Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- De beschikking van 9 juni 2022 waarin aan [de werkgever] een bewijsopdracht is gegeven
- Het proces-verbaal van getuigenverhoor van 7 november 2022
- Het proces-verbaal van voortzetting getuigenverhoor van 8 november 2022
- Het proces-verbaal van tegengetuigenverhoor van 1 maart 2023
- Het proces-verbaal van voortzetting tegengetuigenverhoor van 7 september 2023
- De memorie na enquête van [de werkgever]
- De memorie na enquête en contra-enquête van [de werknemer] .
2.De bewijsopdracht
dat [de werknemer] [de receptioniste] tegen haar wil geprobeerd heeft haar
op de mondte zoenen, dat hij daarbij seksuele bijbedoelingen had, en met dat kussen is doorgegaan hoewel [de receptioniste] heeft laten merken daarvan niet gediend te zijn,
alsmede dat [de werknemer] tegenover [de werkgever] heeft verklaard dat het juist is dat hij [de receptioniste] op haar mond wilde kussen en daarmee is doorgegaan hoewel zij liet merken dat niet te willen.
De aanleiding voor deze bewijsopdracht betreft een voorval op 25 mei 2021 waarbij [de werknemer] , toen werknemer van [de werkgever] , de extern ingehuurde receptioniste [de receptioniste] heeft proberen te kussen. Hierna zal het hof dit onder meer het voorval noemen. Op 26 mei 2021 is [de werknemer] wegens dit voorval op staande voet ontslagen. Volgens [de werkgever] ging het namelijk om een poging om [de receptioniste] op de mond te kussen en ging het om een kus(poging) met een seksuele bijbedoeling, maar [de werknemer] heeft dit gemotiveerd bestreden.
op 7 november 2022: [getuige1] , [getuige2] , [getuige3] ;
op 8 november 2022: [getuige4] , [de receptioniste] .
In het tegengetuigenverhoor aan de zijde van [de werknemer] zijn gehoord:
op 1 maart 2023: [de werknemer] en [getuige5] ;
op 7 september 2023: [getuige6] en [getuige7] .
In het dossier komen ook schriftelijke verklaringen voor die het hof eveneens in de bewijswaardering betrekt. Het betreft schriftelijke verklaringen van [de receptioniste] , [de werknemer] , [getuige1] , [getuige2] en [getuige3] .
3.Het oordeel van het hof
Het hof legt dit hierna uit.
Bewijswaardering
‘(…) Ik werd heel erg angstig, omdat ik alleen in het gebouw zat met die man. Als dit kon gebeuren, dan kan alles gebeuren. (…) Ik voelde me steeds onveiliger en onprettiger. Ik wilde eigenlijk zeggen dat ik me niet veilig voelde (…) Die camera hing achter mij, maar die werkte op dat moment niet. Dat wist ik niet. (…) De camera voelde voor mij als een soort bescherming. (…) U vraagt mij of wat er gebeurd is later nog invloed op mijn leven heeft gehad. Ja. Ik kom voor mijn werk nog op verschillende locaties en je bent nu continu heel voorzichtig en oplettend. Je bent heel erg afstandelijk. Ik heb mijn werkgever ook bepaalde dingen verweten en ben door een hele negatieve periode gegaan waardoor ik mijn werkzaamheden niet goed heb kunnen verrichten. Vanuit werk heb ik een behandeling gekregen bij een psycholoog. Ik ben daar niet mee verder gegaan. Ik heb niet het gevoel gehad dat ik door diegene begrepen werd. Nu gaat het wel goed met mij. Het gaat steeds beter en ik werk weer mijn vaste tijden en dagen. Bij mijn studie heb ik door het voorval ook een dipje gehad. Een paar maanden ben ik er heel ziek van geweest. Ik heb een burn out gehad en wilde mijn huis niet uit. (…)’.
[de receptioniste] heeft daarover in het getuigenverhoor aangegeven:
“(…) Op die dag zat ik de hele dag alleen achter de balie. Op het einde had de balie klapdeurtjes. [de werkgever] was bezig met een verhuizing. Om die reden heb ik de diensten van de vaste receptionisten overgenomen (…). [getuige1] was facility manager en die kwam afscheid nemen. [getuige1] was mijn contactpersoon, waar ik met vragen terecht kon. Later die dag kwam [de werknemer] . We praatten over koetjes en kalfjes, bijvoorbeeld de verhuizing. Ik zat op mijn bureaustoel en [de werknemer] stond tegenover mij. Hij zei ‘ik mag het niet doen, maar ik doe het toch’. Hij boog voorover en ik zag dat hij met getuite lippen richting mijn mond kwam. Ik heb mijn hoofd naar links afgewend en mijn handen voor mijn hoofd gehouden. Ik had niet de kans om op te staan. [de werknemer] stond op dat moment achter de balie. Hij is via de klapdeuren bij mij komen staan en is met mij komen praten. Toen hij aankwam is hij meteen achter de balie komen staan. U vraagt mij of ik zeker weet dat hij mij op de mond probeerde te kussen. Absoluut. Ik schrok er zo van dat hij richting mijn mond kwam, dat ik mijn hoofd afwendde. Ik heb mijn hoofd naar links afgewend, de kus is op mijn wang terechtgekomen, waar mijn haar voor zat. Mijn haar zat los op dat moment. Als ik mijn hoofd niet had afgewend was de kus op mijn mond terechtgekomen. Ik denk dat iedereen het verschil kan zien wanneer iemand op je wang of mond gaat kussen. (…) Ik schrok er het meeste van dat op het moment dat het gebeurde [de werknemer] doordrukte om de zoen te geven. Hij had ook terug kunnen trekken, omdat duidelijk was uit mijn reactie dat ik niet op een kus zat te wachten. Het was absoluut niet oké. Toen het gebeurde kon ik ook net ‘nee’ piepen. Het gaat heel snel en meer kwam er ook niet uit op dat moment. Ik kon er nog net uitkrijgen ‘ik ben hier niet van gediend’. [de werknemer] ging verder met praten alsof er niets aan de hand was. (…) Ik was op zoek naar de juiste woorden en [de werknemer] bleef normaal doorpraten. Ik voelde me steeds onveiliger en onprettiger. Ik wilde eigenlijk zeggen dat ik me niet veilig voelde en dat [de werknemer] moest vertrekken. Gelukkig is hij zelf weggegaan. (…) U vraagt mij naar het moment dat [de werknemer] vertrok. Ik was op zoek naar de juiste woorden en de moed om [de werknemer] te vragen te vertrekken. Op dat moment gaf hij zelf aan dat hij naar de andere locatie ging. Hij zei doei en vertrok. Toen ik zag dat hij zijn auto instapte en wegreed heb ik direct [getuige1] gebeld. (…) Op vragen van mr. Mens antwoord ik als volgt:(…)
U houdt mij voor dat ik heb gezegd ‘ik ben hier niet van gediend’. U vraagt mij of ik [de werknemer] ook heb weggeduwd. Ik was heel teleurgesteld in mezelf. Als je me zoiets van tevoren had gevraagd wat ik zou doen in een dergelijk geval, dan had ik gezegd dat ik zou duwen of een klap in het gezicht zou geven, ik zou zijn gezicht openkrabben. Maar, ik verstijfde gewoon. (…)”
“(…) Tijdens mijn laatste dienst bij [de werkgever] kwam [getuige1] gedag zeggen. Hij wenste mij veel succes bij andere locaties en ik wenste hem veel succes bij jullie nieuwe [de werkgever] locaties.Alleen [de werknemer] en ik waren nog aanwezig bij [de werkgever] .Ikzat achter de receptie en [de werknemer] kwam bij mij staan. Hij vertelde wat over de verhuizing en de servers. Ik heb hier verder geen verstand van. Voor de verhuizing was ik misschien al l jaar niet meer bij [de werkgever] geweest en ik heb eigenlijk altijd alleen maar invaldiensten gedraaid. Ik heb geen enkele werkgerelateerde relatie gehad met [de werknemer] . Behalve dat ik zoals ik bij iedereen doe die naar binnen loopt een goedemorgen wens.Ik wenste [de werknemer] veelsucces bij de nieuwe locatie en [de werknemer] zei toen uit het niets:"Ik mag dit niet doen maar ik doe het toch."Hij bukte voorover met getuite lippen richting mijn mond. Ik kon mijn gezicht nog net naar links draaien en ik hield mijn handen voor mijn gezicht om mezelf te beschermen. Ik kon op dat moment niets meer zeggen omdat het zo snel ging. Ik piepte alleen nog snel"nee".Hij drukte zijn kus alsnog aan de zijkant van mijn haar omdat ik op tijd mijn gezicht heb kunnen wegdraaien. Toen hij weer recht stond zei ik"Ik ben hier niet van gediend."Hij mompelde wat en had het weer over computers etc. Ik was in shock en ik realiseerde mij toen dat ik op dat moment helemaal alleen was en er verder helemaal niemand meer aanwezig was. Hij ging gelukkig weg en ik heb direct [getuige1] opgebeld (…)”
“(…) U vraagt mij of op 25 mei 2021 het kantoor feitelijk al was verhuisd en hoeveel mensen er nog in het pand waren. Ik antwoord dat dat twee personen waren, namelijk mevrouw [de receptioniste] en ik. U vraagt mij of ik dat wist. Ik antwoord dat ik dat niet wist. Die laatste dagen waren er voor een enkele servicedesk dienst ook wel eens mensen in het pand. Ik kwam er later pas achter dat er niemand meer in het pand was. U vraagt mij of de andere receptionisten, [naam1] en [naam2] , al eerder weggegaan waren. Ik antwoord dat dat zo was, die waren al ergens anders ingezet. U vraagt mij op welke wijze ik afscheid van hen heb genomen. Ik antwoord dat ik [naam1] een zoen op de wang heb gegeven. [naam2] heb ik verder niet meer gesproken. U vraagt mij of er nog andere invalkrachten waren, net zoals mevrouw [de receptioniste] , waar ik afscheid van heb genomen. Ik antwoord dat dat niet zo is. U vraagt mij of ik om de receptie heen ben gelopen door de klapdeuren. Ik antwoord dat dat gedeeltelijk zo was. De ene deur zat niet meer in de muur en de andere deur hing er scheef bij. U vraagt mij hoe breed de balie was. Ik antwoord dat dat een meter of acht breed was. De balie is groter dan waar de raadsheer-commissaris nu achter zit en had een soort van bananenvorm. U vraagt mij of de klapdeuren links van de balie zaten. Ik antwoord dat dat klopt. U vraagt mij waarom ik besloot om achter de balie te gaan. Ik antwoord dat ik dat wel vaker deed uit hoofde van mijn functie. Er stond ook een printer waar onderhoud aan verricht moest worden. U vraagt mij of er in dit geval ook dat soort werkzaamheden waren. Ik antwoord dat dat niet zo was. Ik deed het uit gewoonte. U vraagt mij of ik kan beschrijven wat er gebeurde en waar ik stond. Ik antwoord dat ik aan de kant van de stoel links van de raadsheer-commissaris stond, op ongeveer anderhalve meter. U vraagt mij of er toen iets tegen elkaar werd gezegd. Ik antwoord dat ik vroeg of er nog post was wat meegenomen moest worden en dat er is gesproken over de in te richten receptiedienst in [vestigingsplaats] en of het [de receptioniste] haar laatste werkdag was. Dat gesprek duurde maximaal vijf minuten. Ik besloot daarna weg te gaan en heb afscheid van mevrouw [de receptioniste] genomen door haar een kus op haar wang te geven. Ik deed twee stappen voorwaarts, boog naar haar rechter wang toe en gaf haar een kus. Zij schrok toen licht en deinsde een klein beetje terug. Mevrouw [de receptioniste] gaf tien seconden daarna aan er niet van gediend te zijn. Ik heb toen mijn excuses aangeboden, waarop zij ‘oké’ mompelde.U vraagt mij of ik toen heb gezegd ‘ik weet dat het niet mag, maar ik doe het toch’. Ik antwoord dat ik dat niet meer weet, maar dat het wel zou kunnen. Als ik dat gezegd zou hebben, sloeg dat op de corona richtlijnen. U vertelt mij dat verschillende getuigen verklaard hebben dat ik dat gezegd zou hebben. Ik antwoord dat alleen mevrouw [de receptioniste] dat heeft verklaard. Het zou kunnen dat ik het gezegd heb, maar dat was dan in het kader van corona geweest.U vraagt mij om mij voor te stellen dat de raadsheer-commissaris mevrouw [de receptioniste] is en of zij gedraaid naar mij zat of richting mij toe. Ik antwoord dat ze recht voor me zat, zoals de raadsheer-commissaris normaal zit. Dat was de positie tussen ons. We keken elkaar recht aan. U vraagt mij of ik zicht had op de wang van mevrouw [de receptioniste] . Ik antwoord dat ik recht voor haar stond. Ik kon haar linker- en rechterwang zien. U vraagt mij of ik [de receptioniste] op haar rechterwang heb gekust. Ik antwoord dat dat klopt. U houdt mij voor dat [de receptioniste] wegdraaide en vraagt mij of mijn mond belande in haar haar. Ik antwoord dat zij haar hoofd niet heeft weggedraaid en dat mijn mond op haar haar terecht kwam, omdat zij haar haar los droeg. Dat heeft zeker niets te maken gehad met een beweging van mevrouw [de receptioniste] . U vertelt mij dat ik in mijn eigen verklaring van productie 5 bij het inleidend verzoekschrift heb gezegd ‘toen ik minder dan 5 centimeter van haar rechterwang verwijderd was, was het te laat om de beweging te stoppen’. Ik antwoord dat dat een foute formulering is. U vraagt mij waarom ik dat opgeschreven heb. Ik antwoord dat ik mij dat ook afvraag. (…) Ik antwoord dat ik mijn verklaring op 28 of 29 mei 2021 heb gemaakt. U vraagt mij naar een verklaring voor de manier waarop ik mijn verklaring heb geformuleerd. Ik antwoord dat ik daar geen verklaring voor heb. Ik denk dat ik te veel ontdaan was van mijn ontslag en dat ik daardoor de tekst niet heb gecontroleerd.U houdt mij voor dat mevrouw [de receptioniste] zegt dat ze er niet van gediend was. U vraagt mij wat er daarna gebeurde. Ik antwoord dat ik direct mijn excuses heb aangeboden en dat mevrouw [de receptioniste] toen ‘oké’ mompelde. Daarna was het stil, heb ik mijn tas gepakt en ben ik naar [vestigingsplaats] gegaan. Daarna hebben we elkaar alleen nog gedag gezegd. Dat was alles. (…) Op de vragen van mr. Mens antwoord ik als volgt:U vraagt mij of ik toen ik [de receptioniste] een kus op de wang gaf, daar een bepaalde bijbedoeling bij had. Ik antwoord dat dat niet zo was. Het ging om een gebruikelijk afscheid zoals voor de coronatijd werd gedaan. Ik had geen seksuele bijbedoeling. (…)”
“(…) Op 25 mei was ik eerst werkzaam in [plaats1] om daar nog e.e.a. af te ronden met betrekking op het nog in werking zijnde netwerk. 's-Middags kwam ik [de receptioniste] in de lift tegen die op weg was naar de 2e frisdrank/snoep-automaat. Zij wist niet precies waar deze stond en heb ik haar begeleid naar de etage, waar zij iets uit de automaat haalde en mij vroeg: "Wil je ook wat", waarop ik zei: "Nee, dank je wel." Overigens hadden wij regelmatig als zij als receptioniste aanwezig was wel eens een praatje met elkaar over van-alles-en-nog-wat, tijdens de ontmoeting bij de koffie-automaat of bij ophalen van een postpakketje. Een open en gewoon contact.Later die middag zou ik naar [vestigingsplaats] gaan en heb nog even met [de receptioniste] gesproken en wilde afscheid nemen met een kus op de wang. Toen ik minder dan 5 cm van haar rechterwang verwijderd was gaf zij aan dit niet op prijs te stellen, maar was het te laat om de beweging te stoppen. lk zei dat het mij speet en bood haar mijn excuses aan, waarop zij zei "Oké". Wij hebben daarna nog even gesproken over de nog in te richten receptiedienst in [vestigingsplaats] , die pas in juli of augustus zou worden gerealiseerd en daarna ben ik weg gegaan (…) Ook de verklaring van [de receptioniste][hof: de hiervoor geciteerde schriftelijke verklaring van [de receptioniste] ]
verbaasde mij. Ja, wij hebben gesproken over het langzaam afbreken van het netwerk in [plaats1] alvorens ik haar een afscheidskus op de wang heb gegeven. Zij heeft haar handen niet voor haar gezicht gehouden maar reageerde alleen met: ''Hier ben ik niet van gediend." Waarop ik zoals al beschreven mijn excuses heb aangeboden. Daarna heb ik niet iets over computers gemompeld, maar hebben we het nog even over de in te richten receptiedienst in [vestigingsplaats] gehad. Ongeveer 5 á 10 minuten later ben ik naar [vestigingsplaats] vertrokken, een receptioniste achterlatend die op normate wijze, dus niet hevig geëmotioneerd, haar werk voortzette. (…)”
Op 9 juni 2021 heeft [getuige1] daarover schriftelijk verklaard (productie 11 verzoekschrift):
“(…) na vertrokken te zijn van onze oude locatie (…) in [plaats1] om mijn werkzaamheden voort te zetten in onze nieuwe (…) in [vestigingsplaats]werdik op een gegeven moment gebeld door [de receptioniste] van onze receptiedienst (Trigion/Embrace), zij was huilend aan de telefoon en zeer overstuur.Ikvroeg haar wat er aan de hand was en zei vertelde mij dat [de werknemer] haar op de mond wilde kussen en hem van zich af heeft geduwd en verteld dat ze daar niet van gediend was.Jij ( [getuige2] )was in de zelfde ruimte als mij en ik vroeg of jij dit gesprek kon overnemen als vertrouwenspersoon, en heb jij het gesprek vervolgd.Wijzijn toen naar [plaats1] gereden en daar aangekomen was [de receptioniste] nog steeds overstuur, na een kort gesprek en uitleg werd ze gelukkig rustig, en heb jij haar apart meegenomen.Ook hebben [getuige4] van Embrace gebeld en op de hoogte gesteld, die was later ook aanwezig.De rest is door jullie afgehandeld. (…)”Als getuige op zitting heeft [getuige1] verklaard:
“(…) U vraagt mij wat [de receptioniste] mij zei aan de telefoon. [de receptioniste] huilde en zei dat [de werknemer] haar op de mond heeft proberen te kussen en dat ze hem weggeduwd heeft. Ik dacht toen ‘wat heb ik nou aan mijn fiets hangen’. Ik kende [de werknemer] en verwachtte zoiets niet. Ik ging er niet direct van uit dat het ook zo is. Meer heb ik niet met [de receptioniste] gesproken, ik heb de telefoon aan [getuige2] gegeven. [getuige2] heeft nog met [de receptioniste] gepraat, ik was niet bij dat gesprek aanwezig. Na het gesprek vertelde [getuige2] mij dat wij naar [plaats1] zouden gaan om te kijken hoe de situatie daar op dat moment was. Ik ben samen met [getuige2] naar [plaats1] gegaan. Daar troffen wij een overstuur meisje, huilend. [de receptioniste] sprak daar hetzelfde uit als ze door de telefoon had gezegd, dat [de werknemer] haar had geprobeerd te kussen. Ze heeft niets gezegd over of [de werknemer] iets tegen haar had gezegd. Ik heb geprobeerd om [de receptioniste] op haar gemak te krijgen. Op dat moment lukte dat niet zo goed. [getuige2] heeft [de receptioniste] apart genomen om verder het gesprek te vervolgen. Daar was ik niet bij.U vraagt mij of ik zeker weet dat [de receptioniste] tegen mij gezegd heeft dat [de werknemer] heeft geprobeerd haar op de mond te kussen. Dat weet ik zeker. Dit heeft zij zowel aan de telefoon als later in het echt gezegd. (…)”
“(…) Ik werd door [getuige1] geroepen of ik naar zijn kamer wilde komen. Hij stond daar met zijn telefoon in zijn hand, met [de receptioniste] aan de lijn. Ze was overstuur. [getuige1] had [de receptioniste] aan de telefoon, riep mij naar binnen en gaf mij de telefoon omdat hij dacht dat ik dit verder moest oppakken. U vraagt mij of [getuige1] aan mij heeft verteld wat [de receptioniste] tegen hem aan de telefoon heeft gezegd. Hij zei mij dat [de receptioniste] overstuur was en dat er iets was voorgevallen met [de werknemer] . Het was iets wat ik beter kon oppakken, zei [getuige1] .Ik had [de receptioniste] aan de telefoon. Ik stelde me voor en vroeg haar wat er aan de hand was. Ze zei dat [de werknemer] haar geprobeerd had te zoenen en dat ze daar niet van gediend was. Ze was overstuur, dus haar ademhaling stokte. Ik had daarom het idee dat er iets gebeurd zou zijn, omdat ze zo overstuur was. Ik heb gevraagd of ze het fijn vond dat ik naar haar toe kwam. Ze wilde dat graag.U vraagt mij of [de receptioniste] mij ook gezegd heeft dat [de werknemer] had geprobeerd haar op de mond te zoenen. Dat heeft ze aan de telefoon gezegd. Toen ik bij haar op kantoor was heeft ze dat nogmaals herhaald. Ik keek daar van op. [de werknemer] en ik hebben een paar jaar met elkaar samengewerkt en ik vond het een beetje raar. Ik herkende het gedrag niet.Samen met [getuige1] ik naar [plaats1] gegaan. (…) [getuige1] was al iets eerder aangekomen dan ik. [de receptioniste] was bij [getuige1] aan de balie in tranen en huilend. Ik moest haar kalmeren, want er was geen fatsoenlijk gesprek met haar te voeren. Ik heb haar meegenomen naar een ruimte die achter de receptie zit. Ik heb haar gevraagd rustig te vertellen wat er is gebeurd. Ze vertelde dat [de werknemer] naar haar toe was gekomen, waarom weet ik niet. Hij stond bij haar achter de balie, waar je een poortje door moet. Zij zat op de stoel bij de balie en hij probeerde haar op de mond te zoenen. Ik vroeg haar of ze dat zeker wist en dat hij niet geprobeerd had haar op de wang te zoenen. Ze antwoordde van niet, ze had hem van zich af geduwd en hij had geprobeerd haar op de mond te zoenen. Toen ik vroeg of ze zeker wist dat [de werknemer] haar op de mond probeerde te kussen zei ze ja, hij zei: ‘ik mag het niet doen, maar ik doe het toch.’ Ze heeft haar gezicht afgewend en hem weggeduwd. (…) Ik had geen twijfel aan haar getuigenis. Ze was oprecht overstuur. Ik hoorde het verhaal aan en heb haar gevraagd of [de receptioniste] het fijn vond als mevrouw [getuige4] erbij kwam. Zij was de leidinggevende van [de receptioniste] . [getuige4] is met [de receptioniste] samen bij mij op de kamer gekomen. [getuige4] vroeg aan [de receptioniste] om te vertellen wat er gebeurd is. [de receptioniste] heeft het verhaal nogmaals verteld. Ik had het verhaal dus die dag al drie keer uit haar mond gehoord. (…)”De als productie 11 bij verzoekschrift in het geding gebrachte verklaring van 10 juni 2021 van [getuige2] heeft dezelfde inhoud en strekking als de hiervoor weergegeven verklaring.
“(…) U vraagt mij naar de dag van het voorval. Ik ben toen door [de receptioniste] zelf gebeld. Dat was in de middag. Het was in de coronatijd, ik was dus thuis aan het werk. [de receptioniste] belde mij in paniek op. Ik weet niet meer precies hoe het gesprek is gegaan, maar ik wist wel dat het niet goed was. Ik voelde dat gelijk aan. Ik doe het werk al veertien jaar en merkte gelijk dat het niet goed was. Ik ben daarom gelijk naar haar toe gegaan. U vraagt mij of mij bekend was of [de receptioniste] mij als eerste had gebeld. Ik wist al dat zij twee medewerkers van [de werkgever] had gesproken. Toen [de receptioniste] belde was ze emotioneel. Ik merkte dat aan haar stem. Ik weet niet meer of ze huilde. U vraagt mij of ik nog weet wat ze heeft gezegd. Ze zei dat er iets niet goed was gegaan op het werk. Ik heb niet met haar gesproken over zoenen of poging tot zoenen aan de telefoon. Het was een heel kort gesprek. Ik heb gelijk gezegd dat ik naar haar toe zou komen. Ik hou niet van dit soort dingen via de telefoon bespreken. Toen ik erheen was gegaan trof ik [de receptioniste] aan, [getuige1] onze naaste contactpersoon en facilitair medewerker en de dame van HR. Ik kende [getuige1] wel, die dame van HR niet. We hebben met zijn vieren eerst samen gesproken en daarna heb ik alleen met [de receptioniste] gesproken. U vraagt mij of [de receptioniste] toen heeft verteld wat er gebeurd was. Dat heeft ze verteld. Ze vertelde dat ze achter de receptie zat, het was de laatste dag waardoor het heel stil was en weinig mensen in het pand aanwezig waren. [de receptioniste] zat achter de balie en een collega kwam van beneden. De collega kwam achter de balie, door de klapdeurtjes. Dat was niet normaal. De klapdeurtjes zitten er niet voor niets. De deurtjes zijn niet op slot, maar het is niet gebruikelijk dat mensen achter de balie komen. Het pand werd ontmanteld. Het was voorheen een groot pand waar ook beveiliging zat. Van oudsher zit er ook nog een beveiligingsgedeelte achter de balie. Dat was toen niet meer in werking. De camera’s waren volgens mij ook al ontmanteld. [de receptioniste] zat achter de balie, de persoon in kwestie kwam naar haar toe en die kwam te dichtbij. Hij heeft niet op de juiste manier afscheid genomen. Naarmate we daar langer zaten kwam er steeds meer naar haar toe. Telkens kwamen er flarden terug. Toen realiseerde [de receptioniste] zich dat het niet correct was. Ik weet niet precies of [de receptioniste] op dat ogenblik heeft verteld wat er precies gebeurd was. Ze had wel gezegd dat iemand haar gekust heeft. Ik weet niet meer of het gekust of geprobeerd te kussen was. Het ging allemaal heel snel en we waren bezig met de nazorg voor [de receptioniste] . U vraagt mij of er ook gesproken is over het zoenen op de mond. Ze zal het waarschijnlijk wel gezegd hebben, maar ik weet dat niet meer zeker. Het kan. Zoals ze het verhaal op dat ogenblik vertelde merkten we wel dat het de intentie was om op de mond te kussen. (…)”
“(…) In het kader van hoor en wederhoor hebben [getuige2] en ondergetekende jou later op de dag gevraagd wat jouw kant van het verhaal was. Jij hebt tijdens dat gesprek op kalme wijze toegegeven dat het verhaal van de receptioniste. Je hebt inderdaad geprobeerd haar op de mond te zoenen ondanks dat je duidelijk begrepen had dat zij hier niet van gediend was. (…)”.Het hof verwijst naar zijn e-mail van 27 mei 2021 aan [getuige3] waarin [de werknemer] in reactie op de ontslagbrief schrijft dat het in de gesprekken tussen hem en [getuige3] nooit ter sprake is gekomen dat het over een kus op de mond ging en dat [de werknemer] vanaf het eerste moment heeft verteld dat het een kus op de wang betrof. Deze betwisting is namens [de werknemer] door zijn gemachtigde herhaald in een brief van 3 juni 2021 waarin de gemachtigde het bezwaar tegen het ontslag op staande voet inhoudelijk uitwerkt.
“(…) Op een gegeven moment heb ik [de receptioniste] en [getuige4] alleen gelaten. Ik heb toen tegen beiden gezegd dat in het kader van hoor- en wederhoor ook naar het verhaal van [de werknemer] geluisterd zal moeten worden. Ik ging terug naar [vestigingsplaats] , omdat [de werknemer] daarheen was vertrokken. Ik wilde ook de kant van [de werknemer] horen. In [vestigingsplaats] heb ik eerst meneer [getuige3] , mijn leidinggevende op dat moment, ingelicht. Mij leek het niet meer dan normaal om ook het verhaal van [de werknemer] te beluisteren. [getuige3] en ik hebben [de werknemer] gevraagd met ons in een kamer te gaan zitten om te luisteren wat hij hierover te zeggen had. Meneer [getuige3] heeft het gesprek geopend en heeft gezegd dat hij van mij had gehoord dat er in [plaats1] iets was voorgevallen en dat we graag de kant van [de werknemer] wilden horen. Hij hield [de werknemer] voor dat we hadden gehoord van [de receptioniste] dat hij geprobeerd had haar te zoenen. [de werknemer] heeft zijn verhaal gedaan. Hij zei letterlijk: ‘Ik kan er wel omheen draaien, maar zo is het wel gebeurd’. U vraagt mij waar ‘zo is het wel gebeurd’ op slaat. Dit zei [de werknemer] op de vraag van [getuige3] of hij [de receptioniste] op de mond had geprobeerd te zoenen. [getuige3] had wel ‘op de mond’ erbij gezegd. Ik heb [de werknemer] gevraagd hoe hij dat had kunnen doen gezien de coronamaatregelen die op dat moment binnen het pand speelden. Daar kwam geen antwoord op. Daarna heeft [getuige3] gezegd dat hij erover na wilde denken wat we met de situatie aan moesten en dat we terug zouden komen op wat de vervolgstappen zouden zijn. U vraagt mij of [de werknemer] tijdens het gesprek ook verteld heeft wat er gebeurd is. Dat kan ik mij niet herinneren. (…) Op vragen van mr. Mens antwoord ik als volgt: (…) U houdt mij voor dat ik eerst ‘zoenen’ zei en later ‘op de mond’ daaraan toevoegde. U vraagt mij of ik heel zeker weet dat [getuige3] heeft aangegeven dat het om op de mond zoenen ging en dat dit bij het gesprek met [de werknemer] benoemd is. In mijn herinnering is het echt zo gezegd, dat er op de mond is gezoend (…)”De als productie 11 bij verzoekschrift in het geding gebrachte verklaring van 10 juni 2021 van [getuige2] heeft dezelfde strekking als de hiervoor weergegeven verklaring.
“(…) Ik heb alleen mijn eigen verklaring gelezen. Mijn verklaring klopt voor 100%. Ik blijf daarbij. (…) U vraagt mij of ik [de werknemer] kende. Ik kende hem als collega. In de periode dat [de werknemer] op Internal IT werkzaam was kwam ik bij storingen in het kader van laptopgebruik en dergelijke bij hem terecht. (…) [de werknemer] en ik zijn in [plaats1] frequentere bezoekers van het pand geweest, ondanks de coronaperiode destijds. Daar zijn we elkaar ook tegen gekomen.U vraagt mij of er in het verleden incidenten met [de werknemer] bij [de werkgever] zijn geweest. Niet voor zover mij bekend. (…) [getuige2][hof: [getuige2] ]
heeft mij benaderd naar aanleiding van een telefoontje dat zij van de receptioniste in kwestie had gehad. Het telefoontje was in het begin bij [getuige1][hof: [getuige1] ]
terechtgekomen. [getuige1] heeft verzocht aan [getuige2] om dit telefoontje verder af te handelen. Na dit telefoontje heeft [getuige2] mij face-to-face geïnformeerd en is besloten dat zij naar de locatie in [plaats1] zou rijden, om te kijken hoe het met de dame in kwestie ging en om haar verhaal verder aan te horen. Op dat moment heb ik geen contact gehad met [de receptioniste] . (…) U vraagt mij wat [getuige2] tegen mij zei over wat [de receptioniste] tegen haar had gezegd. Wat mij het meeste is bijgebleven is dat de waarneming van [getuige2] was dat [de receptioniste] behoorlijk overstuur was en dat er een incident had plaatsgevonden waarbij zij zich geïntimideerd had gevoeld. [getuige2] is naar [plaats1] gegaan om dat te toetsen. Meer kan ik me daar niet over herinneren. Ik kan me niet herinneren of [getuige2] alvorens zij naar [plaats1] ging heeft gesproken over zoenen. Ik ben in [vestigingsplaats] gebleven en [getuige2] is naar [plaats1] gegaan. U vraagt mij of [getuige2] of iemand anders mij daarna heeft ingelicht over wat er gebeurd is. [getuige2] is diezelfde dag teruggekomen naar het kantoor in [vestigingsplaats] . Ze heeft mij verteld dat de receptioniste heeft verklaard dat [de werknemer] had geprobeerd haar op de mond te zoenen. De receptioniste was daarvan overstuur geraakt en voelde zich in het nauw gedreven. Ze was daardoor geraakt. [getuige2] vertelde dit mij persoonlijk in [vestigingsplaats] . Wij hebben toen afgesproken om met zijn tweeën [de werknemer] te laten komen om zijn kant van het verhaal aan te horen. Wij hebben met zijn drieën in een ruimte bij [de werkgever] gezeten. Wij hebben [de werknemer] gemeld dat de receptioniste ons overstuur had benaderd vanwege een incident dat in [plaats1] had plaatsgevonden waarbij hij haar had getracht op de mond te zoenen. De woorden ‘op de mond’ zijn daarbij gebruikt. Van [getuige2] heb ik ook teruggekregen dat de receptioniste verklaard had dat er geprobeerd was ‘op de mond te zoenen’. [getuige2] heeft daarbij ook gevraagd of ze zeker wist dat dit op de mond was. Daarop heeft de receptioniste aan [getuige2] verklaard dat zij zeker wist dat dit op de mond bedoeld was.Wij hebben bij het gesprek met [de werknemer] gevraagd hoe hij de situatie had ervaren. Hij antwoordde daarop dat hij het erkent en er niet omheen wilde draaien. Het gesprek was heel kort. Verder heeft [de werknemer] op dat moment niets gezegd. Ik heb daarna nog gevraagd of [de werknemer] toen hij wist dat de dame in kwestie er niet van gediend was toch heeft doorgezet. Daarop heeft hij bevestigend geantwoord. Hij was op de hoogte dat zij niet wilde. Toen ik vroeg of hij toch had doorgezet toen ze het niet wilde, was daarop ‘ja’ het antwoord. U vraagt mij of er ook over is gesproken of [de receptioniste] iets fysieks gedaan heeft, zoals wegduwen. Dat kan ik mij niet herinneren. Het gesprek is toen beëindigd. (...) Ik heb de volgende dag, op woensdag, met de statutaire bestuurders van [de werkgever] gesproken en die hebben de beslissing om voor ontslag op staande voet te kiezen gesupporteerd. Ik heb een vervolggesprek gehad met [de werknemer] en [getuige2] . U vraagt mij of toen is gesproken over wat er gebeurd was. Volgens mij is er niet gesproken over wat er gebeurd is, voor zover ik mij kan herinneren. Volgens mij heb ik gezegd dat gezien ons beleid en dat wij een veilige werkomgeving voor iedereen willen creëren tot dit besluit zijn gekomen. We hebben niet herhaald wat de dag daarvoor besproken was. De reactie van [de werknemer] was redelijk rustig en bondig, in de zin van ‘jammer’. Op dat moment was er verder geen reactie. (…) U vraagt mij of er gespreksverslagen zijn gemaakt van hetgeen door mij met [de werknemer] is besproken. Het enige ‘verslag’ dat er is, is de bevestiging die [de werkgever] aan [de werknemer] heeft verstuurd ter bevestiging van het ontslag op staande voet. Daarin is wel alles dat ik heb verteld opgenomen. (…)”De (schriftelijke) verklaring waar [getuige3] op doelt is overgelegd als productie 11 bij verzoekschrift. De inhoud en strekking ervan komen grotendeels overeen met de hiervoor weergegeven verklaring, maar is op het punt van wat in het gesprek met [de werknemer] is besproken algemener. In de schriftelijke verklaring van [getuige3] wordt daarover vermeld:
“(…) De receptioniste heeft tegenover mijn collega [getuige2] verklaard zich door [de werknemer] zittend in haar stoel in de hoek gedreven te hebben gevoeld waarbij [de werknemer] haar op de mond heeft getracht te zoenen ondanks haar verweer.Inhet kader van goed werkgeverschap hebben [getuige2] en ik gezamenlijk later in de middag [de werknemer] gevraagd zijn kant van het verhaal met ons te delen. Hij heeft ons aangegeven dat het verhaal van de receptioniste klopt en wilde "daar ook niet omheen draaien". Op de vraag of hij, nadat zij had aangegeven niet van dergelijk gedrag gediend te zijn, toch heeft doorgezet haar te willen zoenen, heeft hij bevestigend geantwoord. Hij was zich er dus van bewust dat de receptioniste in kwestie niet van het gedrag gediend was. [getuige2] en ik hebben de ernst van de situatie in het kader van zowel de afstand die bewaard moet worden in het kader van Covld-19 als onze beleidsrichtlijnen met betrekking tot omgang met elkaar, aan [de werknemer] uitgesproken. Daarnaast heb lk aangegeven na te willen denken over de ontstane situatie en daar op 28 mei bij [de werknemer] op terug te zullen komen. (…)”
“(…) U vraagt mij wie er in die kamer waren. Ik antwoord dat dat de heer [getuige3] en mevrouw [getuige2] waren. U vraagt mij wat tegen mij gezegd werd. Ik antwoord dat [getuige3] tegen mij zei dat ik wel wist waar het over ging. Ik had geen idee. [getuige3] vertelde dat een hevig geëmotioneerde receptioniste was aangetroffen, die vertelde dat ik haar op de mond had gekust en of ik mijn verhaal wilde doen. Bij het voorlezen van deze verklaring merk ik op dat dit onjuist geformuleerd is. Ik heb gezegd dat [getuige3] heeft gezegd dat ik haar heb proberen te zoenen. Ik deed toen mijn verhaal zoals ik het net heb beschreven.[getuige3] bedankte mij en vertelde mij dat hij over de situatie zou gaan nadenken. Toen zei ik dat je het niet mooier kon maken dan het is. [getuige2] antwoorde daarop met ‘ja’. Daarna hebben we elkaar niet meer gezien. Dat gesprek duurde tussen de vijf en tien minuten, eerder richting vijf minuten.U vraagt mij of ik de dag daarop een nieuw gesprek heb gehad met dezelfde personen. Ik antwoord dat dat klopt. U vraagt mij wat er toen besproken is. Ik antwoord dat het gesprek in een andere kamer plaatsvond. [getuige3] en [getuige2] waren daarbij aanwezig. [getuige3] vertelde dat hij het besproken had met andere directieleden en tot de conclusie was gekomen dat dit gedrag ontoelaatbaar was. Daarmee werd ik op staande voet ontslagen. U vraagt mij of over de gebeurtenissen van de dag daarvoor is gesproken. Ik antwoord dat dat niet zo is. Er is alleen gesproken over dat de situatie ontoelaatbaar was. Er is toen niet gesproken over het zoenen op de mond. Ik zei zelf dat het jammer was, verder niets. U vraagt mij of ik kan uitleggen waarom ik dat heb gezegd. Ik antwoord dat ik verbaasd was door de reactie. Ik had anders verwacht, wellicht een berisping of een korte schorsing. U vraagt mij waarom ik dacht aan een berisping of een korte schorsing. Ik antwoord dat ik daar achteraf pas aan dacht dat dat ook opties waren. Op het moment zelf kwam alleen in mij op dat het jammer was. U vraagt mij of tussen het eerste en tweede gesprek ik hierover met iemand in mijn omgeving heb gesproken. Ik antwoord dat ik dat met niemand heb gedaan. Het hield mij die avond ook niet bezig. Misschien dat het even door mijn hoofd is geschoten als een vreemd voorval, maar niet meer dan dat. (…)”In zijn schriftelijke verklaring heeft [de werknemer] over de gesprekken als volgt verklaard: “(…)
Aan het einde van de middag werd ik verzocht even mee te komen met [getuige2][hof: [getuige2] ]
en [getuige3][hof: [getuige3] ]
, in de kamer werd mij verteld dat er een hevig geëmotioneerde receptioniste was aangetroffen in [plaats1] die beweerde dat ik haar had gezoend. Mij werd mijn kant van dit verhaal gevraagd in het kader van hoor en wederhoor. Ik heb in korte bewoording bovenstaand omschreven afscheid verteld[hof: zie 3.7]
en [getuige3] bedankte mij voor de rustige verklaring die als open en eerlijk werd omschreven. Ik heb gezegd dat ik het niet mooier kon maken dan dat het was, waarop [getuige2] antwoordde: "Nee". Ze zouden er de volgende dag op terug komen, hetgeen ook gebeurde, ik was wederom in [plaats1] aan het werk en werd verzocht om 15:00 uur in [vestigingsplaats] te komen. Daar aangekomen bleken ze nog nog bezet te zijn en werd mij om ongeveer 16:00 uur verteld dat wat er gebeurd was voor [de werkgever] niet toelaatbaar was en alleen nog ontslag restte, en wel op staande voet, waarop ik ''Jammer.." gezegd heb. Er werd mij hierbij nog uitdrukkelijk gezegd dit gesprek tussen hun 4 muren te houden. Met andere woorden: mij wordt het zwijgen opgelegd, terwijl ik niks te verbergen heb. Mij werd verzocht mijn laptop in te leveren en ik gaf aan dat deze in [plaats1] stond. Ik mocht deze niet halen, er zou naar een andere oplossing worden gezocht. Van dit gesprek en dat van de dag er voor zou ik een samenvattende brief krijgen, per email en per post waarin het ontslag en de grond waarop zou worden vermeld. Voorts heb ik nog aan [getuige3] gevraagd of ik mijn telefoonnummer mocht behouden, waarop hij antwoordde dat op dat moment nog niet te weten en er op terug zou komen.Donderdag 27 mei kreeg ik deze brief per email waarin uiteen gezet werd wat de reden van het onslag op staande voet was, echter tot mijn grote verbazing las ik dat ik had toegegeven haar op de mond gezoend te hebben. Zelfs niets van wat ik had verteld kwam terug in deze samenvattende brief en ik heb direct daarop gereageerd met mijn antwoord het niet mee eens te zijn met de inhoud en dat mijn versie van het verhaal ontbrak.Omdiezelfe reden heb ik het aangetekende poststuk geweigerd omdat ik niet ga tekenen voor iets waarmee ik het niet eens ben. (…)”
in haar herinneringecht zo is gezegd, dat er
op de mondis gezoend. Die herinnering kan echter ook gebaseerd zijn op wat [de receptioniste] aan [getuige2] over het voorval heeft verteld. De opmerking van [getuige2] tegen [de werknemer] in het gesprek dat zij en [getuige3] met [de werknemer] hebben gevoerd over hoe hij dat had kunnen doen gezien de coronamaatregelen die op dat moment binnen het pand speelden kan net zo goed slaan op zoenen op de wang als op zoenen op de mond omdat in die tijd in het algemeen de Covidmaatregel gold dat men anderhalve meter afstand van elkaar diende te houden.
[de werknemer] heeft van meet af aan betwist dat aan hem in dat gesprek is voorgehouden dat het om een kus(poging) op de mond ging. Zie daarvoor wat is overwogen in 3.16 en zijn (schriftelijke) verklaringen.
Tussenconclusie: [de werkgever] is niet geslaagd in de bewijsopdrachten
“Het hof stelt echter vast dat in de opzeggingsbrief nadrukkelijk het verwijt luidt: hetpogen op de mondte zoenen (onderstreping hof). Denaturering van het verwijt door het (enkele) zoenen (niet op de mond) aan te duiden als dringende reden, ligt daarmee niet voor de hand.”Het hof gaat hierna in op deze overweging.
De verzoeken van [de werknemer]
“(…) U vraagt mij of ik nieuw werk heb op mijn niveau. Ik antwoord dat ik sinds 4 november 2021 weer nieuw werk heb. (…) Ik werk nu als zzp’er en aanvaard opdrachten die mij aangeboden worden. Ik ben niet in loondienst. De opdrachten die ik krijg zijn vaak voor drie maanden. U vraagt mij of het inkomen wat ik nu verdien vergelijkbaar is met vroeger. Ik antwoord dat ik nu meer verdien. Ik moet zelf mijn pensioen betalen, maar onder de streep is het meer. (…)”In deze omstandigheden gaat het hof uit van de mogelijkheid van [de werknemer] om als zzp-er een inkomen te verdienen dat neerkomt op de in 3.36 genoemde waarde van de arbeidsovereenkomst tot aan de pensioengerechtigde leeftijd, zij het dat het zijn van zzp-er over het algemeen meer onzekerheid over het daadwerkelijk genereren van dat inkomen met zich brengt dan wanneer [de werknemer] in loondienst bij [de werkgever] zou zijn gebleven. Het hof houdt daar rekening mee.
Gelet op alle omstandigheden van het geval en alles afwegende zal het hof [de werkgever] veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 5.000,- bruto.
4.De beslissing
en in zoverre opnieuw beschikkende:
een transitievergoeding van € 50.859,01 bruto,
een gefixeerde schadevergoeding van € 15.755,90 bruto en
een billijke vergoeding van € 5.000,-;
de proceskosten van de eerste aanleg van € 720,- voor zover door [de werknemer] aan [de werkgever] betaald;
€ 507,- griffierecht,
€ 720,- aan salaris van de gemachtigde van [de werknemer] (2 punten x € 360,-);
€ 338,- aan griffierecht,
€ 40,- getuigentaxe [getuige5] en
€ 5.323,50,- aan salaris van de advocaat van [de werknemer] (4,5 procespunten x appeltarief II van € 1.183,-);