Uitspraak
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde2] ,
1.De kern van de zaak en de beslissing
2.Het verloop van de procedure in hoger beroep
3.Het oordeel van het hof
Het hof oordeelt dat er geen spoedeisend belang bestaat bij de vordering van een voorschot op schadevergoeding. De rechter moet in kort geding terughoudend zijn bij de toewijzing van zo’n vordering. Toewijzing is mogelijk als voldoende feiten en omstandigheden zijn aangedragen waaruit volgt dat een voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed nodig is. [broer1] heeft gewezen op de kosten voor kost en inwoning die hij moet maken vanwege zijn noodgedwongen verblijf bij een vriendin, op 175 kilometer afstand. Ter zitting bij het hof is echter gebleken dat hij inmiddels in zijn eigen woning in [woonplaats1] ( [adres] 107) is getrokken, zodat deze kosten niet meer worden gemaakt. Andere feiten of omstandigheden waaruit onverwijlde spoed voor betaling van dit voorschot volgt, zijn niet (gemotiveerd) gesteld of gebleken.
[broer2] en [broer3] geven een andere uitleg aan het proces-verbaal, omdat zij betwistten dat een nadere overeenkomst tot stand was gekomen. Het proces-verbaal is volgens hen gericht op uitvoering van wat in het vonnis van 11 mei 2022 staat en daaraan hebben zij voldaan.
hangende het hoger beroep’. [1] De hogerberoepsprocedure eindigde definitief met de minnelijke schikking zoals vastgelegd in het proces-verbaal. In redelijkheid is daardoor geen andere uitleg van de in het proces-verbaal vastgelegde afspraken mogelijk dan dat de door [broer1] gestelde overeenkomst niet (meer) gold en partijen het vonnis van 11 mei 2022 zouden uitvoeren en de woning verkocht zou worden.
als uitgangspunt’ dwingt immers niet tot die conclusie.
in verkoop te geven’. Evenmin hebben [broer2] en [broer3] met een onderhandse verkoop aan [naam3] op andere gronden hun machtiging overschreden, om alles te doen wat redelijkerwijs noodzakelijk is voor deze verkoop. Dat geldt des te minder omdat de voorzieningenrechter in het vonnis van 11 mei 2022 al heeft vastgesteld (rov. 3.11) dat [broer1] niet in staat is de woning over te nemen, en niet onderbouwd is dat die situatie daarna is gewijzigd. Daarmee is er volgens het hof geen sprake van het ‘eigen rechter spelen’ door [broer2] en [broer3] door een voldongen feit te creëren, zoals [broer1] meent. Het hof merkt tot slot op dat anders dan [broer1] meent, het door hem gelegde beslag de verkoop van de woning niet in de weg staat.
4.De beslissing
€ 2.428