Op 22 maart 2023 heeft de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad vonnis gewezen in de door [appellante] aanhangig gemaakte bodemprocedure. Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat de ouders gebonden zijn aan de koopovereenkomst en dat de maatschap c.s. de ontbindende voorwaarde niet kunnen inroepen omdat niet aan de voorwaarden is voldaan. De rechtbank heeft de vordering van [appellante] om het door de maatschap c.s. gelegde beslag op te heffen afgewezen met de volgende motivering:
“
4.56. De wet bepaalt dat het beslag van rechtswege vervalt als dit vonnis in kracht van
gewijsde is gegaan (artikel 704 lid 2 Rv). Dat neemt niet weg dat [appellante] om opheffing van
het conservatoir beslag kan vragen voordat sprake is van kracht van gewijsde. Dat verzoek
heeft [appellante] gedaan. Opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden
uitgesproken als summierlijk blijkt dat de vordering van [geïntimeerden] ondeugdelijk is én een
belangenafweging niet in het voordeel van [geïntimeerden] uitvalt.4.57. [geïntimeerden] hebben op dit moment nog beslag liggen op het onroerend goed tot
(terug)levering. Uit de beoordeling in conventie blijkt dat [geïntimeerden] geen recht hebben op
het onroerend goed. Daarmee staat de ondeugdelijkheid van het beslag in beginsel vast.
Maar het enkele feit dat [geïntimeerden] geen gelijk krijgen, is onvoldoende om het beslag ten
laste van [appellante] op te heffen. De rechtbank zal ook een belangenafweging moeten maken.
[appellante] heeft niet gesteld of onderbouwd dat het beslag voor hem nadelige gevolgen heeft.
[geïntimeerden] hebben daarentegen wel gesteld dat zij belang hebben bij het handhaven van het
beslag. Het belang van [geïntimeerden] bij het veilligstellen van hun vordering in afwachting
van een eventueel in te stellen hoger beroep weegt gelet hierop zwaarder dan het belang van
[appellante] . Bij dit oordeel weegt mee dat conservatoir beslag naar zijn aard is bedoeld om te
waarborgen dat verhaal mogelijk is als een - vooralsnog niet vaststaande - vordering in de
hoofdzaak wordt toegewezen. Daarbij weegt ook mee dat van de rechter in eerste aanleg
niet kan worden gevergd dat zij een voorlopige beoordeling geeft van de kans van slagen
van een mogelijk in te roepen rechtsmiddel.”