Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie en de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen na een echtscheiding. De man en de vrouw, die in 1990 zijn getrouwd en in 2023 zijn gescheiden, hebben samen een vennootschap onder firma (VOF) gehad, die in 2021 is beëindigd. De vrouw heeft bij de rechtbank verzocht om partneralimentatie van € 1.420,00 per maand en een vordering op de man op basis van de VOF. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw deels toegewezen en deels afgewezen. De man heeft hoger beroep ingesteld om de hoogte van de alimentatie te verlagen en om te stellen dat het ondernemingsvermogen van de VOF zonder vergoeding aan hem toekomt. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld om de rekenmethodiek voor de verdeling van het ondernemingsvermogen aan te passen. Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de man een draagkracht heeft voor partneralimentatie van € 1.056,00 per maand. De vrouw heeft een behoefte aan alimentatie van € 4.098,00, maar de man kan dit bedrag niet volledig betalen. Het hof heeft de alimentatie vastgesteld op het bedrag waarbij de inkomens van beide partijen gelijk zijn. Daarnaast is er een bewijsaanbod van de man om aan te tonen dat er afspraken zijn gemaakt over de verdeling van het ondernemingsvermogen en de teruggave van de inkomstenbelasting. Het hof heeft de man toegelaten tot het leveren van bewijs en verdere beslissingen aangehouden.