In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 58 te [woonplaats], voor het kalenderjaar 2021. De heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum had de waarde vastgesteld op € 588.000, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 21 mei 2024 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de vastgestelde waarde te hoog was en dat de indexeringspercentages onvoldoende inzichtelijk waren gemaakt. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde en presenteerde twee waardematrijzen ter onderbouwing. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft daarbij de argumenten van belanghebbende en de onderbouwing van de heffingsambtenaar in overweging genomen.
Het Hof heeft geconcludeerd dat de heffingsambtenaar de indexering voldoende inzichtelijk heeft gemaakt en dat de waarde van de onroerende zaak terecht is vastgesteld op € 588.000. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.