Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
15 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering in kort geding tot doorbetaling van loon door [verweerder] aan [eiser]. De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering van [eiser] toegewezen, maar [verweerder] ging in verzet en stelde dat er geen arbeidsovereenkomst was, maar slechts een uitzendovereenkomst. Het hof vernietigde het verstekvonnis en wees de vordering van [eiser] af, waarbij het hof oordeelde dat [eiser] geen spoedeisend belang meer had bij zijn vordering, omdat hij inmiddels zijn achterstallige loon had ontvangen.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof had miskend dat de beoordeling van het spoedeisend belang niet alleen betrekking heeft op de gevraagde voorziening, maar ook op de proceskostenveroordeling. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens werd [verweerder] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Deze uitspraak benadrukt het belang van het onderzoeken van het spoedeisend belang in hoger beroep, niet alleen voor de gevraagde voorzieningen, maar ook voor de proceskostenveroordeling.