ECLI:NL:GHARL:2024:3745

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
200.313.371
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van samenwerking inzake WSNP-bewindvoerderschappen via coöperatieve vereniging met geschillen over ontbinding en vereffening

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om de beëindiging van de samenwerking tussen Financiële en Fiscale Advocatuur Velp B.V. (FFA) en een WSNP-bewindvoerder, hierna aangeduid als [geïntimeerde]. De samenwerking was in 2012 gestart met de oprichting van de Coöperatie Bewindvoeringskantoor Velp U.A. De rechtbank Gelderland had in 2016 besloten om [geïntimeerde] niet meer als bewindvoerder te benoemen, wat leidde tot geschillen over de ontbinding van de coöperatie en de financiële afwikkeling van de samenwerking.

Het hof oordeelde dat er geen rechtsgeldig besluit tot ontbinding van de coöperatie was genomen in 2016 en dat er geen overeenstemming was bereikt over de wijze van vereffening. De vorderingen van FFA, die onder andere strekten tot een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] tekortgeschoten was in zijn functie als bewindvoerder, werden afgewezen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Gelderland van 13 april 2022, waarin de vorderingen van FFA en [geïntimeerde] in zowel conventie als reconventie waren afgewezen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtsgeldige besluitvorming binnen coöperaties en de gevolgen van het ontbreken daarvan. Het hof wees ook op de afspraken die tijdens een mondelinge behandeling op 24 augustus 2023 waren gemaakt over de ontbinding en vereffening van de coöperatie, maar concludeerde dat deze niet voldoende waren om de vorderingen van FFA te onderbouwen. De proceskosten werden toegewezen aan [geïntimeerde] en Duin en Daal, die als gevoegde partij optraden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummers gerechtshof 200.313.371
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 365726
arrest van 4 juni 2024
in de zaak van
Financiële en Fiscale Advocatuur Velp B.V.
die is gevestigd in Velp
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als tussenkomende partij
hierna: FFA
advocaat mr. A. Robustella
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. L.T. Lonis
en
Duin en Daal Beheer B.V.
die is gevestigd in Arnhem
en bij de rechtbank optrad als gevoegde partij aan de zijde van [geïntimeerde]
die in hoger beroep niet is verschenen
hierna: Duin en Daal

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 28 februari 2023 heeft op 24 augustus 2023 bij het hof een mondelinge behandeling plaatsgevonden in zowel deze procedure als in de procedure met zaaknummer 200.313.370 tussen [het advocatenkantoor] N.V. (voorheen [naam1] , hierna [het advocatenkantoor] ) en [geïntimeerde] . Van die mondelinge behandeling is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal – zie onderdeel 3.22. van dit arrest). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
FFA was een advocatenkantoor, [geïntimeerde] was werkzaam als WSNP [1] -bewindvoerder. FFA en [geïntimeerde] zijn in 2012 een samenwerking met betrekking tot deze bewindvoerders-schappen aangegaan en zij hebben daarvoor de Coöperatie Bewindvoeringskantoor Velp U.A. (hierna de coöperatie) opgericht. De rechtbank Gelderland heeft in het voorjaar van 2016 besloten om [geïntimeerde] niet meer als bewindvoerder te benoemen en heeft hem ontslagen als bewindvoerder in de WSNP-zaken waarin hij op dat moment optrad. Tussen partijen is een aantal geschillen ontstaan over hun samenwerking.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de feiten zoals de rechtbank deze heeft vastgesteld in de onderdelen 3.1. tot en met 3.39. van het vonnis van 13 april 2022, [2] voor zover die in hoger beroep niet in geschil zijn. Die feiten komen samengevat en op een aantal punten aangevuld door het hof op het volgende neer, voor zover voor de beoordeling in hoger beroep van belang.
De samenwerking
3.2.
Mrs. [naam2] , [naam3] en [naam4] zijn advocaten. Zij waren indirect, via hun houdstervennootschappen, de drie aandeelhouders en bestuurders van FFA. Duin en Daal is de houdstermaatschappij van [naam2] . [naam2] , [naam3] en [naam4] hebben via FFA hun advocatenpraktijken gezamenlijk gevoerd onder de naam [naam5] Advocaten en Belastingkundigen.
3.3.
[naam2] , [naam3] en [naam4] stonden op de lijst van advocaten die door de rechtbank Gelderland worden benoemd in faillissementen en surseances. Op enig moment wilden zij zich via FFA ook bezighouden met WSNP-zaken. Zij zijn daarvoor in zee gegaan met [geïntimeerde] . [geïntimeerde] is geen advocaat, maar hij werd door de rechtbank Gelderland en de rechtbank Oost-Brabant regelmatig benoemd als bewindvoerder in WSNP-zaken.
3.4.
FFA en [geïntimeerde] hebben hun WSNP-activiteiten ondergebracht in de coöperatie, die is opgericht op 31 december 2012. De twee leden van de coöperatie waren FFA en [geïntimeerde] . Zij vormden tevens het bestuur. Naast [geïntimeerde] werkte ook mevrouw [naam6] als bewindvoerder voor de coöperatie. Zij had een arbeidsovereenkomst met FFA en werkte op detacheringsbasis bij de coöperatie.
3.5.
FFA is in het najaar van 2015 samengegaan met de maatschap [naam7] . De advocaten van beide kantoren hebben hun activiteiten ondergebracht in de daarvoor opgerichte vennootschap [het advocatenkantoor] . [naam3] en [naam4] zijn aandeelhouders van [het advocatenkantoor] geworden, [naam2] niet. [naam2] heeft zijn advocatenpraktijk op kostenbasis in [het advocatenkantoor] voortgezet. [het advocatenkantoor] heeft niet de positie van FFA in de coöperatie overgenomen.
Ontslag van [geïntimeerde] als bewindvoerder
3.6.
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft tijdens een gesprek op 18 april 2016 aan [geïntimeerde] en [naam4] meegedeeld dat [geïntimeerde] zou worden ontslagen in alle zaken waarin hij als bewindvoerder was benoemd. De rechtbank heeft bij beschikking van 27 mei 2016 [geïntimeerde] met ingang van 1 juni 2016 ontslagen in 59 schuldsaneringsregelingen en heeft een medewerkster van [het advocatenkantoor] , mevrouw [naam8] , met ingang van dezelfde datum in zijn plaats benoemd. De rechtbank heeft bij beschikking van 27 mei 2016 ook [naam6] met ingang van 1 juni 2016 ontslagen als bewindvoerder in 19 schuldsaneringsregelingen en [naam8] in haar plaats benoemd. [naam8] is per 1 juni 2016 als bewindvoerder in WSNP-zaken in dienst van [het advocatenkantoor] getreden.
Overleg over financiële afwikkeling
3.7.
Op 22 september 2016 hebben [geïntimeerde] (met zijn advocaat), [naam4] en [naam3] gesproken over de financiële afwikkeling van hun samenwerking. [naam4] schreef over dat overleg aan de advocaat van [geïntimeerde] , mr. Vermeer, in een brief van 2 november 2016 onder andere:

Op 22 september 2016 heeft overleg plaatsgevonden waarbij aanwezig waren:

[geïntimeerde] , in zijn hoedanigheid van bestuurder en lid van Bewindvoeringskantoor Velp UA (hierna: BK);

Uzelf, als advocaat van [geïntimeerde] ;

[naam3] , in hoedanigheid van bestuurder van Fiscale en Financiële Advocatuur Velp BV ( [naam5] , hierna: [naam5] ) op haar beurt bestuurder en lid van BK);

Ondergetekende, [naam4] , in hoedanigheid van bestuurder van [naam5] op haar beurt bestuurder en lid van BK.
[naam2] (medebestuurder en -aandeelhouder van [naam5] ) is door ons uitgenodigd om bij dit overleg aanwezig te zijn, maar hij gaf aan niet bij een dergelijk overleg aanwezig te willen zijn. Desalniettemin kwamen de aanwezigen tot de slotsom dat zij ter zake BK rechtsgeldige besluiten kunnen nemen.
Als resultaat van het overleg zijn [geïntimeerde] , [naam3] en ondergetekende tot definitieve afspraken gekomen om daarmee alle discussies rondom BK achter ons te laten. De afspraken zouden vervolgens door u in de loop van de volgende week schriftelijk worden bevestigd. Die schriftelijke bevestiging – of een ander bericht van uw kant – bleef echter uit.
Toevallig liep ik u op 10 oktober 2016 in het gerechtsgebouw in Arnhem tegen het lijf. Ik vroeg u waarom wij nog niets van u vernomen hadden. U gaf mij aan dat daar geen bijzondere reden voor was, dat de gemaakte afspraken zeker vastliggen en dat u inmiddels ook in staat was om zulks alsnog binnen enkele dagen schriftelijk te bevestigen.
Ondanks uw toezegging op 10 oktober 2016 heb ik helaas nog steeds niets van u mogen vernemen, zodat ik, mede namens [naam3] , daarom maar zelf de gemaakte afspraken bevestig: (…).
3.8.
In de daarop volgende opsomming staat onder andere:

1. Alle inkomsten betrekking hebbend op zowel de Gelderse dossiers als de Bossche dossiers en die zijn toe te rekenen aan de periode tot en met juni 2016 komen toe aan BK[de coöperatie, toevoeging hof]
;
2. Alle inkomsten betrekking hebbend op de Gelderse dossiers en die zijn toe te rekenen aan de periode vanaf juli 2016 komen toe aan [het advocatenkantoor] N.V. (hierna [het advocatenkantoor] );
3. Alle inkomsten betrekking hebbend op de Bossche dossiers en die zijn toe te rekenen aan periode vanaf juli 2016 komen toe aan [geïntimeerde] ;
4. Het resultaat van BK betrekking hebbend op de periode tot en met juni 2016 komen gelijkelijk toe aan enerzijds [geïntimeerde] en anderzijds [naam5] ;
(….)
6 De aanspraken van [geïntimeerde] op BK ter zake zijn werkzaamheden als bewindvoerder zijn, berekend tot en met juni 2016, alle aan hem voldaan..
(…..)
9. Vastgesteld wordt dat [geïntimeerde] en BK enerzijds geen vordering hebben op [naam5] , [het advocatenkantoor] , [naam3] (en zijn persoonlijke houdstervennootschap) of op [naam4] (en zijn persoonlijke houdstervennootschap) anderzijds. Meer in het bijzonder niet op grond van de redenering dat laatstgenoemden aan BK toekomende ondernemingsactiviteiten c.q. dossiers zouden hebben onttrokken of doen onttrekken aan BK.
10. Vastgesteld wordt dat BK, [naam5] , [naam3] (en zijn persoonlijke houdstervennootschap) en [naam4] (en zijn persoonlijke houdstervennootschap) enerzijds geen vordering hebben op [geïntimeerde] anderzijds. Meer in het bijzonder niet op grond van de redenering dat laatstgenoemde BK toekomende ondernemingsactiviteiten c.q. dossiers zou hebben onttrokken of doen onttrekken aan BK”.
3.9.
Bijlage bij de brief van [naam4] aan Vermeer van 2 november 2016 was de jaarrekening 2015 van de coöperatie, die in viervoud was ondertekend door [naam3] , [naam2] en [naam4] . [naam4] vroeg [geïntimeerde] in die brief om drie versies ondertekend te retourneren.
3.10.
Vermeer heeft namens [geïntimeerde] in een brief van 16 november 2016 gereageerd. Daarin staat onder andere:

Met cliënt besprak ik hedenmiddag de voortgang in bovengenoemd dossier. Bij mij op kantoor heeft hij de bewuste jaarrekeningen ondertekend, waarvan u bijgaand 3 exemplaren aantreft. Eén exemplaar heeft cliënt behouden. Op de laatste pagina van de jaarrekening heeft cliënt nog een opmerking geschreven omdat het daarin genoemde bedrag ons inziens niet juist is. Het gaat daarbij om de bedragen die als ledendividend worden uitgekeerd. Wellicht kan uw accountant de laatste pagina van de jaarrekening nog aanpassen.
Een ander punt betreft het door u op schrift gestelde tussen partijen overeengekomene. In de visie van mijn cliënt heeft u het overeengekomene juist weergegeven, zij het dat cliënt één punt mist. Tijdens onze laatste bespreking heeft cliënt u een overzicht ter hand gesteld dat ik gemakshalve nogmaals bijsluit. Er is toen gesproken over het nog te ontvangen salaris uit zowel Bossche als Arnhemse dossiers.Uit het door mijn cliënt opgestelde overzicht blijkt dat er nog een bedrag van € 12.118,85 door Gelderse dossiers aan de Bossche dossiers dient te worden vergoed. Dit bedrag mist mijn cliënt in de door u gemaakte opstelling. Gaarne verzoek ik u zich over dit punt nog nader uit te laten”.
3.11.
Daarna heeft overleg tussen partijen plaatsgevonden over de jaarrekening 2016 van de coöperatie en over ontbinding en vereffening van het vermogen van de coöperatie.
De ontstane geschilpunten
3.12.
[naam3] en [naam4] hebben op basis van een door hen opgestelde eindafrekening op 9 januari 2019 € 16.323 vanuit FFA aan de coöperatie voldaan en datzelfde bedrag op 10 januari 2019 vanuit de coöperatie voldaan aan [naam1] .
3.13.
Mr. Van de Beeten (kantoorgenoot van [naam3] en [naam4] bij FFA) heeft in een brief van 10 januari 2019 [geïntimeerde] aangeschreven namens de coöperatie, [het advocatenkantoor] en de houdstermaatschappijen van [naam3] en [naam4] . Van de Beeten schreef daarin dat [geïntimeerde] tegenover de coöperatie gehouden is om 50% van de kosten voor afwikkeling van de Gelderse WSNP-zaken te vergoeden, neerkomend op een bedrag van € 8.625,49 (inclusief BTW). Van de Beeten schreef ook dat [geïntimeerde] heeft geweigerd om mee te werken aan de aangifte vennootschapsbelasting 2016 van de coöperatie, dat de coöperatie daarom de boete van de Belastingdienst van € 500 in mindering zal brengen op hetgeen [geïntimeerde] nog te vorderen zal hebben van de coöperatie en dat [geïntimeerde] de daaraan voor FFA verbonden kosten van € 801,63 (inclusief BTW) moet vergoeden.
3.14.
Daarna is onenigheid ontstaan tussen [geïntimeerde] enerzijds en [naam4] en [naam3] anderzijds over de vraag of [naam8] al dan niet door de coöperatie uit een concurrentiebeding was ontheven, gezien het feit dat zij haar werkzaamheden voortzette voor [het advocatenkantoor] , en over de vraag of Van de Beeten gezien zijn zakelijke banden met [naam4] , [naam3] en FFA kon optreden als advocaat van de coöperatie.
3.15.
[naam4] heeft in een brief van 8 april 2020 namens het bestuur van FFA Duin en Daal opgeroepen voor een algemene vergadering, met als onderwerp op de agenda het voornemen tot ontslag van Duin en Daal als bestuurder van FFA. Dat ontslag is formeel bevestigd in de algemene vergadering van 10 juni 2020.
3.16.
[geïntimeerde] , als bestuurder van de coöperatie, heeft in een e-mail van 9 april 2020 aan het bestuur van FFA meegedeeld dat hij als voorzitter van de coöperatie had besloten om per direct tot ontzetting van FFA over te gaan. [geïntimeerde] schreef in dezelfde e-mail dat hij de algemene vergadering van de coöperatie bijeenriep voor 28 april 2020, waarbij de ontzetting van het lid FFA aan de orde zou komen.
3.17.
[naam2] heeft in een e-mail aan [naam4] en [naam3] van 10 april 2020 geschreven dat hij, wegens tegenstrijdig belang van [naam4] en [naam3] , als enige bestuurder van FFA bevoegd was om te besluiten tot al dan niet ontzetting van FFA als lid van de coöperatie. [naam2] heeft in een e-mail aan [geïntimeerde] (met een kopie aan [naam4] en [naam3] ) geschreven dat hij namens FFA instemde met ontzetting van FFA als lid van de coöperatie.
3.18.
[naam4] heeft, mede namens [naam3] , in een brief van 15 april 2020 aan [geïntimeerde] en [naam2] geschreven:

De diverse e-mailberichten en (quasi)besluiten die jullie over en weer afstemmen en uitwisselen in een poging te komen tot ontzetting van FFA uit het lidmaatschap van de coöperatie en vervolgens tot toelating van Duin en Daal Beheer ontberen rechtsgevolg. Dat zien jullie zelf ook wel in, FFA is nog steeds lid en bestuurder van de coöperatie”.
3.19.
FFA heeft zich op 22 november 2022 weer ingeschreven als bestuurder van de coöperatie.
Kort gedingprocedures [het advocatenkantoor] / [geïntimeerde]
3.20.
[het advocatenkantoor] heeft in juni 2020 [geïntimeerde] in kort geding gedagvaard met als strekking te voorkomen dat de coöperatie ten laste van [het advocatenkantoor] beslag zou leggen, met name op grond van de overboeking in januari 2019 (zie onderdeel 3.12. van dit arrest). [geïntimeerde] heeft in reconventie gevorderd dat de voorzieningenrechter [het advocatenkantoor] veroordeelt tot betaling aan hem van € 16.363 en een voorschot op een schadevergoeding van € 50.000. De voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft bij vonnis van 22 juli 2020 de vorderingen van [het advocatenkantoor] in conventie afgewezen, en heeft in reconventie [het advocatenkantoor] veroordeeld tot betaling aan de coöperatie (niet aan [geïntimeerde] ) van € 16.363. Verder heeft de voorzieningenrechter de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van een voorschot op schadevergoeding afgewezen.
3.21.
[het advocatenkantoor] heeft een executiegeschil aanhangig gemaakt, met als vordering dat de voorzieningenrechter [geïntimeerde] verbiedt om het vonnis van 22 juli 2020 te executeren. De voorzieningenrechter heeft die vordering afgewezen bij vonnis van 18 september 2020. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft dit vonnis bij arrest van 15 februari 2022 bekrachtigd.
Afspraken van 24 augustus 2023
3.22.
Tijdens de mondelinge behandeling van de onderhavige procedure bij het hof op 24 augustus 2023 zijn partijen het volgende overeengekomen “
als opstapje ter beëindiging van hun geschillen”, hetgeen is vastgelegd in het proces-verbaal van die mondelinge behandeling:

1) partijen [naam4] , [naam3] en [geïntimeerde] zullen overgaan tot ontbinding en vereffening van de coöperatie Bewindvoeringskantoor Velp U.A. volgens het geldende Protocol overdracht Wsnp-zaken van de Raad voor Rechtsbijstand op 1 juni 2016 (de uittreding van [geïntimeerde] als WSNP-bewindvoerder);
2)
partijen wijzen als vereffenaar aan een accountant van het kantoor De Jong & Laan aan;
3)
de vereffenaar zal (enkel) een cijfermatige/rekenkundige vereffening uitvoeren (juridisch-inhoudelijke kwesties zullen er buiten gelaten word
en);
4)
de kosten voor de vereffening / de accountant zullen ten laste van de coöperatie Bewindvoeringskantoor Velp U.A. komen”.
3.23.
FFA heeft het hof daarna in een rolbericht laten weten dat [geïntimeerde] niet meewerkt aan uitvoering van deze afspraken en heeft in deze procedure om arrest gevraagd. [geïntimeerde] heeft in reactie daarop, ook in een rolbericht, tegengesproken dat hij niet meewerkt aan de uitvoering van de afspraken. [geïntimeerde] heeft zich in deze procedure gerefereerd aan enige beslissing van het hof.

4.De vorderingen bij – en de beslissing van de rechtbank

4.1.
De procedure bij de rechtbank is gestart door de coöperatie, waarna FFA is tussengekomen. Zowel de coöperatie als FFA werd destijds vertegenwoordigd door mr. Van de Beeten. FFA heeft bij de rechtbank de volgende (samengevatte) verklaringen voor recht gevorderd:
  • [geïntimeerde] is jegens de coöperatie en FFA als lid van de coöperatie tekortgeschoten door de rechtbank grond te geven om te besluiten hem niet meer als bewindvoerder te benoemen en de lopende benoemingen te beëindigen en hij is daarom schadeplichtig jegens FFA als medelid;
  • [geïntimeerde] is gebonden aan een vaststellingsovereenkomst zoals die blijkt uit een brief van 2 november 2016 over verdeling van bewindvoeringsdossiers en de opbrengsten daaruit;
  • [geïntimeerde] is aan de opvolgende bewindvoerder dan wel haar werkgever [naam1] € 16.363 verschuldigd;
  • Er is geen sprake van overdracht door FFA vanuit het vermogen van de coöperatie van enig actief aan [naam1] op grond waarvan de coöperatie zou zijn benadeeld;
  • De onderneming van de coöperatie is gestaakt door een daartoe strekkend besluit van [geïntimeerde] en FFA.
4.2.
FFA heeft bij de rechtbank daarnaast het volgende gevorderd:
  • veroordeling van [geïntimeerde] om te verschijnen op een bestuurs- en ledenvergadering van de coöperatie en in te stemmen met de ontbinding van de coöperatie en vereffening op in een het petitum genoemde manier;
  • verklaring voor recht dat [geïntimeerde] ten titel van schadevergoeding aan haar € 500 is verschuldigd voor een boete voor een te late aangifte vennootschapsbelasting 2016;
  • veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan haar van € 9.427,12, althans € 7.791,01, te vermeerderen met rente en kosten.
4.3.
[geïntimeerde] heeft bij de rechtbank als tegenvordering (in reconventie) gevorderd dat FFA wordt veroordeeld om de bescheiden die behoren tot de administratie van de coöperatie aan hem ( [geïntimeerde] ) af te geven en dat FFA wordt veroordeeld om € 4.828,81 over te boeken naar de coöperatie, beide op straffe van dwangsommen.
4.4.
De rechtbank heeft de vorderingen van FFA en [geïntimeerde] , zowel in conventie als in reconventie, afgewezen.

5.Het oordeel van het hof

5.1.
De bedoeling van het hoger beroep van FFA is dat haar afgewezen vorderingen, na wijziging daarvan in haar memorie van grieven, alsnog worden toegewezen. FFA komt met 15 bezwaren (grieven) op tegen het vonnis van de rechtbank. De vorderingen van FFA in dit hoger beroep komen, na eiswijziging en voorwaardelijke vermeerdering daarvan in haar memorie van grieven, neer op de volgende verklaringen voor recht:
  • De bijeenkomst op 22 september 2016 kwalificeerde als een bestuurs- en ledenvergadering van de coöperatie waarin is besloten tot ontbinding en vereffening van de coöperatie; althans
  • [geïntimeerde] heeft zich als bestuurder en lid van de coöperatie gebonden tot uitvoering van deze afspraken; en
  • [geïntimeerde] is jegens de coöperatie en FFA als lid van de coöperatie tekortgeschoten door de rechtbank grond te geven om te besluiten hem niet meer als bewindvoerder te benoemen en de lopende benoemingen te beëindigen en hij is daarom schadeplichtig jegens FFA als medelid; en
  • [geïntimeerde] is gebonden aan de vaststellingsovereenkomst die op 22 september 2016 mondeling tot stand is gekomen met de inhoud weergegeven in de brief van mr. [naam4] aan mr. Vermeer van 2 november 2016; en
  • [geïntimeerde] is aan de opvolgende bewindvoerder ( [naam8] ) dan wel haar werkgever [naam1] € 16.363 verschuldigd; en
  • er is geen sprake van overdracht door FFA vanuit het vermogen van de coöperatie van enig actief aan [naam1] op grond waarvan de coöperatie zou zijn benadeeld.
5.2.
FFA vordert daarnaast dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om het op grond van het kortgedingvonnis van 22 juli 2020 ontvangen bedrag terug te betalen en voor zover het saldo van het door [geïntimeerde] geopende bankrekening ten name van de coöperatie niet toereikend is ook [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling daarvan aan [naam1] .
5.3.
Het hof zal het vonnis van de rechtbank van 13 april 2022 bekrachtigen en zal de (gewijzigde) vorderingen van FFA afwijzen, waar nodig met verbetering en aanvulling van de gronden, en wel om de volgende redenen.
De coöperatie is geen partij in dit hoger beroep
5.4.
Het vonnis van de rechtbank van 13 april 2022 waartegen het hoger beroep van FFA zich richt is gewezen tussen coöperatie als eiseres in conventie en verweerster in reconventie, [geïntimeerde] als gedaagde in conventie en eiser in reconventie, Duin en Daal als gevoegde partij aan de zijde van [geïntimeerde] en FFA als eiseres na tussenkomst. De coöperatie heeft in de rechtbankprocedure een aantal vorderingen tegen [geïntimeerde] ingesteld die eenzelfde strekking hadden als een deel van de vorderingen van FFA in dit hoger beroep, namelijk een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] is gebonden aan de afspraken vastgelegd in de brief van [naam4] van 2 november 2016 en veroordeling van [geïntimeerde] om in te stemmen met ontbinding en vereffening van de coöperatie op die wijze. De rechtbank heeft deze vorderingen van de coöperatie afgewezen.
5.5.
De coöperatie heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. FFA heeft de coöperatie niet betrokken in het door haar ingestelde hoger beroep. FFA heeft als reden daarvoor in haar memorie van grieven aangevoerd:

In dit hoger beroep speelt de Coöperatie geen rol meer, omdat FFA heeft besloten om de vorderingen die eerder namens de Coöperatie zijn ingesteld intern binnen de Coöperatie aan de orde te stellen”.
5.6.
FFA heeft niet toegelicht op welke manier die vorderingen binnen de coöperatie aan de orde zijn of worden gesteld. FFA heeft in haar memorie van grieven wel vermeld:

Voor zover uw Hof zou menen dat de petita van belang zijn voor de Coöperatie als rechtspersoon, kan zij op de voet van art. 118 Rv in dit geding worden geroepen”.
5.7.
Oproeping door de rechter van een derde in een procedure is geregeld in artikel 118 Rv. Deze bepaling kan een rol spelen in situaties dat een derde als procespartij betrokken moet zijn, wat met name aan de orde is bij een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Als degene die een beslissing wil uitlokken over een processueel ondeelbare rechtsverhouding nalaat om alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in het geding te roepen, dan moet de rechter naar aanleiding van een daarop gericht verweer of ambtshalve gelegenheid geven om de niet opgeroepen personen alsnog als partij in het geding te betrekken door oproeping op de voet van artikel 118 Rv binnen een daarvoor door de rechter gestelde termijn. Dit geldt zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, aldus de Hoge Raad. [3]
5.8.
Het hof ziet geen grond om in dit hoger beroep de coöperatie op te roepen op grond van artikel 118 Rv, zoals gesuggereerd door FFA. FFA zelf heeft blijkens haar memorie van grieven de coöperatie bewust niet betrokken in dit hoger beroep en zij meent dat de coöperatie in dit hoger beroep geen rol meer speelt. FFA heeft niet aangevoerd dat zij het hof om een oordeel vraagt dat feitelijk of rechtens alleen voor tenuitvoerlegging vatbaar is als het ook tegenover de coöperatie gezag van gewijsde verkrijgt, en daar is naar het oordeel van het hof ook geen sprake van. Er bestaat in de gegeven omstandigheden geen aanleiding om de coöperatie te betrekken in het geding.
5.9.
De door FFA gevorderde verklaringen voor recht, voor zover die betrekking hebben op de rechtsrelatie tussen [geïntimeerde] en de coöperatie, zijn niet toewijsbaar omdat de coöperatie geen procespartij is in dit hoger beroep. Dit betreft de vorderingen van FFA die strekken tot een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] jegens de coöperatie (ernstig) is tekortgeschoten en dat [geïntimeerde] jegens de coöperatie is gebonden aan de vaststellingsovereenkomst. Bij deze verklaringen voor recht, voor zover ze zich richten tot de coöperatie, heeft FFA geen belang. De bezwaren die FFA tegen de afwijzing door de rechtbank van deze vorderingen heeft gericht slagen daarom niet.
Geldvordering [het advocatenkantoor] op coöperatie
5.10.
FFA voert als bezwaar tegen het vonnis aan dat de rechtbank ten onrechte niet voor recht heeft verklaard dat aan [het advocatenkantoor] € 16.363 diende te worden afgedragen en dat [geïntimeerde] moet worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen hij heeft geïncasseerd op basis van het kortgedingvonnis van 22 juni 2020.
5.11.
Het hof begrijpt dit bezwaar en de daarmee samenhangende gewijzigde vorderingen van FFA aldus, dat FFA hiermee beoogt dat betaling door [het advocatenkantoor] aan de coöperatie van € 16.363 op grond van het kortgedingvonnis van 22 juni 2020 moet worden teruggedraaid. [het advocatenkantoor] heeft in de hoger beroep-procedure tussen haar en [geïntimeerde] , waarvan de mondelinge behandeling ook op 24 augustus 2023 heeft plaatsgevonden (met zaaknummer 200.313.370), een vordering ingesteld met dezelfde strekking.
5.12.
In het onderhavige hoger beroep is noch [het advocatenkantoor] , noch de coöperatie procespartij. FFA heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, waarom haar desondanks een rechtsvordering met deze strekking toekomt, welk belang zij daarbij heeft en waarom en hoe deze vordering in de onderhavige procedure – naast de door [het advocatenkantoor] ingestelde vordering – toewijsbaar zou zijn. De bezwaren die FFA tegen de afwijzing door de rechtbank van deze vorderingen heeft gericht slagen daarom niet en het hof wijst de daarop gebaseerde vorderingen van FFA in dit hoger beroep af.
(Besluit tot) ontbinding van de coöperatie
5.13.
FFA vordert in dit hoger beroep een verklaring voor recht dat de bijeenkomst op 22 september 2016 kwalificeert als een bestuurs- en ledenvergadering van de coöperatie waarin is besloten tot ontbinding en vereffening van de coöperatie. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van rechtsgeldige besluitvorming tot ontbinding en vereffening, mede omdat aan de daaraan verbonden formaliteiten niet is voldaan.
5.14.
Naar het oordeel van het hof heeft FFA onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de bijeenkomst op 22 september 2016 kwalificeert als een bestuurs- en ledenvergadering van de coöperatie respectievelijk dat bij die gelegenheid (rechtsgeldig) is besloten tot ontbinding en vereffening van de coöperatie. Een besluit tot ontbinding van een rechtspersoon, zoals de coöperatie, vereist een besluit van de algemene vergadering, aldus artikel 2:19 lid 1 BW. Volgens de statuten van de coöperatie vereist een zodanig besluit een oproeping waartoe is opgeroepen met de mededeling dat aldaar ontbinding zal worden voorgesteld. Volgens dezelfde statuten kan tot ontbinding worden besloten bij eenstemmig besluit van alle leden, mits met voorkennis van het bestuur genomen.
5.15.
FFA heeft niet gesteld dat aan deze wettelijke en statutaire eisen voor een ontbindingsbesluit is voldaan, laat staan dat zij heeft onderbouwd hoe daaraan is voldaan. Dat blijkt ook niet uit de vastlegging in de brief van 2 november 2016. In die brief wordt geen gewag gemaakt van een besluit tot ontbinding en vereffening en evenmin van bestuursoverleg, een algemene vergadering of een besluit buiten vergadering. De bezwaren van FFA die zich richten tegen de afwijzing door de rechtbank van deze vordering slagen daarom niet en het hof wijst de daarop gebaseerde vorderingen van FFA af.
Geen overeenstemming over vereffeningswijze
5.16.
FFA neemt het standpunt in dat [geïntimeerde] zich als bestuurder en lid van de coöperatie jegens FFA heeft verbonden om het vermogen van de coöperatie te vereffenen conform de vastlegging in de brief van [naam4] van 2 november 2016 (zie onderdelen 3.7. tot en met 3.9. van dit arrest). [geïntimeerde] betwist dat hij heeft ingestemd met deze manier van vereffening van het vermogen van de coöperatie. Op FFA rust op grond van artikel 150 Rv de bewijslast dat tussen FFA en [geïntimeerde] deze overeenstemming tot stand is gekomen.
5.17.
Naar het oordeel van het hof heeft FFA niet voldoende gemotiveerd en onderbouwd dat [geïntimeerde] het vertrouwen heeft gewekt dat hij (integraal) heeft ingestemd met het voorstel zoals neergelegd in de brief. De toezending van de brief van [naam4] van 2 november 2016 is daarvoor onvoldoende. Vermeer heeft namens [geïntimeerde] op die brief gereageerd dat in de samenvatting ontbreekt dat een bedrag van € 12.118,85 “
door Gelderse dossiers aan de Bossche dossiers moet worden vergoed”. Uit dit bericht volgt dat partijen volgens [geïntimeerde] nog niet tot algehele overeenstemming waren gekomen. Er is niet gebleken dat FFA hierop heeft gereageerd dat zij wel uitging van integrale overeenstemming. Onduidelijk is wat er na dit bericht van [geïntimeerde] is gebeurd. Partijen zijn niet tot uitvoering overgegaan. FFA heeft onvoldoende concrete feiten gesteld waaruit het bestaan van deze door haar gestelde overeenkomst kan worden afgeleid en heeft ook geen ter zake dienend bewijsaanbod gedaan. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
5.18.
Het hof tekent hierbij ook aan dat FFA en [geïntimeerde] tijdens de mondelinge behandeling van 24 augustus 2023 zijn overeengekomen dat vereffening van de coöperatie zal plaatsvinden volgens het Protocol overdracht WSNP-zaken van de Raad voor Rechtsbijstand geldend op 1 juni 2016, dat een accountant van het kantoor De Jong & Laan als vereffenaar zal worden benoemd, dat de vereffenaar (enkel) een cijfermatige/rekenkundige vereffening zal uitvoeren en dat de kosten voor de vereffening en de accountant ten laste van de coöperatie komen (zie onderdeel 3.22. van dit arrest). In het licht van deze omstandigheden is daarom onduidelijk welk belang FFA heeft bij haar verklaring voor recht.
5.19.
Het hof wijst om deze redenen de betrokken vorderingen van FFA af.
5.20.
FFA vordert ook een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] als bestuurder en vereffenaar jegens [het advocatenkantoor] gebonden is aan de vaststellingsovereenkomst die volgens FFA op 22 september 2016 mondeling tot stand is gekomen. Deze vordering is niet toewijsbaar omdat [het advocatenkantoor] geen procespartij is in dit hoger beroep. Het hof wijst daarom deze vordering van FFA af.
Verdere grieven van FFA over ontbindingsbesluit/-overeenkomst
5.21.
FFA heeft een aantal bezwaren gericht tegen de overwegingen van de rechtbank in onderdeel 5.36. van het vonnis, die betrekking hebben op de vraag of op 22 september 2016 een besluit of een overeenkomst over ontbinding (en vereffening) tot stand is gekomen. De grieven gericht tegen deze overwegingen van de rechtbank behoeven geen bespreking, omdat het hof op basis van de hiervoor in dit arrest opgenomen overwegingen tot afwijzing van de (in hoger beroep gewijzigde) vorderingen van FFA komt, waar nodig met verbetering en aanvulling van de gronden ten opzichte van het vonnis van de rechtbank.
Toerekenbaar tekortschieten [geïntimeerde] ?
5.22.
FFA heeft als vordering onder 2. in het petitum in haar memorie van grieven opgenomen de volgende verklaring voor recht:

dat [geïntimeerde] jegens de coöperatie en FFA als lid daarvan ernstig tekort geschoten is door zijn tekortkomingen in het functioneren als bewindvoerder de rechtbank grond te geven tot eerst het besluit geen nieuwe benoemingen te verstrekken en vervolgens lopende benoeming te beëindigen en ter zake schadeplichtig is jegens FFA als medelid”.
5.23.
De rechtbank heeft deze vordering van FFA afgewezen omdat FFA geen feiten heeft gesteld die dit oordeel zouden rechtvaardigen en omdat FFA daarbij niet een rechtens te respecteren belang heeft (onderdeel 5.48. van het vonnis van 13 april 2022). FFA heeft geen (kenbaar) bezwaar tegen deze overwegingen van de rechtbank aangevoerd. Het hof zal daarom de afwijzing van deze vordering door de rechtbank bekrachtigen.
Vordering onder 6
5.24.
FFA heeft als vordering onder 6. in het petitum in haar memorie van grieven opgenomen de volgende verklaring voor recht:

dat geen sprake is van enige overdracht door FFA vanuit het vermogen van de Coöperatie van enig actief aan [naam1] N.V. op grond waarvan de Coöperatie benadeeld zou zijn, in het bijzonder niet doordat mr. [naam4] in april 2016 aan de rechtbank namens [het advocatenkantoor] N.V. aanbood mevrouw [naam8] in dienst te nemen en haar voor te dragen voor benoeming in de WSNP-dossiers waaruit [geïntimeerde] was ontslagen”.
5.25.
FFA heeft dit petitumonderdeel niet afzonderlijk toegelicht. Voor zover het hof deze vordering begrijpt gaat het deels om een algemene verklaring dat FFA geen onrechtmatige onttrekkingen vanuit de coöperatie heeft verricht en gaat het deels om de rechtsverhouding tussen de coöperatie en [het advocatenkantoor] , die beiden geen partij zijn in dit hoger beroep. FFA heeft niet gesteld welk rechtens te respecteren belang zij bij deze verklaring voor recht heeft. Het hof gaat er vanuit dat zulke mogelijke overdrachten, onttrekkingen en daaruit voortvloeiende verplichtingen aan de orde zullen komen in het kader van de vereffening van het vermogen van de coöperatie. Naar het oordeel van het hof is er in de onderhavige procedure tussen FFA en [geïntimeerde] geen reden om op dit vereffeningsproces vooruit te lopen. Voor zover de gevorderde verklaring voor recht is gebaseerd op de stelling dat partijen tot een overeenkomst zijn gekomen zoals neergelegd in de brief van 2 november 2016, volgt het hof FFA hierin niet, zoals hiervoor is overwogen. Het hof wijst daarom de betrokken vorderingen van FFA af.
Proceskosten
5.26.
FFA heeft een bezwaar gericht tegen de veroordeling door de rechtbank van haar in de proceskosten in conventie en in de proceskosten van het incident tot voeging van Duin en Daal en tegen het niet veroordelen van Duin en Daal in deze proceskosten. Gezien de afwijzing van de andere bezwaren en de veroordeling van FFA als hierna uiteen gezet slaagt dit bezwaar niet.
5.27.
[geïntimeerde] vraagt om veroordeling van FFA in de werkelijk gemaakte proceskosten. Een volledige vergoedingsplicht is alleen denkbaar in buitengewone omstandigheden, zoals misbruik van procesrecht. Daarvan is pas sprake als het instellen van een vordering gelet op de evidente ongegrondheid ervan, of het voeren van een kansloos verweer, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij, achterwege had moeten blijven. Dat is hier niet aan de orde. Het hof zal de proceskosten daarom op basis van het reguliere liquidatietarief begroten.
De conclusie
5.28.
Het hoger beroep van FFA slaagt niet. Omdat FFA in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van [geïntimeerde] en van Duin en Daal veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. De kosten van het hoger beroep aan de zijde van Duin en Daal worden gezien het verstek begroot op nihil.
5.29.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 13 april 2022;
6.2.
veroordeelt FFA tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 343 aan griffierecht
€ 2.428 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief II)
6.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
6.4.
veroordeelt FFA tot betaling van de proceskosten van Duin en Daal in hoger beroep, begroot op nihil;
6.5.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, C. Bakker en P.J. van der Korst, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2024.

Voetnoten

1.Wet schuldsanering natuurlijke personen, artikelen 284 tot en met 362 Faillissementswet.
3.HR 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7840 en HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411.