkeerde, (iii) de onlosmakelijke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het voorstel van UMS en de onduidelijkheid die nog bestond over de invulling van enkele van die onderdelen en (iv) in het bijzonder de bij herhaling geuite wens ‘legal advice’ te willen inwinnen, heeft UMS er niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat de verklaring van [appellante]
(“Agreed. Best regards”) een onvoorwaardelijk instemming met de voorgestelde afspraken inhield. Dat [appellante] wijzigingen heeft voorgesteld die door UMS zijn geaccepteerd doet daaraan niet af. Op haar beurt heeft [appellante] uit de mededeling “
you are well within your rights to seek legal council and we would never seem to abridge that right”kunnen begrijpen dat nog ‘legal advice’ kon worden ingewonnen. Zij heeft in redelijkheid kunnen begrijpen dat overeenstemming bestond over wat door partijen nader zou worden uitgewerkt en ter toetsing zou worden voorgelegd. Dat [appellante] dit daadwerkelijk zo begrepen heeft volgt uit haar e-mail aan UMS van maandag 13 december 2021:
“I will of course need my legal advisors to review before I sign. I would also like the complete settlement agreement outlined below formally documented on UMS Group heads paper(…)
.”
3.7.
Slotsom is dat er op 9 december 2021 geen vaststellingsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Door UMS zijn geen feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden.
Verweren op de facturen
3.8.
UMS voert aan dat zij in de procedure bij de rechtbank uitgebreid verweer heeft gevoerd tegen de vorderingen van [appellante] en dat dit verweer in hoger beroep onverkort van kracht blijft. Zij licht niet toe waarop zij doelt. Wat door UMS bij de rechtbank is aangevoerd leest eerder als een uiteenzetting van de redenen voor de opzegging van de samenwerking, dan als een inhoudelijk verweer op de vordering van [appellante] . Als het hof het goed begrijpt, is het standpunt van UMS dat zij de openstaande facturen niet, dan wel niet volledig hoeft te betalen omdat: a) de kwaliteit en resultaten van de werkzaamheden onvoldoende waren, b) stelselmatig te laat werd gefactureerd, c) meer uren zijn gefactureerd dan er daadwerkelijk zijn gewerkt en d) er een nadere afspraak is gemaakt die inhoudt dat op facturen van [appellante] alleen door UMS wordt betaald als Transco de corresponderende facturen aan UMS heeft betaald. Alleen dit laatste verweer wordt met succes gevoerd. Het hof licht dit hierna toe.
a) onvoldoende kwaliteit en resultaat
3.9.
UMS verwijt [appellante] dat zij een gebrekkige rapportage verzorgde, een gebrekkig projectmanagement voerde en niet in staat was participanten aan te trekken. Volgens UMS is dat er de oorzaak van geweest dat Transco de opdracht heeft ingetrokken. [appellante] heeft geen concrete resultaten geboekt, maar wel heel veel in rekening heeft gebracht. [appellante] betwist dit. Ook als juist is wat UMS aanvoert, is niet in te zien waarom dat haar van haar betalingsverplichting jegens [appellante] zou ontslaan. UMS heeft dat standpunt verder ook niet toegelicht. Niet in geschil is dat partijen geen resultaatsverbintenis, maar een inspanningsverbintenis zijn overeengekomen.
b) te laat factureren
3.10.
UMS noemt verder dat [appellante] laks was als het aankwam op de facturatie en stelselmatig laat tot heel veel te laat was met het indienen van zijn factureren. De facturen zijn volgens haar geantedateerd doordat zij wel per maand zijn opgesteld en gedateerd, maar vaak vele maanden later werden verzonden. UMS lijkt te veronderstellen dat [appellante] gehouden was maandelijks te factureren voor haar werkzaamheden. Waarop die veronderstelling berust, is niet duidelijk. Dat [appellante] daartoe gehouden was, volgt in ieder geval niet uit de tekst van de door partijen gesloten overeenkomst. Daarbij komt dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet is in te zien waarom geen betaling aan [appellante] zou hoeven plaats te vinden op grond van de enkele omstandigheid dat facturen (te) laat werden verzonden.
c) facturen valselijk opgemaakt
3.11.
Volgens UMS heeft [appellante] facturen valselijk opgemaakt, in die zin dat veel meer uren werden gefactureerd dan daadwerkelijk zijn gewerkt. Zij voert aan dat herhaaldelijk 8 tot 12 uur in rekening is gebracht voor werk dat niet meer dan 1 of 2 uur moet hebben gekost. Ter nadere onderbouwing verwijst UMS naar een verklaring van [naam2] (Vice President and Managing Director UMS Group Inc., hierna: [naam2] ). In die verklaring wordt deze blote stelling slechts herhaald. Een concrete onderbouwing ontbreekt ook daarin. [appellante] heeft in de procedure bij de rechtbank ter verantwoording van haar facturen een urenstaat overgelegd. Van UMS mocht worden verwacht dat zij aan de hand van dat overzicht concreet zou toelichten dat meer uren zijn gefactureerd dan daadwerkelijk zijn gewerkt, zoals zij stelt. Dat heeft zij niet gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft UMS daarover gezegd dat [naam2] de urenstaat wel is langsgelopen en daarvan een rapport heeft gemaakt. Dat rapport is echter niet overgelegd. UMS voert verder nog aan dat [naam1] het ‘gesjoemel met de uren’ tijdens het telefoongesprek op 30 november 2021 heeft bevestigd. Het tegendeel volgt evenwel uit de opname en het transcript van dat telefoongesprek (
“there is nothing that I have included in the invoices that shouldn’t be included in the invoices”) en van het telefoongesprek van 9 december 2021 (
“I just haven’t served you with any invoice that I wanted.”). Het verwijt van UMS (en [naam2] ) wordt alleen enigszins concreet met betrekking tot een ‘charge on 29 November 2021’ voor ‘updating materials for Bahrein’. Uit het telefoongesprek op 30 november 2021 zou volgen dat deze update nooit is uitgevoerd. De weergave van de gang van zaken door UMS (en [naam2] ) is niet juist. Uit de opname en het transcript van het telefoongesprek van 30 november 2021 volgt, voor zover van belang, dat het hier niet gaat om een project in Bahrein, maar om een project in Oman. Uit de door [appellante] overgelegde urenstaat kan worden opgemaakt dat in de maand november 12 uur in rekening is gebracht voor werk aan “Oman Water Modified Proposal for PMI support v2.0”. In het gesprek van 30 november 2021 heeft [naam2] aan [naam1] gevraagd:
“I know you sent the email to Oman, the deck itself, is it ready to go?”Daarop is door [naam1] geantwoord:
“No.(…)
I can have it ready by the end of this week.”Uit het gesprek op 9 december 2021 volgt dat [naam2] daaruit de conclusie heeft getrokken dat daaraan in november niet is gewerkt:
“Updates to that Oman deck. So you’ve told us you didn’t do that work.(…)
And yet you billed us 12 hours for that.”Die conclusie kan aan de eerdere mededeling dat het werk niet af is, niet worden verbonden. Slotsom is dat niet is gebleken dat [appellante] facturen valselijk heeft opgemaakt. De stellingen van UMS zijn onvoldoende concreet om te worden toegelaten tot het bewijs daarvan.
d) nadere betalingsafspraak
3.12.
In de ‘project based cooperation contract 2021’ zijn in artikel 4 afspraken vastgelegd met betrekking tot de ‘contractor fee’ voor [appellante] . In artikel 4.2 zijn partijen overeengekomen dat:
“The fee will be payable upon receipt of corresponding invoice for piece of work or assignment as per prior agreement between UMS representative and contractor.”Op de facturen van [appellante] is steeds opgenomen dat betaald moet worden binnen 15 dagen. Volgens UMS hebben partijen in het kader van de uitvoering van de overeenkomst een afwijkende afspraak gemaakt, die inhoudt dat op facturen van [appellante] alleen door UMS wordt betaald als en voor zover Transco de corresponderende facturen aan UMS heeft betaald. Door [appellante] is meerdere keren, zowel bij de rechtbank als in hoger beroep, erkend dat zij pas zou worden betaald als Transco betaalde. Transco betaalde op basis van mijlpalen, als een bepaald onderdeel van het project met goed gevolg was afgerond. [appellante] en UMS spreken allebei van een gentlemen’s agreement. Uit de stellingen van [appellante] is af te leiden dat de afspraak volgens haar niet afdwingbaar was en van tafel was op het moment dat UMS besloot over te gaan tot opzegging. Volgens UMS is sprake van een harde afspraak tussen partijen die nog onverkort geldt. Ook hier komt het aan op wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid. Daarbij betrekt het hof in het bijzonder de verklaringen en gedragingen van partijen rondom de opzegging en afwikkeling van de samenwerking. Uit de inhoud van de telefoongesprekken en de overgelegde e-mails is af te leiden dat UMS zich consequent op het standpunt heeft gesteld dat zij niet meer hoeft te betalen dan door haar van Transco is ontvangen. In dat kader wordt herhaaldelijk een bedrag van € 35.000,- genoemd ( [naam2] noemt in zijn verklaring meer specifiek een bedrag van € 35.516,-). [appellante] heeft zich daartegen aanvankelijk verzet in het telefoongesprek van 9 december 2021:
“Well that agreement doesn’t apply anymore because [naam3] has chosen to end that agreement.”In het vervolg van het gesprek, heeft zij echter geen bezwaren meer geuit tegen dat uitgangspunt en het genoemde bedrag. Zij lijkt daarin ook aan te nemen dat de gemaakte afspraak nog steeds geldt:
“You’re only giving me 12 of the 35. That’s less than 30%.”In een van de e-mails van 9 december 2021 heeft [appellante] vervolgens aan UMS geschreven:
“I accept that you have a capped allocation of €35K”. UMS heeft hieruit redelijkerwijs mogen afleiden dat ook volgens [appellante] de van de schriftelijke overeenkomst afwijkende afspraak nog onverkort gelding had en de betalingsverplichting beperkt was tot het bedrag van € 35.516,-.
Tussentijdse slotsom
3.13.
Voor zover de vordering van [appellante] verband houdt met de door haar overgelegde facturen voor de periode mei 2021 tot en met november 2021, is deze toewijsbaar tot het beloop van € 35.516,-.
Provisie
3.14.
Het hiervoor genoemde bedrag heeft betrekking op de gewerkte uren. De vordering van [appellante] in deze procedure ziet ook op een factuur in verband met door UMS verschuldigde provisie, ter hoogte van GBB 2.857,14 of € 2.857,01. [appellante] stelt dat is gebleken dat door haar bemiddeling een overeenkomst met Transco tot stand is gekomen en dat in verband daarmee op grond van artikel 4.3 van de ‘project based cooperation contract 2021’ een 10% provisie verschuldigd is. Daarop is door UMS geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat de vordering ook voor dit bedrag toewijsbaar is.
Wettelijke rente
3.15.
Over het bedrag van € 35.516,- zal de door [appellante] gevorderde wettelijke handelsrente worden toegewezen vanaf 20 september 2021. Ook over het bedrag van € 2.857,01 is de wettelijke handelsrente toewijsbaar als gevorderd.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.16.
[appellante] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Op grond van het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten is de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 1.158,73.
Beslagkosten
3.17.
[appellante] heeft beslag ten laste van UMS laten leggen. De kosten voor de beslaglegging bedragen € 16.606,48. [appellante] vordert daarvan betaling. Uitgangspunt is dat de kosten van beslag voor rekening van de beslagdebiteur komen. Dat is alleen anders als de beslagdebiteur kan aantonen dat het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig is (art. 706 Rv). Dat heeft UMS niet aangetoond. De vordering ter zake de beslagkosten zal dan ook worden toegewezen.
Bewijsaanbod
3.18.
Door partijen zijn geen feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden, die in dien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
De conclusie
3.19.
Het hoger beroep slaagt deels. Omdat UMS grotendeels in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof UMS tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de rechtbank veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
3.20.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht van 12 april 2023 en beslist verder als volgt;
4.2.
veroordeelt UMS aan [appellante] te betalen € 38.373,01, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 35.516, vanaf 20 september 2021 tot aan de dag van volledige betaling en over het bedrag van € 2.857,01 vanaf 2 maart 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt UMS aan [appellante] te betalen € 1.158,73 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
4.4.
veroordeelt UMS aan [appellante] te betalen € 16.606,48 ter zake de in 3.17 bedoelde beslagkosten;
4.5.
veroordeelt UMS tot betaling van de volgende proceskosten van [appellante] tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 2.161,- aan griffierecht
€ 103,33 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan UMS
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van [appellante]
in conventie(2 procespunten x tarief € 1.183,-)
€ 598,- aan salaris van de advocaat van [appellante]
in reconventie(0,5 x 2 procespunten x tarief € 598,-)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellante] in hoger beroep:
€ 5.689,- aan griffierecht
€ 106,73 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan UMS
€ 3.142,- aan salaris van de advocaat van [appellante] (2 procespunten x appeltarief III)
4.6.
bepaalt dat al deze proceskosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag en dat deze kosten worden verhoogd met de wettelijke rente als niet op tijd wordt betaald;
4.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.D. Hoekstra, A.E.F. Hillen en J.L. Smeehuijzen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.