ECLI:NL:GHARL:2024:3302

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
200.332.422
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over ontruiming ouderlijke woning en uitleg van afspraken in proces-verbaal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [broer1] tegen zijn broers [broer2] en [broer3] over de ontruiming van de ouderlijke woning na het overlijden van hun vader. De rechtbank had eerder bepaald dat de woning verkocht moest worden en dat [broer1] deze moest ontruimen. [broer1] wilde deze ontruiming tegenhouden en stelde vorderingen in bij de voorzieningenrechter, die deze afwees. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van [broer1] af. Het hof oordeelt dat er geen spoedeisend belang is bij de vorderingen van [broer1] om de ontruiming te voorkomen, aangezien de woning inmiddels is verkocht en ontruimd. Het hof legt uit dat de afspraken in het proces-verbaal van 10 mei 2023 niet in de weg staan aan de verkoop en ontruiming van de woning. De vorderingen van [broer1] worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.332.422
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo 300534)
arrest in kort geding van 14 mei 2024
in de zaak van
[appellant] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna te noemen: [broer1] ,
vertegenwoordigd door mr. M.E. Kikkert,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

die woont in [woonplaats1] ,
2.
[geïntimeerde2] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die beiden bij de rechtbank optraden als gedaagde,
hierna te noemen: [broer2] en [broer3] ,
vertegenwoordigd door mr. M.A. Schuring.

1.De kern van de zaak en de beslissing

1.1
[broer1] heeft in de woning van zijn vader gewoond. Na het overlijden van vader heeft de rechtbank bepaald dat de woning door zijn broers [broer2] en [broer3] moet worden verkocht en dat [broer1] daarna de woning moet ontruimen. [broer1] wilde dit in kort geding tegenhouden.
1.2
De voorzieningenrechter heeft [broer2] en [broer3] niet verboden om de woning te verkopen en daarna te ontruimen. Ook zijn zij niet verplicht de woning (opnieuw) te laten taxeren en dan openbaar te verkopen. [broer2] en [broer3] hebben vervolgens de woning verkocht, waarna die is ontruimd. [broer1] wil nu terug in de woning.
1.3
Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigen en de vorderingen van [broer1] afwijzen. Hij mag dus niet terug in de woning. Hieronder licht het hof toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
Naar aanleiding van het arrest van 9 januari 2024 heeft op 29 maart 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Aan het eind van de behandeling heeft het hof bepaald dat arrest zal worden gewezen. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal).
2.2
Het doel van het hoger beroep van [broer1] (na vermeerdering van eis) is om alsnog de vorderingen zoals ingesteld bij de voorzieningenrechter toegewezen te krijgen. Ook wil [broer1] toegang tot en vrije beschikking over de woning, en een voorschot op schadevergoeding van € 3.000. Verder zouden [broer2] en [broer3] moeten worden veroordeeld in de proceskosten. Volgens [broer2] en [broer3] moet het beroep worden afgewezen, met veroordeling van [broer1] in de proceskosten.

3.Het oordeel van het hof

De achtergrond van de zaak
3.1
Partijen zijn broers van elkaar. Er is een geschil ontstaan over de afwikkeling van de
nalatenschap van hun vader. Hierover is een procedure gevoerd waarin door de rechtbank Overijssel zittingsplaats Almelo op 11 mei 2022 een eindvonnis is gewezen.
3.2
De rechtbank heeft in die procedure onder meer bepaald dat de woning aan de [adres] in [woonplaats1] (hierna: de woning) tot de nalatenschap van vader behoort. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze woning (inclusief de daarbij behorende muziekstudio) moet worden verkocht, waarbij de overwaarde die resteert na aflossing van de hypothecaire geldlening en na aftrek van de verkoopkosten, wordt verdeeld onder de erfgenamen. De rechtbank heeft [broer2] en [broer3] gemachtigd om de woning te verkopen met inachtneming van een door hen in te schakelen makelaar geadviseerde verkoopprijs met als uitgangspunt een verkoop binnen drie maanden. Daarnaast heeft de rechtbank [broer1] veroordeeld om binnen één maand nadat de verkoopovereenkomst voor de woning is ondertekend, de woning (waaronder de muziekstudio) te ontruimen.
3.3
[broer1] heeft tegen dit eindvonnis hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ingesteld. Dit hoger beroep is bij het hof geregistreerd onder nummer 200.316.227.
3.4
Op 2 augustus 2022 heeft de heer [naam1] , werkzaam bij Extra Makelaars B.V. uit Enschede, de woning getaxeerd. Van deze taxatie is een rapport opgemaakt. [naam1] heeft de marktwaarde van de woning op 2 augustus 2022 vastgesteld op € 200.000.
3.5
Met verlof van de voorzieningenrechter heeft [broer1] op 12 november 2022
conservatoir beslag tot levering laten leggen op de woning.
3.6
Bij vonnis in kort geding van 15 december 2022 heeft de voorzieningenrechter
– kort gezegd – geoordeeld dat op 20 juli 2022 een overeenkomst tot stand gekomen tussen [broer1] en [broer2] en [broer3] . [broer1] zou een vergoeding voor het gebruik van de woning betalen aan alle andere erfgenamen, in ruil waarvoor [broer2] en [broer3] niet zouden overgaan tot uitvoering van het eindvonnis zolang de procedure in hoger beroep liep. Omdat [broer2] en [broer3] die overeenkomst nog steeds moesten naleven, heeft de voorzieningenrechter hen verboden tot tenuitvoerlegging van het eindvonnis van 11 mei 2022 over te gaan, totdat het hof een arrest heeft gewezen dat onherroepelijk is geworden (in kracht van gewijsde gegaan).
3.7
[broer2] en [broer3] hebben hoger beroep bij het hof ingesteld tegen dit kortgedingvonnis. Het hoger beroep is bij het hof geregistreerd onder nummer 200.321.645.
3.8
Tijdens de mondelinge behandeling van de beide hoger beroepen op 10 mei 2023 zijn partijen ter beëindiging van hun geschillen bij het hof onder de nummers 200.316.227 en 200.321.645 onder meer het volgende overeengekomen:
“1. Partijen zullen uitvoering geven aan het bestreden vonnis van de rechtbank Overijssel van 11 mei 2022, behoudens de beslissing omtrent de vergoeding die [broer1] na die datum verschuldigd is aan de overige erfgenamen.
2. (…)
3. Nu uitvoering gegeven gaat worden aan het vonnis van 11 mei 2022, trekken [broer2] en [broer3] hun hoger beroep tegen het kort gedingvonnis van 15 december 2022 in.
4. Partijen verlenen elkaar, na uitvoering van de hiervoor weergegeven afspraken finale
kwijting met betrekking tot de kwestie waarover zij deze rechtszaken voerden.(…)”.
Deze minnelijke schikking is vastgelegd in een door partijen ondertekend proces-verbaal
(hierna: het proces-verbaal).
3.9
Bij e-mailbericht van 25 mei 2023 heeft de heer [naam2] , makelaar, aan
[broer2] geschreven:
“Vandaag ben ik bij de woning geweest voor taxatie en in verkoop name [adres] te [woonplaats1] .
Uw broer en tevens bewoner van de woning, heb ik gesproken. Hij gaf aan mee te willen werken aan een verkoop maar tegelijkertijd zou hij, bij bezichtigingen met potentiële kandidaten, ons de toegang tot de woning weigeren.
Hierdoor is het niet mogelijk om de woning te verkopen waardoor ik de opdracht tot verkoop helaas niet kan aannemen.(…)”.
3.1
Op 30 mei 2023 is een brief van [broer2] aan [broer1] betekend waarin (samengevat) staat vermeld dat de makelaar de opdracht heeft geweigerd omdat [broer1] zijn medewerking aan de verkoop van de woning heeft geweigerd. Verder wordt meegedeeld dat [naam3] , de zoon van [broer2] (hierna: [naam3] ), zijn bod van 3 november 2022 [hof: om de woning te kopen] van € 200.000 gestand doet. Dat aanbod is geaccepteerd en heeft geleid tot een ondertekende koopovereenkomst met [naam3] . In deze brief is tenslotte aan [broer1] de ontruiming van de woning voor of op 30 juni 2023 aangezegd.
3.11
De woning is door de deurwaarder ontruimd op 29 augustus 2023.
(Spoedeisend) belang
3.12
Het hof oordeelt om te beginnen dat er voor [broer1] geen belang bestaat bij de vordering om alsnog toe te wijzen wat bij de voorzieningenrechter was gevorderd. [broer1] had daar – kort gezegd – geëist dat het [broer2] en [broer3] verboden zou worden om de minnelijke schikking uit te voeren, dus in feite een verbod om de woning te verkopen en de woning daarna te ontruimen. Na het vonnis van de voorzieningenrechter is de woning echter verkocht en is feitelijk ontruimd, zodat deze vorderingen niet meer kunnen worden toegewezen.
3.13
[broer2] en [broer3] hebben aangevoerd dat [broer1] geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een onmiddellijke voorlopige voorziening.
Het hof oordeelt dat er geen spoedeisend belang bestaat bij de vordering van een voorschot op schadevergoeding. De rechter moet in kort geding terughoudend zijn bij de toewijzing van zo’n vordering. Toewijzing is mogelijk als voldoende feiten en omstandigheden zijn aangedragen waaruit volgt dat een voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed nodig is. [broer1] heeft gewezen op de kosten voor kost en inwoning die hij moet maken vanwege zijn noodgedwongen verblijf bij een vriendin, op 175 kilometer afstand. Ter zitting bij het hof is echter gebleken dat hij inmiddels in zijn eigen woning in [woonplaats1] ( [adres] 107) is getrokken, zodat deze kosten niet meer worden gemaakt. Andere feiten of omstandigheden waaruit onverwijlde spoed voor betaling van dit voorschot volgt, zijn niet (gemotiveerd) gesteld of gebleken.
3.14
[broer1] heeft wel een voldoende spoedeisend belang bij de vordering tot toegang tot en vrije beschikking over de woning. Tijdens de zitting bij het hof heeft [broer1] namelijk toegelicht dat hij zijn inkomen onder meer verdient als muzikant vanuit de muziekstudio die bij de woning hoort. Omdat hij na de ontruiming geen toegang meer heeft tot de muziekstudio heeft hij geen inkomen en is hij aangewezen op een uitkering. Daarmee is een spoedeisend belang gegeven.
Uitleg van het proces-verbaal
3.15
Uit het proces-verbaal van 10 mei 2023 volgt dat partijen hebben afgesproken dat het vonnis van 11 mei 2022 zou worden uitgevoerd. Volgens [broer1] is met het sluiten van de nadere overeenkomst van 20 juli 2022 al een begin gemaakt met de uitvoering van dat vonnis. De afspraak in het proces-verbaal moet volgens hem dus zo worden uitgelegd dat doorgegaan moet worden met de uitvoering van de nadere overeenkomst. Dat houdt in dat zolang de gebruiksvergoeding door [broer1] wordt betaald, [broer2] en [broer3] niet mogen verkopen en ontruimen. Dat hebben zij in strijd met de afspraak echter wel gedaan, zodat dat moet worden teruggedraaid.
[broer2] en [broer3] geven een andere uitleg aan het proces-verbaal, omdat zij betwistten dat een nadere overeenkomst tot stand was gekomen. Het proces-verbaal is volgens hen gericht op uitvoering van wat in het vonnis van 11 mei 2022 staat en daaraan hebben zij voldaan.
3.16
Het gaat hier om de vraag hoe de afspraken die in het proces-verbaal zijn vastgelegd moeten worden uitgelegd. Bij die uitleg is beslissend de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraken mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.17
Het hof volgt de uitleg van [broer1] niet. Zelfs als wordt aangenomen dat er op 20 juli 2022 een nadere overeenkomst tot stand is gekomen met de inhoud zoals [broer1] die weergeeft ( [broer2] en [broer3] betwisten dat) dan is die overeenkomst vervangen door de afspraken in het proces-verbaal van 10 mei 2023. Het bestaan van die overeenkomst was immers het strijdpunt in het door [broer2] en [broer3] ingestelde hoger beroep tegen het kortgedingvonnis van 15 december 2022. Uit de hiervoor in 3.8 geciteerde afspraken uit het proces-verbaal blijkt dat [broer2] en [broer3] dat hoger beroep intrekken omdat alsnog uitvoering gegeven zal worden aan het vonnis van 11 mei 2022, dat inhoudt dat de woning door [broer2] en [broer3] zal worden verkocht. Hierbij komt dat de gestelde overeenkomst van 20 juli 2022 om het vonnis van 11 mei 2022 niet uit te voeren volgens [broer1] geldt ‘
hangende het hoger beroep’. [1] De hogerberoepsprocedure eindigde definitief met de minnelijke schikking zoals vastgelegd in het proces-verbaal. In redelijkheid is daardoor geen andere uitleg van de in het proces-verbaal vastgelegde afspraken mogelijk dan dat de door [broer1] gestelde overeenkomst niet (meer) gold en partijen het vonnis van 11 mei 2022 zouden uitvoeren en de woning verkocht zou worden.
Geen misbruik van bevoegdheid door [broer2] en [broer3]
3.18
[broer1] meent verder dat het uitvoeren van het vonnis van 11 mei 2022 inhoudt dat [broer2] en [broer3] een nieuwe taxatie hadden moeten laten uitvoeren, omdat de taxatie van augustus 2022 sterk verouderd was. Hij heeft ook willen meewerken aan zo’n taxatie door de makelaar, maar [broer1] wilde niet per direct een ‘te koop’-bord in de tuin van de woning. Bovendien was de bedoeling van de afspraak in het proces-verbaal dat de woning openbaar en niet onderhands zou worden verkocht. Doordat [broer2] en [broer3] de woning aan [naam3] hebben verkocht (en daarmee [broer1] de kans hebben ontnomen zelf een bod op de woning uit te brengen) hebben zij in strijd met de afspraken gehandeld. Ook handelen zij onrechtmatig door sloten te vervangen en [broer1] de toegang tot de woning te ontzeggen, terwijl de verkoop van de woning vanwege het gelegde beslag (nog) niet door kan gaan.
[broer2] en [broer3] wijzen erop dat noch in het vonnis van 11 mei 2022, noch in het proces-verbaal staat dat een nieuwe taxatie zou plaatsvinden. Onverplicht hebben zij makelaar [naam2] gevraagd om opnieuw te taxeren, maar toen [broer1] dat niet toestond mochten zij overgaan tot verkoop. Dat dat openbaar moet gebeuren volgt evenmin uit het vonnis van 11 mei 2022 of het proces-verbaal. Daar komt bij dat [broer1] herhaaldelijk te kennen heeft gegeven de financiering voor de koop van de woning niet rond te kunnen krijgen. Tenslotte verhindert het gelegde beslag niet de verkoop van de woning, alleen de levering daarvan.
3.19
Er moet worden beoordeeld of [broer2] en [broer3] , mede gelet op de belangen van [broer1] die door de tenuitvoerlegging werden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang hadden bij de uitoefening van de hun toekomende bevoegdheid tot verkoop en ontruiming, zodat deze uitoefening als misbruik van bevoegdheid en daarmee als onrechtmatige daad kan worden aangemerkt. Voor deze beoordeling zal aansluiting worden gezocht bij criteria uit de rechtspraak op grond waarvan de tenuitvoerlegging van een vonnis door de voorzieningenrechter kan worden geschorst. Het hof zal daarom een – voorlopig, omdat het hier om een kort geding gaat – oordeel geven in hoeverre aannemelijk is dat [broer2] en [broer3] misbruik hebben gemaakt van hun bevoegdheid door tot tenuitvoerlegging over te gaan, mede gelet op de (evenredigheid met de) belangen van [broer1] . Van misbruik van bevoegdheid kan bijvoorbeeld sprake zijn als het proces-verbaal met de daarin opgenomen afspraken klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of als de ontruiming op grond van na dit proces-verbaal voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [broer1] een noodtoestand heeft doen ontstaan, waardoor [broer2] en [broer3] in redelijkheid niet tot de uitoefening van de executiebevoegdheid konden komen.
3.2
Het hof stelt vast dat [broer1] geen feitelijke of juridische misslag naar voren heeft gebracht waaruit misbruik van bevoegdheid zou kunnen worden afgeleid. [broer1] doet wel uitdrukkelijk een beroep op een noodtoestand die na het proces-verbaal is ontstaan, maar waar de noodtoestand uit bestaat is niet duidelijk toegelicht. Als hij heeft bedoeld dat na de ontruiming zijn eigendommen onbeschermd in de open lucht zijn komen te staan, dan is dat niet afdoende om een noodtoestand aan te nemen. Allereerst is [broer1] na het tekenen van het proces-verbaal op 30 mei 2023 aangezegd dat zou worden ontruimd, wat op 29 augustus 2023 is gebeurd. Hij heeft dus bijna drie maanden de gelegenheid gehad om er zelf voor te zorgen dat zijn eigendommen elders konden worden opgeslagen, waar hij geen gebruik van heeft gemaakt. Onweersproken is verder dat door [broer2] en [broer3] is aangeboden bepaalde eigendommen tijdelijk in de muziekstudio te laten staan, waarop hij evenmin is ingegaan. Ter zitting is door [broer1] daarnaast erkend dat de eigendommen op het erf van zijn eigen woning zijn neergezet (nr. 107). Ook heeft [broer1] niet weersproken dat daarbij de eigendommen zijn afgedekt en evenmin is duidelijk geworden dat hij zijn eigendommen niet zou kunnen weghalen als hij dat zou willen.
3.21
Ook vanwege andere na het proces-verbaal van 10 mei 2023 voorgevallen of aan het licht gekomen feiten kan de verkoop en ontruiming van de woning misbruik van bevoegdheid door [broer2] en [broer3] opleveren. [2] [broer1] meent dat [broer2] en [broer3] hebben miskend dat de woning volgens het vonnis van 11 mei 2022 of het proces-verbaal opnieuw zou moeten worden getaxeerd en daarna openbaar zou moeten worden verkocht. Door dat na het proces-verbaal niet te doen maar tegen de oude taxatiewaarde onderhands te verkopen is volgens hem sprake van misbruik van bevoegdheid.
3.22
Voor zover dit al na het proces-verbaal voorgevallen of aan het licht gekomen feiten zou betreffen, kan dat standpunt niet worden gevolgd. Het vonnis van 11 mei 2022 geeft [broer2] en [broer3] een machtiging om de woning in verkoop te geven en alles te doen wat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de verkoop, met inachtneming van een door hen in te schakelen makelaar geadviseerde verkoopprijs met als uitgangspunt een verkoop binnen drie maanden. Er is een verkoopprijs van € 200.000 geadviseerd, door een makelaar die [broer2] en [broer3] hebben ingeschakeld en er is een koopovereenkomst gesloten voor verkoop tegen die prijs. Aan [broer1] kan worden toegegeven dat de verkoop niet is totstandgekomen binnen de genoemde periode van drie maanden maar pas dertien maanden na de taxatie. Dat betekent echter nog niet dat uit het vonnis of uit het proces-verbaal volgt dat na drie maanden een nieuwe taxatie nodig zou zijn. De term ‘
als uitgangspunt’ dwingt immers niet tot die conclusie.
Ter zitting bij het hof is er nog over gesproken dat de WOZ-waarde van de woning een stuk hoger ligt dan de geadviseerde verkoopprijs van € 200.000. Dat had volgens [broer1] aanleiding moeten zijn opnieuw te taxeren. [broer2] en [broer3] hebben erop gewezen dat bij de WOZ-waarde geen rekening is gehouden met de staat van onderhoud van de woning, wat wel is meegenomen in de taxatie op 2 augustus 2022. Vanwege het gebrekkige onderhoud is de taxatie door de makelaar, ook tot hun teleurstelling, een stuk lager uitgevallen dan verwacht. [broer1] heeft verder niet onderbouwd dat de geadviseerde verkoopprijs te laag zou zijn, bijvoorbeeld aan de hand van een geactualiseerd taxatierapport. Tegen die achtergrond oordeelt het hof dat [broer2] en [broer3] niet hun bevoegdheid hebben misbruikt door te verkopen zonder eerst opnieuw door een makelaar een verkoopprijs te laten adviseren.
3.23
Verder is niet uit het vonnis van 11 mei 2022 of uit het proces-verbaal af te leiden dat de woning openbaar moest worden verkocht. De machtiging aan [broer2] en [broer3] is immers in het algemeen verleend, om de woning ‘
in verkoop te geven’. Evenmin hebben [broer2] en [broer3] met een onderhandse verkoop aan [naam3] op andere gronden hun machtiging overschreden, om alles te doen wat redelijkerwijs noodzakelijk is voor deze verkoop. Dat geldt des te minder omdat de voorzieningenrechter in het vonnis van 11 mei 2022 al heeft vastgesteld (rov. 3.11) dat [broer1] niet in staat is de woning over te nemen, en niet onderbouwd is dat die situatie daarna is gewijzigd. Daarmee is er volgens het hof geen sprake van het ‘eigen rechter spelen’ door [broer2] en [broer3] door een voldongen feit te creëren, zoals [broer1] meent. Het hof merkt tot slot op dat anders dan [broer1] meent, het door hem gelegde beslag de verkoop van de woning niet in de weg staat.
3.24
Omdat geen andere feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken ter onderbouwing van een beroep op misbruik van bevoegdheid op enige andere wijze, worden de vorderingen van [broer1] afgewezen.
Proceskostenveroordeling en nakosten
3.25
De conclusie is dat het door [broer1] ingestelde hoger beroep faalt. [broer2] en [broer3] hebben gevraagd om [broer1] in de proceskosten te veroordelen, ondanks de familieband. Omdat [broer1] in het ongelijk wordt gesteld, wordt hij veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Daarbij weegt het hof mee dat de voorzieningenrechter al heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de verkoop openbaar zou moeten plaatsvinden. Dat had voor [broer1] aanleiding kunnen zijn bijvoorbeeld zittingsaantekeningen in het geding te brengen van de mondelinge behandeling bij het hof op 10 mei 2023, waar de openbare verkoop volgens hem aan de orde is geweest. Dat heeft hij niet gedaan. Ook heeft de voorzieningenrechter al gewezen op het ontbreken van een contra-taxatie om nader te onderbouwen dat de waarde in 2023 hoger was dan de getaxeerde waarde van € 200.000, en gewezen op het ontbreken van een onderbouwing van de stelling van [broer1] dat hij de woning voor € 218.000 kon kopen. [broer1] heeft deze gegevens desondanks ook in hoger beroep niet in het geding gebracht.
3.26
Een proceskostenveroordeling en de gevorderde wettelijke rente daarover omvat ook een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de bekendmaking (betekening) van de uitspraak. [3]

4.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 17 augustus 2023 met zaaknummer 300534;
4.2
veroordeelt [broer1] tot betaling binnen 14 dagen na dagtekening van deze uitspraak van de volgende proceskosten:
- griffierecht € 343
- salaris advocaat (2 punten x tarief II per punt € 1.214)
€ 2.428
totaal € 2.771
en, voor het geval betaling daarvan niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met wettelijke rente over deze kosten tot aan de dag der algehele voldoening;
4.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.A. Diebels, M. Wallart en J.G.J. Rinkes, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2024.

Voetnoten

1.Productie 2 bij inleidende dagvaarding: kortgedingvonnis 15 december 2022, rov. 3.7.
2.Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 (De Zeester), rov 5.7.2.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.