ECLI:NL:GHARL:2024:2263

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
21/1530
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waarde van onroerende zaak en toezendplicht gegevens onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, waarbij de heffingsambtenaar de waarde per 1 januari 2019 heeft vastgesteld op € 389.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling, maar de heffingsambtenaar heeft de beschikking en de aanslag gehandhaafd. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 9 januari 2024 heeft belanghebbende gesteld dat de heffingsambtenaar in strijd heeft gehandeld met artikel 40 van de Wet WOZ door niet tijdig de gevraagde gegevens te verstrekken. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om de gegevens te verstrekken, omdat deze niet ten grondslag lagen aan de waardebepaling in de bezwaarfase. Het Hof heeft vastgesteld dat de waardebepaling in de beroepsfase handmatig door een taxateur is uitgevoerd, waarbij andere factoren zijn gehanteerd dan in de bezwaarfase.

Het Hof heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ en heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is aan de partijen verzonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/1530
uitspraakdatum: 2 april 2024
Uitspraak van de negende enkelvoudige kamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rechtbank Midden-Nederland van 1 september 2021, nummer UTR 21/573, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres1] te [woonplaats] , per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 389.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2020 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord P.J.T. van Loijen en mr. H. Vloet, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] en [naam3] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een tussenwoning met een gebruikersoppervlakte van 108m2.
2.2.
Bij brief van 6 maart 2020 schrijft de gemachtigde aan de heffingsambtenaar:
‘Ik verzoek u bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar de opbouw en een controleerbare onderbouwing van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, (…) tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te overleggen.
Ik verzoek u de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren, alsmede de manier waarop u de verschillen hebt verdisconteerd, van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.’
2.3.
Bij brief van 23 juli 2020 schrijft de gemachtigde aan de heffingsambtenaar:
‘Ik verzoek u, bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar, op basis van art. 40 Wet WOZ de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV en liggingsfactoren van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.
2.4.
Bij brief van 3 september 2020 schrijft de gemachtigde aan de heffingsambtenaar:
‘Ik verzoek u bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar de opbouw en een controleerbare onderbouwing van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, (…) tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te overleggen.
Ik verzoek u de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren, alsmede de manier waarop u de verschillen hebt verdisconteerd, van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken. Ook verzoek ik u het gehanteerde indexeringspercentage, om de waarde van de referentiepanden op waardepeildatum te bepalen, te verstrekken inclusief de onderbouwing van het door u gehanteerde indexeringspercentage.’

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar in strijd met artikel 40 Wet WOZ heeft gehandeld en of belanghebbende derhalve recht heeft op vergoeding van proceskosten voor de
bezwaar-, beroeps- en hogerberoepsprocedure.
3.2.
Ter zitting heeft belanghebbende ondubbelzinnig aangegeven dat de waardebepaling niet meer in geschil is.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In hoger beroep stelt belanghebbende dat er sprake is van een schending van de toezendverplichting van de heffingsambtenaar op grond van artikel 40 Wet WOZ. Hij stelt dat de in bezwaar verzochte stukken noodzakelijk waren om de beschikking te kunnen controleren en om over beroep te kunnen oordelen. Hierdoor is belanghebbende in zijn procesbelang geschaad.
4.2.
De heffingsambtenaar betwist een schending van artikel 40 Wet WOZ.
4.3.
Op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ moet aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens worden verstrekt (HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052). De heffingsambtenaar moet – op specifiek verzoek van belanghebbende – ook inzicht moet geven in de gegevens, keuzes en aannames die zijn gebruikt bij een modelmatige berekening (HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316).
4.4.
Het uitgangspunt is dat de gevraagde gegevens aan de waarde ten grondslag liggen als dat niet door de heffingsambtenaar wordt weersproken.
4.5.
Met betrekking tot de KOUDVL-factoren wijst de heffingsambtenaar erop dat de waarde modelmatig wordt bepaald. In het taxatieverslag dat in deze fase is opgemaakt en verstrekt staan de factoren ‘onderhoud’ en ‘voorzieningen’. De overige factoren, waaronder ‘doelmatigheid’, zijn niet als zodanig gehanteerd bij de waardebepaling.
4.6.
Belanghebbende wijst erop dat de factor ‘kwaliteit’ in de beroepsfase wel in de taxatiematrix is opgenomen en hij stelt dat het derhalve ondenkbaar is dat deze factor in de bezwaarfase niet is gehanteerd.
4.7.
Het Hof oordeelt als volgt. In de beroepsfase wordt de waarde – in tegenstelling tot in de bezwaarfase – handmatig door een taxateur bepaald. Hierbij hanteert de taxateur de factor ‘kwaliteit’ wel. Het Hof acht het aannemelijk dat de factoren die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, ook niet als zodanig ten grondslag hebben gelegen aan de waardebepaling in die fase. Derhalve was de heffingsambtenaar niet verplicht deze gegevens te verstrekken.
4.8.
Met betrekking tot de indexering wijst belanghebbende erop dat het indexeringspercentage pas in de uitspraak op bezwaar is verstrekt. Hij stelt zich op het standpunt dat deze gegevens daarmee niet tijdig zijn verstrekt. Hierbij verwijst belanghebbende naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2023:5783). Met betrekking tot dit punt stelt de heffingsambtenaar dat belanghebbende dit zelf kan (laten) controleren aan de hand van software die voor de gemachtigde van belanghebbende toegankelijk is.
4.9.
Met betrekking tot de onderbouwing van het indexeringspercentage stelt belanghebbende dat deze niet (voldoende) verstrekt is.
4.10.
Met het indexeringspercentage wordt gedoeld op de correctie van een referentieverkoop van de verkoopdatum naar waardepeildatum met de in de tussentijd voor die woning opgetreden prijsontwikkeling. Voor zover belanghebbende erover klaagt dat deze prijscorrectie pas bij de uitspraak op bezwaar is verstrekt, is naar het oordeel van het Hof geen sprake van strijd met artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. De voor een bepaalde referentiewoning gehanteerde prijscorrectie blijkt reeds uit de in het taxatieverslag opgenomen verkoopprijs en vastgestelde WOZ-waarde van die referentiewoning. Voorts is het Hof van oordeel dat de gegevens op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moeten worden verstrekt uiterlijk bij de uitspraak op bezwaar. Artikel 40 Wet WOZ strekt er immers toe dat degene te wiens aanzien een waardebeschikking is genomen bepaalde waardegegevens kan verkrijgen, waarover hij wenst te beschikken om de juistheid van die waardebeschikking te kunnen controleren en om daarmee te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen. Daaruit volgt dat de heffingsambtenaar deze gegevens moet verstrekken uiterlijk bij het doen van uitspraak op bezwaar.
4.11.
Voor zover belanghebbende erover klaagt dat geen onderbouwing van het indexeringspercentage, ofwel prijscorrectie is verstrekt, geldt het volgende. Deze prijscorrecties worden door de taxatiesoftware per referentiewoning berekend en kunnen, indien uitgedrukt in een jaarpercentage, voor de betreffende referentieverkopen onderling verschillen, doordat de verkooptransacties op verschillende momenten tot stand komen en de prijsontwikkeling niet gelijkmatig hoeft te verlopen. Uit de verkooptransacties van alle referentiewoningen tezamen kan weliswaar een jaarlijkse (gemiddelde) prijsontwikkeling worden berekend, maar een dergelijk percentage wordt niet gebruikt voor de modelmatige waardebepaling van woningen. Dit betekent dat de indexeringspercentages rekenkundige uitkomsten zijn van de taxatiesoftware waaraan geen keuzes, aannames of gegevens ten grondslag liggen anders dan de in het kader van de permanente marktanalyse geselecteerde en geanalyseerde verkooptransacties van referentiewoningen. Er is dus geen onderbouwing die op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moet worden verstrekt.
4.12.
Op grond van vorenstaande is het Hof van oordeel dat er geen sprake is van een schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. C.M.R. Bouwman als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024
De griffier, Het lid van de belastingkamer,
C.M.R. Bouwman J. van de Merwe
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 3 april 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.