ECLI:NL:GHARL:2024:385

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
200.319.691
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indeplaatsstelling van zoon als pachter in agrarische onderneming

In deze zaak vordert een pachter dat zijn zoon in zijn plaats als pachter wordt gesteld. De verpachter verzet zich hiertegen, maar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de zoon voldoet aan de vereisten voor indeplaatsstelling. Het hof bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer in Roermond, die eerder de vordering van de pachter had toegewezen. De procedure in hoger beroep volgt op een eerdere uitspraak van 5 september 2023 en een mondelinge behandeling op 21 december 2023. De pachter heeft jarenlang 6,6 hectare landbouwgrond gepacht en heeft zijn zoon in de maatschap opgenomen. De verpachter heeft geweigerd in te stemmen met de indeplaatsstelling, maar het hof oordeelt dat er geen billijke redenen zijn om de zoon niet in de plaats van zijn vader te stellen. Het hof concludeert dat de zoon voldoende waarborgen biedt voor een behoorlijke bedrijfsvoering, mede door zijn opleiding en ervaring in de agrarische sector. De vordering van de pachter en zijn zoon wordt toegewezen, terwijl het hoger beroep van de verpachter wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, en de verpachter wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de pachter en zijn zoon.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.319.691
zaaknummer rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, 9488550
arrest van 16 januari 2024
in de zaak van
[verpachter]
die woont in [woonplaats] , gemeente [naam gemeente]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de pachtkamer in Roermond optrad als gedaagde
hierna [verpachter] te noemen
advocaat: mr. Th.J.H.M. Linssen
tegen

1.[pachter] ,

die woont in [woonplaats] , gemeente [naam gemeente]
2. [zoon van pachter]
die woont in [woonplaats] , gemeente [naam gemeente]
die ook hoger beroep hebben ingesteld
en bij de pachtkamer in Roermond optraden als eisers
hierna [pachter] en [de zoon] te noemen
advocaat: mr. G.R.A.G. Goorts

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 5 september 2023 heeft op 21 december 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.Kern van de zaak en de beslissing

2.1
[pachter] pacht van [verpachter] 6,6 ha landbouwgrond en hij vordert in deze procedure dat zijn zoon, [de zoon] , in zijn plaats als pachter wordt gesteld. [verpachter] voert verweer, maar het hof oordeelt, net als de pachtkamer in Roermond, dat [de zoon] aan de vereisten voor indeplaatsstelling voldoet. Naar billijkheid is er ook geen reden om [de zoon] niet in de plaats van zijn vader te stellen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de pachtkamer in Roermond.
2.2
Hierna legt het hof zijn oordeel uit.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding

3.1
[pachter] heeft jarenlang mondeling 6,6 ha gepacht in de gemeente [naam gemeente] van (de rechtsvoorgangers van) [verpachter] . Hij exploiteert er een gemengd bedrijf van rosékalveren en akkerbouw, in maatschapsverband. Aanvankelijk bestond de maatschap uit [pachter] en zijn echtgenote en vanaf 2012 is zijn zoon [de zoon] toegetreden tot de maatschap. Na verloop van tijd heeft [de zoon] steeds meer werkzaamheden in het bedrijf overgenomen.
3.2
In november 2020 heeft [pachter] aan [verpachter] gevraagd of hij kan instemmen met de indeplaatsstelling van [de zoon] als pachter. [verpachter] heeft dat geweigerd en vervolgens heeft [pachter] een vordering ingesteld om zijn zoon als pachter in de plaats te laten stellen. [de zoon] is ook bij deze procedure betrokken.
3.3
De pachtkamer in Roermond heeft [de zoon] niet-ontvankelijk verklaard en de vordering van [pachter] toegewezen. Daartegen komt [verpachter] in hoger beroep. [verpachter] wil dat die vordering alsnog wordt afgewezen. [pachter] en [de zoon] hebben zelf ook hoger beroep ingesteld want zij vinden dat [de zoon] zich had moeten kunnen voegen in de procedure. Het hof gaat eerst in op het hoger beroep van [pachter] en [de zoon] en dan op dat van [verpachter] .
Het hoger beroep van [pachter] en [de zoon]
3.4
Bij de pachtkamer in Roermond heeft [de zoon] in de dagvaarding gevraagd zich te mogen voegen aan de zijde van [pachter] , vanwege zijn belang bij toewijzing van de vordering tot indeplaatsstelling. Die vordering tot voeging stond niet in de conclusie aan het eind van de dagvaarding (in het petitum). Daarom heeft de pachtkamer in Roermond [de zoon] niet toegelaten zich te voegen en hem niet-ontvankelijk verklaard omdat de vordering tot indeplaatsstelling alleen door de pachter kan worden gedaan. In hoger beroep, dat ook namens [de zoon] is ingesteld, wordt die vordering opnieuw ingesteld en die is toewijsbaar. [de zoon] treedt dus als gevoegde partij aan de zijde van zijn vader als procespartij op in deze procedure. Overigens is het hof het met [pachter] en [de zoon] eens dat die vordering ook al voldoende duidelijk in de inleidende dagvaarding stond en toewijsbaar was.
3.5
Het hoger beroep slaagt weliswaar maar het hof zal de proceskosten van dit hoger beroep compenseren. [verpachter] heeft zich niet verzet tegen de voeging.
Het hoger beroep van [verpachter]
Voldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering
3.6
Volgens [verpachter] biedt [de zoon] onvoldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering. Het hof is het daar niet mee eens. Als een pachter indeplaatsstelling vordert, moet die vordering beoordeeld worden naar billijkheid. De vordering moet worden afgewezen als de voorgestelde nieuwe pachter onvoldoende waarborgen biedt voor een behoorlijke bedrijfsvoering [1] . De bewijslast van die stelling rust op de verpachter. Wel moet de pachter gegevens verschaffen op basis waarvan de verpachter zijn stelling nader kan toelichten of bewijzen.
3.7
In dit geval staat vast dat [de zoon] een landbouwkundige kaderopleiding op middelbaar beroepsonderwijsniveau heeft gedaan [2] . Het hof leest in de bijgevoegde cijferlijst en het overzicht van gevolgde vakken en gedane stages dat [de zoon] tijdens die opleiding praktische en theoretische vakken voor de veeteelt en de akkerbouw heeft gevolgd en diverse stages bij verschillende agrarische ondernemingen heeft gedaan. Op de zitting heeft [de zoon] toegelicht dat deze opleiding destijds werd aangeboden aan jonge landbouwers die een bedrijf wilden overnemen. Daarna heeft [de zoon] een technische opleiding gedaan op hbo-niveau. Vervolgens heeft hij in de jaren van 2006-2012 gewerkt als process engineer, van 2012-2016 volledig in het agrarisch bedrijf en vanaf 2016 weer deels als process engineer (drie dagen in de week) en voor de rest in het bedrijf van de maatschap. Per 1 april 2022 is [de zoon] fulltime aan de slag in de agrarische onderneming en hij woont er vanaf de zomer 2022. Zijn ouders zijn naar het dorp verhuisd.
3.8
[verpachter] heeft aangevoerd dat de opleiding lang geleden is en te weinig aansluit bij de praktische uitoefening van de agrarische onderneming die hoofdzakelijk bestaat uit akkerbouw. Het hof ziet dat niet in, de opleiding lijkt bij uitstek geschikt om een jonge agrarische ondernemer de kennis en vaardigheden bij te brengen die nodig zijn om een gemengd bedrijf te leiden. In de opleiding heeft [de zoon] naast vakken over veeteelt ook veel vakken gevolgd op het gebied van akkerbouw. Dat de opleiding lang geleden is genoten ( [de zoon] is nu 44 jaar en sloot de opleiding op 21-jarige leeftijd af) legt geen gewicht in de schaal. Voor vrijwel elke ondernemer, professional en werknemer geldt dat de basisopleiding in de jeugd wordt genoten. Waarom dat in dit geval zou moeten leiden tot afwijzing van de vordering, heeft [verpachter] niet toegelicht.
3.9
Op basis van de genoten theoretische en praktische scholing in combinatie met de ruime ervaring van [de zoon] in het bedrijf van zijn vader kan niet worden geoordeeld dat [de zoon] onvoldoende waarborgen biedt voor een behoorlijke bedrijfsvoering. Daarbij heeft [de zoon] op de zitting nog toegelicht dat de ervaring als process engineer goed van pas komt bij de meer technische en cijfermatige aspecten in de akkerbouw, bijvoorbeeld bij de bemesting van de gewassen. Feitelijk heeft hij de laatste jaren de leiding over het bedrijf, terwijl zijn vader nog elke dag meewerkt. [pachter] heeft op de zitting verklaard dat zijn zoon de fijne kneepjes van het vak de afgelopen jaren van hem heeft geleerd en het bedrijf op dit moment heel goed uitoefent.
3.1
[verpachter] heeft ook nog aangevoerd dat een bedrijfsplan ontbreekt en dat daarom sprake zou zijn van onvoldoende waarborgen. Het enkele ontbreken van een bedrijfsplan brengt niet mee dat de voorgestelde pachter niet in de plaats zou kunnen treden. Wel is nodig dat de voorgestelde pachter een visie heeft op het bedrijf en weet wat hem te doen staat (de voorgenomen wijze van exploitatie van het gepachte). In het dossier bevindt zich verder een bedrijfsplan, althans een prognose (exploitatiebegroting met saldobegrotingen voor de verschillende onderdelen van het bedrijf) [3] . Deze begrotingen heeft [verpachter] niet gemotiveerd weersproken en geven uitzicht op een gezonde financiële exploitatie. Dit bedrijfsplan was bovendien voor de bank voldoende om een bedrijfsfinanciering te verstrekken.
3.11
In dit verband voert [verpachter] ook nog aan dat het bedrijf van [pachter] en [de zoon] structureel verlieslatend is en dat de betrokkenheid van [de zoon] bij het bedrijf niet heeft geleid tot verbetering waardoor hij onvoldoende waarborgen biedt voor een behoorlijke bedrijfsvoering. De resultaten en levensvatbaarheid van het bedrijf zal het hof hierna bespreken. In elk geval kan niet worden geoordeeld dat de bijdrage van [de zoon] aan de agrarische onderneming negatief is en dat hij daarom onvoldoende waarborgen biedt. Grief 1 faalt.
Oordeel naar billijkheid
3.12
Omdat de verplichte afwijzingsgrond niet aan de orde is, moet het hof de vordering van [pachter] beoordelen naar billijkheid [4] . Een belangrijk standpunt van [verpachter] is dat het bedrijf structureel verlieslatend is dan wel dat de akkerbouwtak, waarbinnen de 6,6 ha wordt geëxploiteerd, op zichzelf niet rendabel is. Het hof heeft de beschikking over jaarcijfers van de jaren 2019 - 2022 en de combineerde opgaven 2019 - 2023. Daaruit volgt dat de maatschap in die jaren meestal ongeveer 60 ha beteelde met aardappelen, uien, bieten, tarwe, cichorei en mais. De plaatsingsruimte van 380 rosékalveren werd in die jaren niet altijd volledig benut, maar de laatste jaren is de bezetting steeds hoger. Verder staat vast dat de prijzen voor kalfsvlees in de coronajaren zijn gekelderd en dat de akkerbouw het toen moeilijk had (met name de aardappelprijs was laag). De maatschap heeft aanspraak gemaakt op een TVL-uitkering en die heeft zij mogen behouden. Daarnaast heeft de maatschap in 2021 te maken gehad met overstroming van de Maas waardoor 15 ha is overstroomd. Daarvoor is een schadevergoeding uitgekeerd.
3.13
In de jaren 2019 - 2021 heeft de maatschap lastige jaren gekend maar bereikte zij toch een positief saldo, mede door de schadevergoeding en de bijzondere baten. In 2022 is een goed resultaat behaald op eigen kracht (ruim € 150.000). Bovendien zijn er investeringen gedaan in elektrische beregening en de aanschaf van landbouwmachines.
3.14
Een agrarische onderneming met plaatsingsruimte van 380 kalveren en 60 ha (waarvan 18 ha eigendom) akkerbouw is levensvatbaar en dat dat in de praktijk ook zo is, kan worden afgeleid uit de boekhoudstukken van de afgelopen jaren. Dat niet elk jaar op eigen kracht een goed resultaat is bereikt, is niet relevant. De resultaten in de akkerbouw en de rosékalveren wisselen en vullen elkaar aan. De coronapandemie en de overstroming hebben fors invloed gehad op het resultaat en dat valt niet te wijten aan gebrek aan ondernemerschap. Op dit moment staan de stallen vrijwel vol en is er ook geen aanleiding om te denken dat het bedrijf wat de akkerbouw betreft niet winstgevend zou zijn. De bedrijfsovername krijgt steeds meer gestalte, de gronden en woning zijn (fiscaal) al overgenomen. Ook op dat vlak is geen aanleiding te vrezen dat [de zoon] de onderneming niet zal kunnen voortzetten.
3.15
Op de zitting heeft [verpachter] aangevoerd dat het gepachte niet nodig is in het bedrijf omdat het weinig bijdraagt aan de winst. Er zou een laag hectaresaldo worden behaald. Wat daarvan zij, het gaat hier om een gemengd bedrijf waarbij de akkerbouw deels ten dienste staat van de kalverhouderij (ruwvoervoorziening en mestplaatsingsruimte) en het resultaat als een geheel moet worden beschouwd. Het gaat niet aan om het veronderstelde resultaat op het gepachte in een jaar daarvan af te splitsen zonder de rest van het bedrijf in aanmerking te nemen. Het gepachte areaal maakt 10% uit van het geheel en dat is aanzienlijk. Het verlies ervan in het kader van het bouwplan en de mestplaatsingsruimte is navenant groot.
3.16
Verder voert [verpachter] aan dat er tekortkomingen zijn die moeten meebrengen dat de vordering naar billijkheid moet worden afgewezen. Daarbij wijst [verpachter] op het feit dat [pachter] in de maatschap een minderheidsbelang heeft van 45%. Het hof oordeelt dat [pachter] de zeggenschap over het gepachte uitdrukkelijk heeft voorbehouden. Dat is weliswaar later (in 2017) op papier gezet dan in 2012, toen [de zoon] toetrad en [pachter] een minderheidsbelang in de netto winstdeling kreeg ( [pachter] en [de zoon] ieder 45%, de echtgenote 10%). Voor zover dat tijdelijk verzuim al een tekortkoming van [pachter] oplevert, is dat onvoldoende om op grond van de billijkheid te oordelen dat zijn zoon hem niet mag opvolgen. Ook is niet relevant dat de voorbehouden zeggenschap onhandig zou zijn opgeschreven waardoor het lijkt dat het gepachte (niet) door de maatschap wordt geëxploiteerd. Het is duidelijk dat de agrarische onderneming één geheel is waarvan het gepachte onderdeel uitmaakt. Ook de omstandigheid dat [pachter] steeds minder en [de zoon] steeds meer is gaan doen, brengt niet mee dat er sprake is van een tekortkoming vanwege onvoldoende betrokkenheid van de huidige pachter bij het bedrijf. Dit is een gebruikelijke gang van zaken in de landbouw die uitmondt in een vordering tot medepacht of indeplaatstelling. Het verzoek tot indeplaatstelling aan de verpachter is verder al in november 2020 gedaan, meer dan drie jaar geleden.
3.17
De omstandigheid dat [pachter] na zijn verzoek tot indeplaatsstelling van zijn zoon niet onmiddellijk allerlei bedrijfsgegevens aan [verpachter] ter beschikking heeft gesteld, brengt ook niet mee dat de billijkheid tot afwijzing van de vordering moet leiden. Op de zitting is namens [pachter] en [de zoon] toegelicht dat het op dat moment ging om de maatschapsakte en niet zozeer om bedrijfsgegevens. Inmiddels zijn de benodigde gegevens verstrekt. Onduidelijk is of [verpachter] , bij eerdere verstrekking van die gegevens, wel had ingestemd met [de zoon] als opvolger.
3.18
Behalve dat [verpachter] argumenten aanvoert op grond waarvan het hof zou moeten oordelen dat [de zoon] het niet verdient om zijn vader op te volgen, heeft [verpachter] ook eigen belangen aangevoerd. [verpachter] heeft een boerderijcamping en 5 ha landbouwgrond. Zijn zoon van nu 21 jaar wil het bedrijf uitbreiden. Daarvoor is de verpachte 6,6 ha nodig. De dochter wil de camping gaan beheren. Het is de bedoeling dat zij in 2024/2025 toetreden tot het bedrijf.
3.19
Van deze plannen heeft [verpachter] geen stukken overgelegd. De plannen lijken op dit moment nog niet rijp genoeg om serieus mee te nemen in de beoordeling van de vordering. In elk geval legt het voornemen onvoldoende gewicht in de schaal tegenover de kenbare belangen van [de zoon] om zijn vader op te volgen. Alle feiten en omstandigheden in onderling verband beschouwd brengen daarom mee dat de vordering tot indeplaatsstelling naar billijkheid moet worden toegewezen. Grief 2 faalt en daarmee ook grief 3 die gaat over de proceskosten.
3.2
Bij deze stand van zaken hoeven de grieven verder geen bespreking meer en dat geldt ook voor de andere stellingen en verweren van partijen. Als het hof die wel zou bespreken, zou dat namelijk niet tot een ander oordeel leiden.
3.21
De door partijen gedane bewijsaanbiedingen passeert het hof, omdat de te bewijzen aangeboden feiten en omstandigheden, indien bewezen, niet tot een andere conclusie kunnen leiden.
De conclusie
3.22
Het hoger beroep van [pachter] en [de zoon] slaagt en dat van [verpachter] niet. De kosten in het hoger beroep van [pachter] en [de zoon] zal het hof compenseren. Omdat [verpachter] in zijn hoger beroep in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [5]
3.23
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
in het hoger beroep van [verpachter]
bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer te Roermond van 19 oktober 2022;
veroordeelt [verpachter] tot betaling van de volgende proceskosten van [pachter] en [de zoon] :
€ 343,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van [pachter] en [de zoon] (2 procespunten x appeltarief II)
Al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het hoger beroep van [pachter] en [de zoon]
vernietigt voormeld vonnis uitsluitend wat het oordeel onder 5.1 betreft en doet opnieuw recht:
wijst de vordering tot voeging van [de zoon] alsnog toe;
compenseert de kosten van dit hoger beroep zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, H.L. Wattel en S.B. Boorsma en de deskundige leden ing. P. Kerkstra en ir. J.H. Jurrius en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024.

Voetnoten

1.Artikel 7:363 lid 5 BW
2.Diploma kaderfunctionaris veehouderij en management, productie 6 bij inleidende dagvaarding
3.Productie 8 bij inleidende dagvaarding
4.Artikel 7:363 lid 3 BW
5.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.