ECLI:NL:GHARL:2024:3532

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
200.322.041
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en advisering door tussenpersoon zonder vergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een uitspraak van de kantonrechter die de vordering van [geïntimeerde1] tot schadevergoeding heeft toegewezen. De kern van de zaak betreft een effectenleaseovereenkomst die tot stand is gekomen via de tussenpersoon Spaar Select, die niet over de vereiste vergunning beschikte om als adviseur op te treden. Het hof moet beoordelen of Dexia wist of behoorde te weten dat Spaar Select onrechtmatig advies heeft gegeven aan [geïntimeerde1]. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomst aan te gaan met een tussenpersoon die niet over de juiste vergunning beschikte. Het hof bekrachtigt dit oordeel en oordeelt dat Dexia volledig aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde1] heeft geleden. Het hof wijst erop dat de verjaring van de vordering niet van toepassing is, omdat [geïntimeerde1] tijdig heeft gereageerd op de schade. De schadevergoeding omvat de door [geïntimeerde1] betaalde inleg, rente, aflossing en kosten, minus het genoten fiscaal voordeel. Dexia wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer : 200.322.041/01
zaaknummer rechtbank : 9090285 EL 21-11
arrest van 21 mei 2024
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
appellante,
hierna
Dexiate noemen,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

2.
[geïntimeerde2],
beiden wonende in [woonplaats1] ,
verweerders in het hoger beroep van Dexia,
hierna gezamenlijk in mannelijk enkelvoud [geïntimeerde1] te noemen,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord,
- de aktes van Dexia en [geïntimeerde1] ,
- de antwoordaktes van [geïntimeerde1] en Dexia.
1.2.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.
1.3.
Dexia heeft bij memorie van grieven als productie A een memorandum overgelegd. Het hof stelt vast dat deze productie geen bewijsstuk of productie is in de zin van artikel 1.2 aanhef en onder b van het Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR), maar een uitgebreid processtuk, met een uitvoerige toelichting op de standpunten van Dexia, onder verwijzing naar tal van bijlagen die bij deze productie zijn gevoegd. Voor het indienen van een dergelijk processtuk, naast de memorie van grieven die de standpunten van Dexia bevat, bestaat geen ruimte. Het hof zal daarom geen acht slaan op de inhoud van deze productie. Hetzelfde geldt voor de reactie van [geïntimeerde1] op dit memorandum, overgelegd als bijlage 1 bij memorie van antwoord.

2.De kern van de zaak

2.1.
De zaak gaat over een effectenleaseovereenkomst die via een tussenpersoon tot stand is gekomen tussen Dexia en [geïntimeerde1] . Centraal staat de vraag of [geïntimeerde1] door de tussenpersoon is geadviseerd, terwijl deze niet over de daarvoor vereiste vergunning beschikte en of Dexia dat wist dan wel behoorde te weten. Indien dat het geval is, is Dexia gehouden de door [geïntimeerde1] geleden schade volledig te vergoeden. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde1] tot volledige schadevergoeding toegewezen. In dit hoger beroep behandelt het hof de vordering van [geïntimeerde1] opnieuw.

3.De vaststaande feiten

3.1.
In het bestreden vonnis is vastgesteld van welke feiten is uitgegaan. Deze vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. In hoger beroep zijn de volgende feiten relevant.
3.2.
Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia en [geïntimeerde1] is de onderstaande effectenleaseovereenkomst tot stand gekomen (hierna: de ((effecten)(lease)overeenkomst).
Nr.
Contractnr.
Naam overeenkomst
Datum overeenkomst
Betaalde maand-
termijnen/ inleg
Datum eind-
afrekening
Resultaat bij beëindiging overeenkomst
I
[nummer1]
Allround Effect
01-05-2000
€ 7.895,30
15-03-2006
- € 684,27
3.3.
Bij de totstandkoming van de overeenkomst was Spaar Select als tussenpersoon betrokken.
3.4.
Het door [geïntimeerde1] genoten fiscaal voordeel bedroeg € 378,52.
3.5.
[geïntimeerde1] heeft in 2007 tijdig gemeld niet met de Duisenberg-regeling akkoord te gaan.

4.De vorderingen en beslissing kantonrechter

4.1.
Dexia heeft gevorderd om [geïntimeerde1] te veroordelen tot betaling van € 228,09 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 maart 2006 en voor recht te verklaren dat zij aan haar verplichtingen uit de overeenkomsten heeft voldaan en derhalve niets meer is verschuldigd aan [geïntimeerde1] . Verder heeft Dexia veroordeling van [geïntimeerde1] in de proceskosten gevorderd.
4.2.
De kantonrechter heeft de gevorderde verklaring voor recht van Dexia toegewezen onder de voorwaarde dat Dexia is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder 4.19. van het bestreden vonnis weergegeven.

5.Het oordeel van het hof

5.1.
Het hof zal oordelen dat de klachten (grieven) van Dexia tegen het oordeel van de kantonrechter falen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
verjaring
5.2.
Het beroep van Dexia op verjaring van de vorderingen van [geïntimeerde1] gaat in deze zaak niet op. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter op dit punt. De vordering van [geïntimeerde1] is gebaseerd op een onrechtmatige daad van Dexia. Een dergelijke vordering verjaart na verloop van vijf jaar vanaf het moment waarop [geïntimeerde1] daadwerkelijk bekend was geworden met de schade en de aansprakelijke persoon of personen (artikel 3:310 lid 1 BW). De verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht behoudt (artikel 3:317 lid 1 BW).
5.3.
[geïntimeerde1] heeft Dexia een brief gestuurd op 28 februari 2006, waarin (onder meer) een beroep wordt gedaan op onrechtmatige daad, en Dexia wordt gesommeerd om alle aan Dexia betaalde bedragen terug te betalen. Daarna heeft Leaseproces namens [geïntimeerde1] zijn vorderingen gestuit bij brieven van 9 oktober 2009, 23/24 januari 2012 en 24 oktober 2016*. In deze procedure is het beroep op onrechtmatige daad herhaald in de conclusie van antwoord van 8 juli 2021.
5.4.
Niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde1] vijf jaar eerder dan de brief van
28 februari 2006, bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Integendeel, Dexia stelt dat [geïntimeerde1] uiterlijk bij de beëindiging van de overeenkomst op de hoogte was van de schade, derhalve in maart 2006. Op grond van de brief van 28 februari 2006moet het voor Dexia duidelijk zijn geweest dat [geïntimeerde1] Dexia aansprakelijk hield voor haar handelwijze met betrekking tot de totstandkoming van de overeenkomst, daaronder begrepen een schending van de op Dexia jegens [geïntimeerde1] rustende zorgplichten in de precontractuele fase. In het licht van deze brief, mede beschouwd tegen de achtergrond van de Duisenberg-regeling en de daaropvolgende WCAM-procedure, moet het voor Dexia ook duidelijk zijn geweest dat met de daaropvolgende stuitingsbrieven van 9 oktober 2009 en 23/24 januari 2012 werd beoogd de verjaring van deze rechtsvordering te stuiten. De stelling van Dexia dat deze brieven onvoldoende specifiek waren wordt door het hof verworpen. Anders dan Dexia lijkt te betogen, kan aan een mededeling als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW niet de eis worden gesteld dat daarin een precieze feitelijke en juridische inkleding wordt gegeven waarop het vorderingsrecht zijn grondslag vindt. Van verjaring van de op onrechtmatige daad gegronde vordering van [geïntimeerde1] op Dexia is dan ook geen sprake. De stelling van Dexia dat in ieder geval het beroep op schending van artikel 41 NR 1999 is verjaard, gaat evenmin op, omdat dit beroep op deze schending kan worden behandeld in het kader van de bij een beroep van Dexia op eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde1] in acht te nemen billijkheidsafweging. [1]
uitgangspunt schadeverdeling5.5.Het uitgangspunt van de rechtspraak over schadeverdeling in effectenleasezaken is dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens de afnemer door schending van haar bijzondere (precontractuele) zorgplicht om de particuliere belegger te waarschuwen voor het restschuldrisico, onderzoek te doen naar diens financiële positie en hem, zo nodig, te ontraden de leaseovereenkomst(en) aan te gaan. Met toepassing van artikel 6:101 BW blijft een deel van de schade (1/3) voor rekening van de afnemer, omdat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend, namelijk dat uit de leaseovereenkomst(en) voldoende duidelijk kenbaar was dat werd belegd met geleend geld en dat het ging om een rentedragende geldlening die moest worden terugbetaald (het hofmodel).
5.6.
Voor de beoordeling van deze zaak is voorts van belang dat Dexia als professionele instelling haar complexe financiële producten aan consumenten aanbood door brochures te verstrekken met algemene informatie over de werking van haar effectenleaseproducten en zonder eigen specifieke voorlichting aan de potentiële particuliere beleggers te geven. Voor de afzet van haar producten maakte Dexia gebruik van
direct mailing(post) en van tussenpersonen, waaronder Spaar Select. Deze tussenpersonen bond Dexia aan zich door het sluiten van cliëntenremisiercontracten op grond waarvan zij bij verkoop van een Dexia-product (op basis van een door Dexia verstrekt ATP-nummer) een vergoeding ontvingen. De tussenpersonen die Dexia aan zich bond als cliëntenremisiers werden in de cliëntenremisiercontracten uit die tijd (ook) aangeduid als: “adviseur” en op haar website als “onafhankelijke gespecialiseerde financiële adviseurs” of als “financiële planners”. Uit de websites van Spaar Select (d.d. 11 mei 2000) en NBG Finance (d.d. 23 oktober 1999), waarmee Dexia (intensief) samenwerkte, volgt dat deze tussenpersonen - als cliëntenremisiers - zichzelf publiekelijk aanprezen met het opstellen van op de persoonlijke situatie toegesneden financiële adviezen.
5.7.
In de periode 31 december 1995 tot 1 januari 2007 diende op grond van de wet (Wte 1995 en NR 1999) een effectenbemiddelaar - en dus ook een cliëntenremisier - die werkzaam was bij de totstandkoming van transacties in effecten te beschikken over een vergunning. Een generieke vrijstelling van die vergunningplicht gold voor tussenpersonen die zich beperkten tot het aanbrengen van cliënten bij een effecteninstelling (zoals Dexia) die zelf over een vergunning beschikte. Volgens de toenmalige regelgeving behoefde een beleggingsadviseur geen vergunning om als zodanig op te treden, maar daarbij gold als eis dat hij zelf op generlei wijze betrokken was bij de uitvoering van effectentransacties. Het stond een cliëntenremisier derhalve niet vrij zonder vergunning mede op te treden als beleggingsadviseur. Op grond van artikel 41 NR 1999 was het de aanbieder van een effectenleaseproduct (zoals Dexia) verboden om een effectenleaseovereenkomst aan te gaan indien voorafgaand aan de totstandkoming van de leaseovereenkomst met de afnemer een niet over een vergunning beschikkende cliëntenremisier tevens als financieel adviseur was opgetreden en de aanbieder hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn.
5.8.
Anders dan Dexia betoogt, ziet het hof geen aanleiding af te wijken van het oordeel van de Hoge Raad in het arrest van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012) dat de combinatie van het geven van beleggingsadvies en het aanbrengen van cliënten een vergunningplichtige activiteit betreft. Ook bij arrest van 12 oktober 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1935) heeft de Hoge Raad - na herhaalde stellingname van de zijde van Dexia op dit punt - geen aanleiding gezien anders te beslissen. Het hof ziet daarom in hetgeen Dexia heeft aangevoerd geen aanleiding ziet anders te beslissen dan wel om ter zake daarvan vragen aan het Europese Hof van Justitie te stellen.
beroep op billijkheidscorrectie - advisering5.9.De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er reden is voor afwijking van het aanbod van Dexia tot afwikkeling van de door haar aan de afnemer toegebrachte schade conform het hofmodel in de situatie dat een cliëntenremisier voorafgaand aan het aangaan van een effectenleaseovereenkomst en zonder vergunning een (beleggings)advies aan de afnemer heeft verstrekt en Dexia hiervan wist dan wel behoorde te weten. [2] Deze afwijking vindt haar grondslag in een beroep op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101, lid 1, slotzin, BW wegens schending van artikel 41 NR 1999, dan wel het materieel daarmee overeenkomende artikel 25 NR 1995. Indien deze situatie zich voordoet, is Dexia gehouden de gehele schade van de afnemer te vergoeden.
5.10.
Volgens Dexia heeft de kantonrechter in de onderhavige zaak ten onrechte het beroep van [geïntimeerde1] op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW aanvaard.
5.11.
In het arrest van 10 juni 2022 (rov. 2.7.1 tot en met 2.10.21) [3] oordeelt de Hoge Raad dat het antwoord op de vraag wanneer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan na advies door een daarbij optredende tussenpersoon, dient te worden gevonden door vast te stellen van welke - als ‘beleggingsadvies’ te kwalificeren - activiteiten een cliëntenremisier zich diende te onthouden om vrijgesteld te blijven van de vergunningplicht (rov. 2.10.1). De reikwijdte van deze vrijstelling dient als volgt te worden bepaald (rov. 2.10.13):
- een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of ander specifiek financieel product aanbeveelt;
- het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;
- het moet gaan om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet;
- geen vergunning behoeft de tussenpersoon voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies (waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenleaseovereenkomst te sluiten);
- uit de enkele omstandigheid dat een tussenpersoon met de afnemer een aanvraagformulier invult, waarbij in voorkomende gevallen een fondskeuze aangekruist wordt, en dit opstuurt, volgt niet dat de tussenpersoon heeft geadviseerd.
5.12.
In het arrest van 10 juni 2022 overweegt de Hoge Raad voorts dat voor de beoordeling of de tussenpersoon voor zijn optreden een vergunning nodig had op de grond dat hij aan de afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan, dat wil zeggen een aanbeveling die voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer, de navolgende omstandigheden van belang kunnen zijn:
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet, naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product, zoals een hypothecaire lening, heeft geadviseerd.
Daaraan voegt de Hoge Raad toe dat deze omstandigheden van belang zijn voor de beoordeling of de tussenpersoon de afnemer een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Maar dat ook als dit niet wordt vastgesteld, de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. De Hoge Raad overweegt dat een zodanige niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, maar de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten gaat.
5.13.
Niet betwist is dat Spaar Select optrad als cliëntenremisier voor Dexia en als zodanig was geregistreerd in het STE-register. Tussen partijen staat ook vast dat Spaar Select niet over de nodige vergunning beschikte om tevens als adviseur op te treden.
5.14.
[geïntimeerde1] heeft een uiteenzetting gegeven van de wijze waarop Spaar Select in zijn geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de overeenkomst. De stellingen van [geïntimeerde1] komen, samengevat, op het volgende neer. [geïntimeerde1] was lid van een carnavalsvereniging van een ziekenhuis. Deze carnavalsvereniging is een onderdeel van de personeelsvereniging van het ziekenhuis. De heer [de adviseur van Spaar Select] bezocht namens Spaar Select de leden van de personeelsvereniging, waaronder ook [geïntimeerde1] . [geïntimeerde1] werd in 2000 ongevraagd aan huis benaderd door de adviseur. Tijdens het huisbezoek heeft de adviseur geïnformeerd naar de financiële situatie en de wensen van [geïntimeerde1] . [geïntimeerde1] . gaf aan dat hij bezig is met het renoveren van zijn woning, met name het uitbreiden van zijn keuken. Tevens kwam het spaargeld van [geïntimeerde1] ter sprake. Volgens de adviseur levert een reguliere spaarrekening bij de bank een lage rente op zijn vermogen op en de adviseur stelde zodoende een financieel product voor waarmee [geïntimeerde1] c.s. een hoger rendement op zijn vermogen zou kunnen behalen. Dit sprak [geïntimeerde1] aan. Om de wensen van [geïntimeerde1] te kunnen realiseren, adviseerde de adviseur [geïntimeerde1] om een Allround Effect-product van Bank Labouchere af te sluiten. Hiervoor diende [geïntimeerde1] zijn spaargeld aan te wenden voor de vooruitbetaling in het onderhavige product, aldus de adviseur. Op basis van de financiële situatie van [geïntimeerde1] adviseerde de adviseur [geïntimeerde1] om nagenoeg NLG 14.000,- van zijn spaargeld aan te wenden voor de vooruitbetaling in het Allround Effectproduct. Volgens de adviseur zou [geïntimeerde1] met het Allround Effect-product een aanzienlijk hoger rendement behalen in vergelijking tot de rente op een spaarrekening. Volgens de adviseur zou het Allround Effect-product investeren in de AEX. De AEX stond op dat moment aardig hoog en zou positieve vooruitzichten hebben, aldus de adviseur. [geïntimeerde1] heeft het advies opgevolgd en is de overeenkomst met Dexia aangegaan, aldus [geïntimeerde1] .
5.15.
Dexia betwist de door [geïntimeerde1] gestelde feiten en weerspreekt in de memorie van grieven de door [geïntimeerde1] uit voormelde gang van zaken getrokken conclusie, namelijk dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan. Dexia stelt dat [geïntimeerde1] zijn stellingen onvoldoende concreet heeft gemaakt door gebruik te maken van een vast sjabloon en vaste tekstblokken van Leaseproces. Dexia heeft aangevoerd dat zij niet betrokken is geweest bij de gesprekken tussen [geïntimeerde1] en de medewerker van Spaar Select zodat niet van Dexia kan worden gevergd dat zij de betwisting van de stellingen van [geïntimeerde1] nader motiveert.
5.16.
Het hof overweegt als volgt. De door [geïntimeerde1] beschreven gang van zaken duidt erop dat een medewerker van Spaar Select een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een of meer specifieke effectenleaseovereenkomst(en) heeft gedaan. Uit zijn stellingen volgt immers dat (i) de adviseur van Spaar Select heeft geïnformeerd naar de wensen en financiële situatie van [geïntimeerde1] , (ii) de adviseur vervolgens een specifiek effectenleaseproduct van een specifieke aanbieder, te weten Allround Effect van (de rechtsvoorganger van) Dexia, heeft geadviseerd, (iii) met welk product volgens de adviseur een hoger rendement dan met een spaarrekening kon worden gerealiseerd. De tussenpersoon heeft derhalve niet volstaan met het verstrekken van algemene informatie zonder commentaar te geven of een waardeoordeel te vellen, waar Spaar Select als cliëntenremisier wel toe gehouden was. Daarmee is voldaan aan de door de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juni 2022 geformuleerde criteria. Dexia heeft de door [geïntimeerde1] beschreven gang van zaken in algemene termen weersproken, maar dat laat onverlet dat er concrete aanknopingspunten zijn dat het sluiten van de overeenkomst is gegaan zoals [geïntimeerde1] stelt. Zo is op het aanvraagformulier dat door Dexia is overgelegd de naam van de adviseur ( [de adviseur van Spaar Select] ) en het ATP-nummer [nummer2] vermeld en staat op de tussen [geïntimeerde1] en Dexia gesloten effectenleaseovereenkomst vermeld “Adviseur: [nummer2] -Spaar Select B.V.”. Daarnaast biedt ook de werkwijze van Spaar Select zoals zij die publiekelijk bekend heeft gemaakt (zie rechtsoverweging 5.6 en hierna 5.20) steun aan het betoog van [geïntimeerde1] dat de gesprekken tussen hem en de medewerker van Spaar Select zo zijn verlopen als door hem is gesteld.
5.17.
Het hof is van oordeel dat tegenover de gemotiveerde stellingname van [geïntimeerde1] Dexia meer concreet had moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Voor zover Dexia stelt dat sprake is van bewijsnood, omdat zij de betrokken tussenpersoon niet meer kan horen, komt dat voor haar rekening en risico, omdat, zoals hiervoor uiteengezet, Dexia er destijds bewust van heeft afgezien om eigen specifieke voorlichting te geven aan potentiële klanten en voor de afzet van haar producten gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon. Nu het aan Dexia als een aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van haar cliëntenremisiers cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt, had het op haar weg gelegen om op dit punt controle uit te oefenen. Dit temeer omdat de tussenpersoon een provisie ontving voor het aanbrengen van een cliënt en aldus een financieel belang had bij de totstandkoming van een of meer overeenkomsten tussen Dexia en [geïntimeerde1] . Dat zij destijds heeft nagelaten controle uit te oefenen en kennelijk ook geen administratie heeft bijgehouden van de bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken (medewerker van de) tussenpersoon, is een omstandigheid die voor haar rekening en risico moet komen.
5.18.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [geïntimeerde1] vergunningplichtig is geadviseerd door Spaar Select. Aan (nadere) bewijslevering aan de zijde van Dexia wordt niet toegekomen omdat Dexia - als gevolg van omstandigheden die voor haar risico komen - de door [geïntimeerde1] gestelde feiten onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
beroep op billijkheidscorrectie - wetenschap
5.19.
Voor het beroep op de billijkheidscorrectie is, naast het vereiste van advisering door de tussenpersoon, ook vereist dat Dexia wist of behoorde te weten dat Spaar Select [geïntimeerde1] zodanig heeft geadviseerd dat zij buiten de grens van haar vrijstelling is getreden.
5.20.
Dexia heeft, zoals hiervoor reeds overwogen, voor de distributie van haar effectenleaseproducten gekozen voor de inzet van tussenpersonen als cliëntenremisiers. Onder verwijzing naar eerdere rechtspraak waarin dezelfde documentatie werd beoordeeld, overweegt het hof dat uit de door [geïntimeerde1] overgelegde stukken in voldoende mate blijkt dat Dexia wist dan wel behoorde te begrijpen dat Spaar Select de afnemers regelmatig niet slechts in het algemeen over deze producten informeerde, maar de producten ook onderdeel liet zijn van een specifiek op de persoon toegesneden advies. [4] Zo volgt (onder meer) uit de website van Dexia (mei 2000), een artikel uit het Financieel Dagblad (april 1998) en een interview met de directeur van het bedrijfsonderdeel beleggingsproducten van Dexia in het tijdschrift “Het effect Spaar Select” van Spaar Select (2000) dat Dexia bewust gebruik maakte van de tussenpersonen als afzetkanaal juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien, terwijl uit de website van Spaar Select (2002) blijkt dat Spaar Select - hoewel cliëntenremisier - zichzelf publiekelijk aanprees met het opstellen van op de persoonlijke situatie toegesneden adviezen. Daarbij heeft Dexia in een - ook in deze procedure overgelegd - memorandum ook het standpunt ingenomen dat de werkzaamheden van de tussenpersonen, met wie zij werkte op basis van (een) cliëntenremisierovereenkomst(en), zich zelden beperkten tot de werkzaamheden van een cliëntenremisier in strikte zin en dat doorgaans sprake was van het geven van beleggingsadvies.
5.21.
Nu Dexia de aan de overgelegde stukken ontleende conclusies die [geïntimeerde1] hieraan verbindt onvoldoende gemotiveerd en concreet heeft tegengesproken, concludeert het hof dat Dexia wist (dan wel behoorde te begrijpen) hoe Spaar Select werkte en dat is niet voldoende gemotiveerd betwist. Dexia had om die reden moeten onderzoeken of in het geval van [geïntimeerde1] de betrokken cliëntenremisier de grens van het toelaatbare had overschreden door hem tot de aanschaf van een product van Dexia te bewegen. Het hof is van oordeel dat het onder deze omstandigheden op de weg van Dexia had gelegen om nadat [geïntimeerde1] door de tussenpersoon was aangebracht zich ervan te vergewissen of hij door de tussenpersoon was geadviseerd en de op haar rustende verplichtingen als vergunninghoudende financiële instelling (alsnog) gestand te doen. Nu zij dat in dit geval heeft nagelaten en het risico van verboden advisering door haar cliëntenremisier zich zoals hiervoor vastgesteld heeft verwezenlijkt, komt haar - behoudens bijzondere omstandigheden die zijn gesteld noch gebleken - geen beroep toe op de omstandigheid dat zij van de advisering geen wetenschap had en dit ook niet behoorde te begrijpen.
beroep op billijkheidscorrectie - conclusie
5.22.
De conclusie luidt dat het beroep van [geïntimeerde1] op de billijkheidscorrectie slaagt. Het gevolg hiervan is dat de schade van [geïntimeerde1] volledig door Dexia moet worden vergoed. De daarop gerichte grieven van Dexia falen.
omvang schade
5.23.
Uit het voorgaande volgt dat de schade van [geïntimeerde1] , bestaande uit de door hem betaalde inleg (rente, aflossing en kosten) en de restschuld, volledig door Dexia moet worden vergoed. Bij de berekening van de schade dient het voordeel dat [geïntimeerde1] heeft genoten in de vorm van fiscaal voordeel te worden verrekend. Voor de berekening van de hoofdsom dient de betaling die Dexia al heeft verricht in aanmerking te worden genomen. Tussen partijen is geen geschil over de omvang van de schade en het hof begrijpt de stellingen van partijen aldus dat zij geen grief hebben gericht tegen de wijze waarop de kantonrechter de schade van [geïntimeerde1] , met inbegrip van de door hem genoten voordelen, in het vonnis heeft toegekend.
5.24.
De vordering van Dexia tot betaling van een gedeelte van de restschuld is daarom ook terecht afgewezen.
slotsom
5.25.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat Dexia in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Dexia tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na betekening van de uitspraak. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 17 november 2022;
veroordeelt Dexia tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde1] :
€ 343,00 aan griffierecht
€ 2.428,00 aan salaris van de advocaat (2 punten x appeltarief II á € 1.214,00),
al deze kosten moeten worden betaald binnen veertien dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart dit arrest wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en H.F.P. van Gastel en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.

Voetnoten

1.HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, rov. 3.6.5.
2.HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 en HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.
4.Zie o.m. hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8984. Zie ook: hof ’s-Hertogenbosch 6 december 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4076.